In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek om partneralimentatie na echtscheiding. De vrouw, verzoekster, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 18 februari 2019, waarin haar verzoek om partneralimentatie was afgewezen. De vrouw en de man waren op 11 augustus 1997 met elkaar gehuwd en er waren geen minderjarige kinderen uit het huwelijk geboren. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 1.023,- per maand aan de vrouw moest betalen, maar de vrouw verzocht nu om een verhoging van de partneralimentatie naar € 3.536,74 bruto per maand.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw stelde dat haar behoefte aan alimentatie hoger was dan door de rechtbank was vastgesteld, en dat zij door gezondheidsproblemen niet in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man betwistte de behoeftigheid van de vrouw en stelde dat hij geen draagkracht had om de gevraagde alimentatie te betalen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de vrouw in redelijkheid in staat moest worden geacht om een inkomen te genereren, en dat haar behoefte aan aanvullende alimentatie op € 1.500,- netto per maand moest worden vastgesteld. De draagkracht van de man werd vastgesteld op € 491,- per maand, dat hij aan de vrouw moest betalen als uitkering tot haar levensonderhoud, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg.