Verzoeker heeft verder aangegeven dat hij in hoger beroep opnieuw, evenals in eerste aanleg, zal betwisten dat er sprake was van de aanwezigheid van cocaïne ten tijde van de tenlastegelegde periode, dat er enig goed getransporteerd is, dat er sprake was van export, alsmede dat de wetenschap bij verzoeker over al deze omstandigheden aanwezig was. Verzoeker vreest dat de raadsheer niet voldoende onbevangen deze aan te voeren verweren zal kunnen beoordelen.
De wrakingskamer constateert dat tot de door de rechtbank in de strafzaak tegen de medeverdachte gebezigde bewijsmiddelen de eerder genoemde OVC-gesprekken behoren, gevoerd in de periode 1 tot en met 10 oktober 2015 tussen onder andere de medeverdachte en verzoeker. Gesproken wordt daarin onder meer over 1.000 ‘blokken’ (ingevolge het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] [onderdeel 6 van de bewijsmiddelen] een ander woord voor ‘cocaïne’) die ze hebben ‘binnen getrokken’ en die allemaal naar Engeland gaan, over de huur van een ruimte/loods en de afmetingen daarvan omdat de vrachtwagen beschikt over een stash en deze daarom binnen moet kunnen staan met de deur dicht, over
dat de taxi er nog niet is omdat er problemen zijn met het open krijgen van de stash en dat de vrachtwagenchauffeur nu een (tijd)probleem heeft en over het gegeven dat het maximaal 1 uur had mogen duren, maar dat het nu allemaal anders loopt.
Het hof, waaronder de raadsheer, heeft zich bij arrest van 17 januari 2018 verenigd met de bewijsmiddelen in het vonnis van de rechtbank, waaronder deze OVC-gesprekken. Bij arrest van 17 januari 2018 heeft het hof, de raadsheer incluis, hieraan bovendien nog gegevens toegevoegd waaruit blijkt dat op 10 oktober 2015 de betrokken vrachtwagen mét vracht de oversteek per ferry van Calais naar Dover heeft gemaakt en op 12 oktober 2015 zonder vracht is teruggekeerd.