In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011, in het kader van een echtscheiding tussen de ouders. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 oktober 2019 aangevochten, waarin de minderjarige onder toezicht werd gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI) voor een periode van 12 maanden. De moeder verzocht om deze beschikking te vernietigen, stellende dat de situatie bij haar verbeterd is en dat de ondertoezichtstelling onnodig is.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 januari 2020 zijn zowel de moeder als de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder heeft aangevoerd dat zij actief hulp heeft gezocht en dat de situatie van de minderjarige niet bedreigd wordt. De raad heeft echter ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling van de minderjarige, die zich in een loyaliteitsconflict tussen de ouders bevindt. De vader steunt de ondertoezichtstelling en wijst op de noodzaak van hulpverlening voor de moeder.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen van de minderjarige af te wenden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders dienen met passende hulpverlening aan hun problematiek te werken, en de GI zal toezicht houden op de situatie.