Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] inzake een geschil over een vaststellingsovereenkomst. Het hof heeft de inhoud van een eerder tussenarrest van 19 maart 2019 overgenomen, waarin [appellant] was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling dat hij een bedrag van € 129.424,19 aan [geïntimeerde] verschuldigd was, waarvan € 109.279,- als achterstand. Tijdens de enquête heeft [appellant] drie getuigen laten horen, terwijl [geïntimeerde] ook getuigen heeft opgeroepen. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] erin is geslaagd te bewijzen dat [appellant] het gevorderde bedrag verschuldigd is, en dat [appellant] dit bewijs niet heeft kunnen ontzenuwen. Het hof heeft vastgesteld dat er op 8 november 2012 een vaststellingsovereenkomst is gesloten, waarin het saldo en de achterstand zijn vastgelegd. De verklaringen van de getuigen aan de zijde van [appellant] werden als onvoldoende overtuigend beschouwd in vergelijking met die van [geïntimeerde]. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 juli 2015 bekrachtigd. Tevens is [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 5.160,00 voor griffierecht en € 15.676,00 voor salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken op 18 februari 2020.