ECLI:NL:GHSHE:2020:636

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
200.249.970_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep inzake een zorgregeling voor een minderjarige. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep verzocht om opschorting van de zorg- en contactregeling tussen de minderjarige en de vader, verweerder. De moeder stelt dat de vader onvoorspelbaar is en dat dit leidt tot onveiligheid voor de minderjarige. De vader daarentegen betoogt dat de omgang goed verliep en dat er geen zorgelijke signalen waren. De GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant) heeft ook zorgen geuit over de onvoorspelbaarheid van de vader en de impact daarvan op de minderjarige. Het hof heeft kennisgenomen van diverse brieven van de GI en de advocaten van beide partijen, en heeft op 16 januari 2020 een mondelinge behandeling gehouden. Het hof concludeert dat de huidige onbegeleide omgang niet in het belang van de minderjarige is en dat er eerst begeleide contactmomenten moeten plaatsvinden. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 februari 2020
Zaaknummer: 200.249.970/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/2844334 / FA RK 14-5263-4
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.T. Psara,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.J.C. Janssen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (hierna: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 11 april 2019

Bij die beschikking heeft het hof:
- de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 augustus 2018 geschorst;
- een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader, inhoudende dat de regie en nadere invulling, beperking, dan wel uitbreiding van de feitelijk lopende zorgregeling voorlopig in handen is van de GI;
- iedere verdere beslissing aangehouden tot 12 september 2019 pro forma.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de GI d.d. 14 maart 2019;
- de brief van de GI d.d. 10 april 2019;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 12 juni 2019;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 24 juni 2019;
- de brief van de GI d.d. 3 juli 2019;
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 11 november 2019;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 12 november 2019;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 14 november 2019.
6.2.
Bij voormelde brief d.d. 14 november 2019 heeft de moeder haar verzoek gewijzigd en verzocht de zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en de vader op te schorten gedurende een periode van één jaar.
6.3.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Psara;
-de vader, bijgestaan door mr. Janssen;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .

7.De verdere beoordeling

7.1.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft [minderjarige] altijd een prettig en goed contact met de vader gegund. De moeder ziet echter geen mogelijkheden meer om het contact op te starten. Het is aan de vader te wijten dat er nog altijd geen contact heeft plaatsgevonden. De onvoorspelbaarheid van de vader heeft ertoe geleid dat [minderjarige] wederom in onzekerheid heeft verkeerd. Vanaf het moment dat [minderjarige] te horen heeft gekregen dat er geen contact meer met de vader zou plaatsvinden, heeft [minderjarige] wat rust gekregen en zijn zijn fysieke klachten, het bedplassen, het niet buiten willen spelen, veranderd. Er zijn veel zorgen over [minderjarige] en door de speltherapie kan duidelijk worden hoe [minderjarige] het ervaart en waar hij last van heeft. De speltherapie is nog niet gestart omdat de vader daarvoor geen toestemming geeft.
De moeder verzoekt het contact tussen de vader en [minderjarige] op te schorten, omdat dit op dit moment in het belang van [minderjarige] is en er voor [minderjarige] rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid moet komen. Weliswaar kan de moeder hier niet voor het eerst in hoger beroep om verzoeken, maar het hof kan dit wel ambtshalve beslissen. Het hof heeft de bevoegdheid een omgangsregeling vast te stellen en dus ook om deze op te schorten.
7.2.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Op het moment dat de omgang goed verliep was er rust bij [minderjarige] en had er hulpverlening ingezet moeten worden. Het inperken van de omgang was geen oplossing. Er zijn nooit zorgelijke signalen geweest over de omgang bij de vader thuis. Uit het psychologisch onderzoek blijkt dat de zorgen rondom [minderjarige] voor een belangrijk deel kunnen worden verklaard uit kindeigen problematiek en dus niet door de omgangsmomenten met de vader komen. In het onderzoeksrapport staat dat [minderjarige] het niet zo fijn vindt om naar de vader te gaan, maar niet dat hij niet wil. De vader kan geen contact met de speltherapeut opnemen omdat hij haar gegevens niet heeft. De behandeling van de vader door de psycholoog is goed afgerond. De vader heeft nog rustgevende medicatie.
Ondanks de inzet van allerlei trajecten en hulpverlening is er sinds de laatste mondelinge behandeling geen verbetering opgetreden in de verstandhouding tussen de ouders en in het contact tussen de vader en [minderjarige] . De vader wil graag omgang en deze kan onbegeleid plaatsvinden op de wijze zoals de rechtbank heeft vastgesteld. Aan de beoordeling van het verzoek van de moeder tot opschorting van het contact kan het hof niet toekomen omdat het een compleet nieuw verzoek is.
7.3.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Vanwege een toename van de angstsignalen van [minderjarige] heeft de GI het contact met de vader na de tussenbeschikking beperkt met als doel [minderjarige] rust te geven en te onderzoeken wat de mindere frequentie in contact met hem zou doen. Het contact tussen de vader en [minderjarige] komt niet tot stand omdat de communicatie/samenwerking tussen de vader en de GI zeer moeizaam verloopt. Door de onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid over wel of geen omgang met zijn vader ervaart [minderjarige] veel onveiligheid waardoor hij een toename van angstsignalen laat zien. Het lukt de GI niet om met de vader in gesprek te gaan over wat [minderjarige] nodig heeft. De vader uit zich op een respectloze manier en het lukt hem niet naar zijn eigen aandeel te kijken. De GI maakt zich zorgen over de persoonlijkheid van de vader. Hij kan zijn emoties niet reguleren en dit zorgt voor grote onvoorspelbaarheid en daarmee samenhangend onveiligheid voor verschillende partijen, waaronder [minderjarige] . De vader geeft aan contact te hebben met een psycholoog maar het effect hiervan is niet zichtbaar.
De Viersprong heeft aangegeven dat zowel de vader als de moeder de spanning niet voldoende/onmogelijk kunnen reguleren. Zij adviseert expliciet geen vervolghulp voor de oudercommunicatie maar geeft aan dat het belangrijk is dat er duidelijkheid gaat komen over de omgang.
Uit psychologisch onderzoek door Praktijk [praktijk] is gebleken dat [minderjarige] een concentratie stoornis heeft, waardoor het voor hem lastig is om nieuwe informatie te verwerken. Het inzetten van speltherapie wordt geadviseerd.
Zowel de omgang als het traject ouderbegeleiding zijn niet van de grond gekomen, ondanks de inzet van verschillende vormen van hulpverlening. De GI weet momenteel niet wat nog meer mogelijk is om het contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand te laten komen op een voor [minderjarige] prettige manier. [minderjarige] blijft zelf aangegeven geen contact met de vader te willen. De contactregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking is niet passend gelet op de behoeften van [minderjarige] . Het hof wordt verzocht een standpunt in te nemen of de omgang in het belang van [minderjarige] is gelet op het gedrag van de vader.
7.4.
De raad brengt, samengevat, het volgende naar voren.
Indien de Viersprong aangeeft dat er geen ouderschapsbemiddeling meer moet plaatsvinden, gaat de raad ervan uit dat de ouders eerst met zichzelf aan de slag moeten voordat er tot een gezamenlijke aanpak kan worden overgegaan.
Uit het psychologisch onderzoek is gebleken dat bij [minderjarige] sprake is van kindeigen problematiek en dit heeft onder andere gevolgen voor het contact met de ouders. [minderjarige] is nu ogenschijnlijk rustig. Hij heeft speltherapie nodig en dit moet geregeld worden. Daarna kan weer verder worden gegaan met wat (mede) van belang is, namelijk dat [minderjarige] contact heeft met beide ouders. De raad is er niet van overtuigd dat het in het belang van [minderjarige] is als hij geen contact heeft met de vader. Indien het hoger beroep wordt toegewezen, vindt er geen contact meer plaats tussen de vader en [minderjarige] en dat is geen goed signaal naar [minderjarige] .
7.5.
Het hof overweegt het volgende.
7.5.1.
Naar het hof is gebleken bestond bij [minderjarige] veel weerstand tegen het contact met de vader, hetgeen zich (onder andere) uitte in bedplassen en het niet willen voetballen. Uit het psychologisch onderzoek door Praktijk [praktijk] blijkt dat bij [minderjarige] sprake is van kindeigen problematiek waardoor het voor hem lastig is om nieuwe informatie te verwerken [minderjarige] heeft hierbij behoefte aan een stapsgewijze opbouw en een duidelijke voorbereiding. Om [minderjarige] te leren omgaan met onder meer zijn angsten en hem te leren praten over zijn gevoel wordt speltherapie geadviseerd.
Voorts is het hof gebleken dat de vader moeite heeft met (de omgang met) instanties. Verder heeft hij geen inzicht in de behoeften van [minderjarige] en lukt het niet om hierover met de vader in gesprek te gaan. Door zowel de GI als Oosterpoort zijn diverse pogingen ondernomen om te komen tot begeleid contact tussen [minderjarige] en de vader. Door toedoen van de vader is dit contact echter niet tot stand gekomen. De onvoorspelbaarheid en onduidelijkheid omtrent het contact met de vader heeft bij [minderjarige] gezorgd voor een toename van zijn angstsignalen. Juist de benodigde voorbereiding en stapsgewijze aanpak die [minderjarige] nodig heeft kan alleen door professionele begeleiding worden geboden en die wordt door de vader niet geaccepteerd. Het hof acht het van belang dat er voor [minderjarige] duidelijkheid komt over het contact met de vader. De onbegeleide omgang zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld acht het hof in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Mede vanwege zijn problematiek dienen er eerst begeleide contactmomenten tussen [minderjarige] en de vader plaats te vinden. Dat is voor [minderjarige] belangrijk. Gelet op het voorgaande zal het hof het inleidend verzoek van de vader afwijzen. Met de raad onderschrijft het hof dat het voor [minderjarige] in beginsel belangrijk is dat hij contact heeft met beide ouders, maar dit moet wel op een voor [minderjarige] onbelaste wijze plaatsvinden en voor het opstarten van het begeleide contact zijn – zoals ook de advocaat van de vader op de mondelinge behandeling heeft erkend – op dit moment geen mogelijkheden meer, hetgeen maakt dat het hof geen (andere) contactregeling zal vaststellen. Gelet op de houding van de vader gedurende de afgelopen periode acht het hof de kans van slagen van het opnieuw proberen op te starten van de begeleide contacten minimaal en op dit moment in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Het hof gaat er wel van uit dat de GI blijft monitoren of er mogelijkheden zijn om het contact tussen de vader en [minderjarige] weer op te starten.
7.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het inleidend verzoek van de vader alsnog afwijzen.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 augustus 2018;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vader;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.