ECLI:NL:GHSHE:2020:637

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
200.270.685_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011, in het kader van een echtscheiding tussen de ouders. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 oktober 2019 aangevochten, waarin de minderjarige onder toezicht werd gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI) voor een periode van 12 maanden. De moeder verzocht om deze beschikking te vernietigen, stellende dat de situatie bij haar verbeterd is en dat de ondertoezichtstelling onnodig is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 januari 2020 zijn zowel de moeder als de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder heeft aangevoerd dat zij actief hulp heeft gezocht en dat de situatie van de minderjarige niet bedreigd wordt. De raad heeft echter ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling van de minderjarige, die zich in een loyaliteitsconflict tussen de ouders bevindt. De vader steunt de ondertoezichtstelling en wijst op de noodzaak van hulpverlening voor de moeder.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen van de minderjarige af te wenden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders dienen met passende hulpverlening aan hun problematiek te werken, en de GI zal toezicht houden op de situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 februari 2020
Zaaknummer : 200.270.685/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/351215 / JE RK 19-1522
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Beers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader);
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, statutair gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 13 december 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en primair het verzoek van de raad om [minderjarige] voor de duur van 12 maanden onder toezicht te stellen, af te wijzen en subsidiair de ondertoezichtstelling te verlenen voor uiterlijk 6 maanden, althans een zodanige kortere termijn als het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder een ‘overeenkomst betreffende wijziging ouderschapsplan’ overgelegd die door de vader en moeder is ondertekend op respectievelijk 5 en 9 december 2019.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 oktober 2019;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 27 januari 2020, met als bijlage het rapport van de raad van 1 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 oktober 2019 tot 18 oktober 2020.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De moeder heeft destijds zelf aan de bel getrokken voor hulp en zij is allesbehalve zorgmijdend. Dankzij de ingezette hulpverlening is de situatie bij haar sterk verbeterd en gestabiliseerd. De moeder heeft aan alle hulpverlening meegewerkt en zal dit ook blijven doen. [minderjarige] wordt niet in haar ontwikkeling bedreigd en het gaat goed op school. Als er ernstige zorgen waren over [minderjarige] had de school hier wel aandacht voor gevraagd. De ondertoezichtstelling levert bij de moeder veel stress en spanningen op. De hulpverlening kan in het vrijwillig kader worden gecontinueerd. Een gedwongen kader is niet nodig.
3.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Ondanks het feit dat [minderjarige] geen grote gedragsproblemen laat zien en in een aantal situaties goed functioneert, maakt de raad zich ernstige zorgen. [minderjarige] heeft duidelijk last van de scheiding en er speelt loyaliteitsproblematiek. Het is met name belangrijk dat de ouders gaan werken aan hun problematiek en dat zij de onderlinge communicatie gaan verbeteren. De moeder is op zich wel bereid om hulp te zoeken en in te zetten, maar niet die hulpverlening te accepteren die ook gericht is op haar en de raad nu juist zo wezenlijk vindt. De ondertoezichtstelling is dus noodzakelijk.
3.6.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De vader staat achter de ondertoezichtstelling. Het lukt de moeder al jaren niet om prioriteit te geven aan de hulpverlening. De moeder heeft ook de eerste afspraak met de GI afgezegd en zij is het niet eens met de door de GI voorgenomen inzet van video-begeleiding. De situatie moet worden doorbroken. Bovendien maakt de vader zich zorgen over de thuissituatie bij de moeder. De omgang verloopt goed, maar de vader is blij dat de GI meekijkt. Er ligt een nieuw ouderschapsplan en de vader hoopt dat de moeder zich hieraan zal houden, aangezien een eerder ouderschapsplan niet altijd werd nageleefd.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling bevindt zich nog in de opstartende fase. De GI is bezig met het plan van aanpak en de doelen. De GI ziet dat beide ouders het beste met [minderjarige] voor hebben. Wel valt op dat er vaak miscommunicatie is via de e-mail en dat er veel spanning is als de ouders elkaar zien. Die spanning heeft de gezinsvoogd ook gevoeld tijdens de overdrachtsmomenten. De moeder staat open voor hulp voor [minderjarige] , maar zij heeft weerstand tegen hulpverlening voor haarzelf. De GI wil video-interactie inzetten om te kijken hoe de moeder met [minderjarige] omgaat en daarna wordt verder gezocht naar passende hulp.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen waardering tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.8.3.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict tussen de ouders bevindt. Ondanks het feit dat het goed gaat met [minderjarige] op school, zijn er wel degelijk ernstige zorgen. De relatie van de ouders is spanningsvol en zij vinden het moeilijk om met elkaar te communiceren, waardoor afspraken moeizaam of niet tot stand komen. Tijdens de overdrachtsmomenten is er veel spanning. [minderjarige] heeft last van die situatie en zij heeft de scheiding van de ouders nog niet verwerkt. [minderjarige] klaagt over buikpijn en heimwee. De ouders dienen met passende hulpverlening aan hun problematiek te werken. Ook voor [minderjarige] dient hulpverlening te worden ingezet. Met de GI acht ook het hof het noodzakelijk dat er zicht komt op de relatie tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder is de hoofdopvoeder en er is geen althans onvoldoende zicht op de thuissituatie, terwijl er wel zorgen zijn over de stabiliteit en het probleeminzicht van de moeder. Het hof heeft niet het vertrouwen dat in het vrijwillig kader passende en noodzakelijke hulpverlening voor het hele gezin zal worden ingezet. Uit het rapport van de raad blijkt dat de moeder de afgelopen jaren de hulpverlening veelvuldig heeft afgehouden. Zij accepteert weliswaar hulpverlening voor [minderjarige] , maar zodra de in te zetten hulpverlening betrekking op haar (situatie) heeft, werkt de moeder niet mee. Ook tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder weerstand heeft tegen de noodzakelijk geachte videotraining. Dit is een patroon dat zich al jaren voordoet en dat moet worden doorbroken. Dat de ouders er inmiddels in geslaagd zijn (nieuwe) afspraken te maken over de omgang acht het hof een stap in de goede richting, maar het maakt het bovenstaande niet anders. Onder meer gelet op de opstartende fase waarin de hulpverlening zich bevindt en de afhankelijkheid van de door de ouders te verlenen medewerking acht het hof een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de door de rechtbank bepaalde duur noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 oktober 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en L.Th.L.G. Pellis en is op 20 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.