ECLI:NL:GHSHE:2020:596

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.252.995_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betalingsverplichtingen en vertegenwoordiging in notariële zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Notariskantoor [notariskantoor] tegen [geïntimeerde] over onbetaald gebleven facturen voor notariële diensten. De procedure is gestart door [notariskantoor] op 25 oktober 2017, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld voor openstaande facturen die zijn ontstaan uit werkzaamheden verricht tussen 2013 en 2015. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een eerder vonnis van 27 juni 2018 een deel van de vorderingen toegewezen, maar ook een aantal vorderingen afgewezen. Het hof heeft in hoger beroep de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de argumenten van beide partijen gehoord. Het hof overweegt dat de partij die stelt namens een ander te hebben gehandeld, de bewijslast draagt in geval van betwisting door de wederpartij. Dit leidt tot de vraag in welke hoedanigheid [notariskantoor] heeft gehandeld ten opzichte van [geïntimeerde]. Het hof heeft de procedure voortgezet en partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende producties in te dienen. De uitspraak van het hof is gedaan op 18 februari 2020, waarbij het hof de zaak naar de rol heeft verwezen voor verdere aktewisseling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.252.995/01
arrest van 18 februari 2020
in de zaak van
Notariskantoor [notariskantoor] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.W. Huijzer te Papendrecht,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.P. Quist te Dordrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 september 2018 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen vonnis van 27 juni 2018 tussen appellante - [notariskantoor] - als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 02/339099/HA ZA 17-838)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 14 februari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 25 september 2018;
- de memorie van grieven van [notariskantoor] van 11 juni 2019 met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 17 september 2019 met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
De vaststelling van de feiten zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet afzonderlijk bestreden, zodat deze het hof ook in hoger beroep tot uitgangspunt strekt. Kortheidshalve verwijst het hof naar deze vaststelling.
3.2
Het gaat in dit hoger beroep, samengevat, om het volgende.
[notariskantoor] voert een notarispraktijk met [notaris] als notaris. [geïntimeerde] is zelfstandig ondernemer op het gebied van financiële projecten.
In de periode van 2013 - 2015 heeft [notariskantoor] op verzoek van/in overleg met [geïntimeerde] uiteenlopende werkzaamheden verricht zoals het opstellen van testamenten voor [geïntimeerde] en diens echtgenote, het oprichten van vennootschappen, het opstellen van contracten en de begeleiding van aandelenoverdracht(en) en herstructureringen.
[notariskantoor] heeft voor het opstellen van de testamenten een bedrag van € 995,01 aan [geïntimeerde] en echtgenote in rekening gebracht. De factuur van 16 mei 2013 is toen niet voldaan. Voor de overige werkzaamheden ten behoeve van acht rechtspersonen (in oprichting) heeft [notariskantoor] facturen gezonden aan:
  • [naam 1] Investments BV
  • [naam 2] BV
  • [naam 3] BV
  • Stichting [stichting] ‘in oprichting’
  • [naam 4] BV
  • [naam 5] BV
  • [naam 6] BV
  • [naam 7] BV
De facturen zijn geheel of gedeeltelijk onbetaald gebleven.
Met het oog op het regelen van de onbetaald gebleven facturen is tussen partijen in april 2016 gecorrespondeerd. Volgens [notariskantoor] heeft dat geleid tot een regeling, volgens [geïntimeerde] is dat niet het geval. Verder overleg heeft niet tot een beëindiging van het geschil geleid.
Op 13 oktober 2017 heeft [notariskantoor] conservatoir beslag doen leggen op de woning van [geïntimeerde] (en korte tijd op een bankrekening).
3.3
Bij dagvaarding van 25 oktober 2017 heeft [notariskantoor] de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [notariskantoor] dat [geïntimeerde] gehouden is de openstaande facturen te betalen en dat tussen partijen over de hoogte van het bedrag op 18 april 2016 een regeling tot stand is gekomen. Op grond daarvan vorderde [notariskantoor] in eerste aanleg in
conventieprimairbetaling van de volgens haar tussen partijen vastgestelde bedragen van € 30.250,= en € 6.957,50 (althans € 3.932,50), met de wettelijke handelsrente vanaf 18 april 2016 en € 1.147,08 (althans € 1.116,83) aan buitengerechtelijke incassokosten, en
subsidiairhet openstaande factuurbedrag van € 73.376,31, met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen en met € 1.508,76 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.4
[geïntimeerde] heeft de vorderingen van [notariskantoor] bestreden. Volgens [geïntimeerde] dienen de openstaande facturen te worden betaald door de rechtspersonen waaraan de facturen zijn gericht en heeft hij geen betalingsverplichting op zich genomen. Een eventuele borgstelling is door zijn echtgenote vernietigd. Over de door [notariskantoor] gestelde vaststelling in april 2016 is volgens [geïntimeerde] geen wilsovereenstemming bereikt, terwijl de onderhandelingen hierover door [naam 1] Management BV zijn gevoerd en niet door [geïntimeerde] pro se.
In
reconventiestelt [geïntimeerde] dat de [naam 1] Groep als gevolg van een beroepsfout van [notariskantoor] een schade van € 18.500,= heeft geleden en dat de daaruit voortvloeiende vordering aan hem is overgedragen. Op grond daarvan vordert [geïntimeerde] veroordeling van [notariskantoor] tot betaling van een bedrag van €18.000,= met rente en kosten. Tevens vordert [geïntimeerde] opheffing van het beslag op zijn woning.
[notariskantoor] heeft deze vorderingen op haar beurt bestreden.
3.5
Bij tussenvonnis van 14 februari 2018 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald, die op 15 mei 2018 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 27 juni 2018 heeft de rechtbank in
conventiede vordering van [notariskantoor] inzake de facturen voor de testamenten (€ 995,01) en de oprichting van de stichting [stichting] (€ 230,87) toegewezen, met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen en met € 183,89 aan buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van [notariskantoor] in de proceskosten, en voor het overige afgewezen.
In
reconventieheeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] tot opheffing van het beslag, op verbeurte van een dwangsom, toegewezen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, en voor het overige afgewezen.
3.6
Met betrekking tot de omvang van het hoger beroep overweegt het hof het volgende. In haar appeldagvaarding concludeert [notariskantoor] onder meer tot het alsnog afwijzen van de vorderingen in reconventie. Tegen de gedeeltelijke toewijzing daarvan heeft zij evenwel geen grieven gericht, terwijl in de conclusie van de memorie van grieven de vordering in reconventie niet meer is vermeld. Het hof gaat er daarom van uit dat het hoger beroep van [notariskantoor] daar verder geen betrekking op heeft. Tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn vordering in reconventie heeft [geïntimeerde] niet (incidenteel) geappelleerd zodat ook wat [geïntimeerde] betreft die vordering in dit hoger beroep verder niet aan de orde is.
Tegen de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van [notariskantoor] in conventie is [geïntimeerde] evenmin opgekomen. [notariskantoor] heeft in punt 9 van haar memorie van grieven vermeld dat inmiddels aan het vonnis is voldaan. Het hierna volgende betreft mitsdien alleen de vorderingen van [notariskantoor] in conventie, voor zover afgewezen.
3.7
Met betrekking tot de
primairevordering van [notariskantoor] heeft de rechtbank in het eindvonnis van 27 juni 2018 geconcludeerd dat tussen partijen geen vaststelling tot stand is gekomen. Hierop hebben de eerste vijf grieven van [notariskantoor] betrekking. Met betrekking tot de
subsidiairevordering van [notariskantoor] heeft de rechtbank geconcludeerd dat het voor [notariskantoor] duidelijk moet zijn geweest dat [geïntimeerde] bij de verstrekking van de verscheidene opdrachten als onmiddellijk vertegenwoordiger van de gefactureerde rechtspersonen handelde, zodat die vordering (afgezien van de facturen voor de testamenten en de oprichting van de stichting [stichting] ) niet toewijsbaar is. Hierop heeft grief 6 betrekking. Met grief 7 betoogt [notariskantoor] dat [geïntimeerde] met betrekking tot de onbetaald gebleven facturen voor de vennootschappen jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor zij schade heeft geleden tot het beloop van die facturen. Grief 8, ten slotte, betreft de proceskosten in conventie.
3.8
Alvorens op deze grieven zelf in te gaan overweegt het hof het volgende. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord een aantal producties overgelegd, waaronder een brief van 9 mei 2018 met bijlagen die de advocaat van [geïntimeerde] met het oog op de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft willen inbrengen maar die door de rechtbank is geweigerd omdat deze niet tijdig aan de wederpartij en de rechtbank ter beschikking was gesteld. Het stond [geïntimeerde] vrij deze brief met bijlagen in hoger beroep alsnog over te leggen, maar dat brengt wel mee dat [notariskantoor] nu nog de gelegenheid dient te krijgen daarop te reageren. Dat geldt ook voor de overige producties die bij memorie van antwoord zijn overgelegd. Het hof zal [notariskantoor] daarom in de gelegenheid stellen bij akte in te gaan op de producties die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft overgelegd. Dit betreft een korte reactie die niet het karakter van een andere memorie dient te krijgen. Voor de antwoordakte van [geïntimeerde] geldt hetzelfde. Deze aktewisseling is niet voor enig ander doel bestemd.
3.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 17 maart 2020 voor akte (geen memorie) aan de zijde van [notariskantoor] met het hiervoor onder 3.8 vermelde doel, waarna antwoordakte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, L.S. Frakes en P.W.A. van Geloven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2020.
griffier rolraadsheer