Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 02/339099/HA ZA 17-838)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
- [naam 1] Investments BV
- [naam 2] BV
- [naam 3] BV
- Stichting [stichting] ‘in oprichting’
- [naam 4] BV
- [naam 5] BV
- [naam 6] BV
- [naam 7] BV
conventieprimairbetaling van de volgens haar tussen partijen vastgestelde bedragen van € 30.250,= en € 6.957,50 (althans € 3.932,50), met de wettelijke handelsrente vanaf 18 april 2016 en € 1.147,08 (althans € 1.116,83) aan buitengerechtelijke incassokosten, en
subsidiairhet openstaande factuurbedrag van € 73.376,31, met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen en met € 1.508,76 aan buitengerechtelijke incassokosten.
reconventiestelt [geïntimeerde] dat de [naam 1] Groep als gevolg van een beroepsfout van [notariskantoor] een schade van € 18.500,= heeft geleden en dat de daaruit voortvloeiende vordering aan hem is overgedragen. Op grond daarvan vordert [geïntimeerde] veroordeling van [notariskantoor] tot betaling van een bedrag van €18.000,= met rente en kosten. Tevens vordert [geïntimeerde] opheffing van het beslag op zijn woning.
conventiede vordering van [notariskantoor] inzake de facturen voor de testamenten (€ 995,01) en de oprichting van de stichting [stichting] (€ 230,87) toegewezen, met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen en met € 183,89 aan buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van [notariskantoor] in de proceskosten, en voor het overige afgewezen.
reconventieheeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] tot opheffing van het beslag, op verbeurte van een dwangsom, toegewezen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, en voor het overige afgewezen.
primairevordering van [notariskantoor] heeft de rechtbank in het eindvonnis van 27 juni 2018 geconcludeerd dat tussen partijen geen vaststelling tot stand is gekomen. Hierop hebben de eerste vijf grieven van [notariskantoor] betrekking. Met betrekking tot de
subsidiairevordering van [notariskantoor] heeft de rechtbank geconcludeerd dat het voor [notariskantoor] duidelijk moet zijn geweest dat [geïntimeerde] bij de verstrekking van de verscheidene opdrachten als onmiddellijk vertegenwoordiger van de gefactureerde rechtspersonen handelde, zodat die vordering (afgezien van de facturen voor de testamenten en de oprichting van de stichting [stichting] ) niet toewijsbaar is. Hierop heeft grief 6 betrekking. Met grief 7 betoogt [notariskantoor] dat [geïntimeerde] met betrekking tot de onbetaald gebleven facturen voor de vennootschappen jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor zij schade heeft geleden tot het beloop van die facturen. Grief 8, ten slotte, betreft de proceskosten in conventie.