ECLI:NL:GHSHE:2020:632

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
200.270.016_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot de beslissing van de rechtbank Limburg

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de minderjarige heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin de GI machtiging kreeg om de minderjarige uit huis te plaatsen. De moeder verzoekt het hof om de eerdere beschikkingen te vernietigen en een gezinsopname of plaatsing bij de grootouders te overwegen. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigd is. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de moeder, de GI en de grootvader van de minderjarige gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige al bijna twee jaar geen structurele school- of dagbesteding heeft en dat ambulante hulpverlening niet voldoende is gebleken. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de juiste diagnose en behandeling van de minderjarige. De verzoeken van de moeder worden afgewezen, en de eerdere beschikkingen worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 februari 2020
Zaaknummer : 200.270.016/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/268792/ JE RK 19-2224 en C/03/268154 / JE RK 19-2097
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.W. Oehlen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak betreft de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
In deze zaak worden als informant aangemerkt:
[de grootvader]en
[de grootmoeder], de grootouders van de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen: de grootouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 september 2019 en naar de beschikking van 25 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 december 2019, welk verzoek is aangepast tijdens de mondelinge behandeling, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder tot 16 maart 2020 af te wijzen en primair te bepalen dat de moeder en [minderjarige] in aanmerking komen voor een gezinsopname dan wel subsidiair [minderjarige] bij de grootouders te plaatsen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2020, heeft de GI het hof verzocht de bestreden beschikking van 25 september 2019 te bekrachtigen, zodat de uitgezette hulpverleningslijn voortgezet kan worden om op die manier de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] te verminderen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Oehlen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
Tevens is verschenen de grootvader van [minderjarige] .
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering d.d. 2 januari 2020, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De grootmoeder is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen (waaronder het proces-verbaal van eerste aanleg van 25 september 2019) van de advocaat van de moeder d.d. 27 januari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 mei 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 29 mei 2020.
3.3.1.
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 16 september 2019 heeft de rechtbank spoedmachtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 16 september 2019 voor de duur van twee weken uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs. De rechtbank heeft de beslissing voor het overige aangehouden.
3.3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 25 september 2019 heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] tot uiterlijk 16 maart 2020 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs.
3.3.3.
[minderjarige] verblijft sinds 31 oktober 2019 bij de [instelling] te [plaats] op de afdeling [afdeling] (groep [groep] ).
3.4.
De moeder kan zich met de beslissing van 25 september 2019 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- kort samengevat - aan dat de noodzaak voor een uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs ontbreekt.
Hoewel de moeder erkent dat er hulp nodig is voor [minderjarige] , onder meer om ervoor te zorgen dat hij weer naar school toe gaat, kan deze hulp volgens haar ook worden geboden in het kader van een gezinsopname van haar en [minderjarige] . De moeder staat hiervoor open. De moeder betwist dat zij hier niet aan mee wil werken, zoals de GI opwerpt. Zij stelt dat de mogelijkheid van een gezinsopname door de GI niet als een serieuze optie aan haar is voorgehouden.
Ingeval een gezinsopname niet mogelijk is, dient [minderjarige] bij de grootouders te worden geplaatst en kan vanuit die situatie ambulante hulpverlening plaatsvinden. Hij is hier al eerder opgevangen en de grootouders zijn daartoe (opnieuw) bereid. De rechtbank heeft ten onrechte het uitgangspunt van de GI - dat [minderjarige] agressief en bedreigend is geweest tijdens zijn eerdere verblijf bij de grootouders - overgenomen.
Verder stelt de moeder dat er door de GI onvoldoende is gedaan met de conclusies van de gedragswetenschapper die heeft geadviseerd in het kader van een mogelijke gesloten plaatsing. [minderjarige] gaat nog steeds niet naar school en hij heeft nauwelijks dagbesteding. Daarbij komt dat [minderjarige] niet thuis hoort op de groep waar hij nu verblijft. Hij heeft erg veel last van verdriet en heimwee waardoor hij is afgevallen en - dus - psychisch en lichamelijk lijdt.
3.6.
De GI betwist in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, gemotiveerd hetgeen moeder in haar beroepschrift aanvoert.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten artikel 1:265b BW.
3.7.3.
[minderjarige] is een 10-jarige jongen waarbij sprake is van aanhoudende, ernstige bedreigde ontwikkeling. Hij heeft al bijna twee jaar geen structurele school - of dagbesteding. [minderjarige] heeft er moeite mee als hij begrensd wordt. Hij brengt zich voortdurend in onveilige situaties, loopt weg en accepteert geen gezag of autoriteit.
Ambulante hulpverlening en laagdrempelige dagbehandeling zijn onvoldoende gebleken.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof is verder gebleken dat hij ook op de groep, waar hij op dit moment verblijft, extreem gedrag heeft laten zien. Zo heeft hij een speelruimte vernield en brandblussers van de muur gerukt waarmee hij medewerkers in het gezicht heeft gespoten.
Het is belangrijk dat er op dit moment eerst de juiste diagnose bij [minderjarige] wordt gesteld. Daartoe dient ook het gedrag van [minderjarige] op de groep te worden geobserveerd. In de groep waar [minderjarige] op dit moment verblijft is speciale deskundigheid bij de verschillende begeleiders aanwezig. Het is in het belang van [minderjarige] dat uiteindelijk kan worden gekomen tot een juiste aanpak en behandeling van [minderjarige] . Het hof is dan ook van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is.
3.7.4.
Het voorgaande brengt reeds met zich dat de door de moeder verzochte gezinsopname van haar en [minderjarige] op dit moment niet tot de mogelijkheden behoort. Dit zou immers betekenen, zo begrijpt het hof uit hetgeen de GI op de mondelinge behandeling heeft verklaard, dat de inmiddels gestarte diagnostiek op de groep met bijbehorende observaties wordt gestaakt dan wel nogal wat vertraging zal oplopen. Verder vraagt een gezinsopname van de verzorgende ouder een inzicht in en erkenning van de problemen die zich voordoen. In tegenstelling tot wat de moeder beweert, lijkt zij, zoals uit het onderzoek van de raad van 24 mei 2019 volgt en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook is gebleken, niet of onvoldoende in te zien hoe ernstig de situatie van [minderjarige] is.
3.7.5.
Ook is een plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders naar het oordeel van het hof niet in zijn belang. Want hoewel [minderjarige] op dit moment ieder weekend bij de grootouders verblijft en dit goed lijkt te verlopen, is tijdens de eerdere plaatsing medio augustus 2019 gebleken dat de grootouders het extreme gedrag van [minderjarige] niet aan konden en de veiligheid in de thuissituatie bij de grootouders ernstig in het geding was. Daarbij komt dat de ernst van de problematiek van [minderjarige] thans, zoals hiervoor is overwogen, onderzoek van [minderjarige] nodig maakt.
Dit maakt dat deze situatie onvoldoende mogelijkheden biedt voor de noodzakelijke diagnostisering van de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . Bovendien zijn er in deze setting geen of onvoldoende mogelijkheden voor groepsobservaties, onderwijs en dagbesteding.
3.7.6.
Het hof begrijpt dat [minderjarige] de moeder erg mist en dat hij, zeker aanvankelijk, moeite had/heeft met zijn verblijf op de groep. Desondanks is ook gebleken uit hetgeen de GI naar voren brengt, dat de huidige situatie, waarin hem rust, structuur en duidelijkheid wordt geboden, hem inmiddels goed doet. De neutrale setting op de groep is bovendien noodzakelijk om er voor te zorgen dat de recent opgestarte diagnostiek afgemaakt kan worden en hij tegelijkertijd wordt geobserveerd door professionals op de groep. Op die manier kan worden onderzocht waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt en welke behandeling hij in zijn belang nodig heeft.
Het hof gaat voorbij aan de door de moeder jegens de GI gemaakte verwijten dat de GI heeft nagelaten om het advies van de gedragswetenschapper uit te voeren en pas zeer recent Izeo (combinatie van behandeling en onderwijs) is ingezet. Dit klemt te meer nu tijdens de mondelinge behandeling de GI heeft benoemd (en door de moeder niet is weersproken) dat de moeder zowel in het vrijwillig kader als in het gedwongen kader niet meewerkt aan de totstandkoming van de hulpverlening en ten aanzien van de hulpverlening vanuit Izeo daarvoor pas zeer recent haar toestemming heeft verleend.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen waarbij machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs is gelast voor de daar genoemde termijnen, dienen te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 september 2019 en 25 september 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 20 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.