ECLI:NL:GHSHE:2020:556

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
20-002935-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was eerder veroordeeld voor diefstal en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 september 2018, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Daarnaast was de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één week. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep verricht en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de diefstal wettig en overtuigend bewezen was. Het hof heeft de bewijsvoering verbeterd en de omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Uiteindelijk heeft het hof de opgelegde straf verminderd tot twee weken gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en de beslissing van de politierechter bevestigd, met inachtneming van de tenuitvoerlegging van de eerdere voorwaardelijke straf. De uitspraak is gedaan in het kader van de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002935-18
Uitspraak : 6 februari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 september 2018, parketnummer 01-091703-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 10-066774-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van de aan hem primair ten laste gelegde diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken. Tevens heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam d.d. 23 juni 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de advocaat-generaal gevorderd deze toe te wijzen.
Van de zijde van de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis (met inbegrip van de beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling), behalve voor wat betreft de oplegde straf en de strafmotivering, met verbetering van de gronden en met aanvulling van de door de eerste rechter aangehaalde wetsartikelen.
Bewijsmiddelen
De politierechter heeft volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, terwijl het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De bewijsvoering wordt door het hof verbeterd op de wijze zoals hierna vermeld.
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd, verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2018089497, gesloten d.d. 23 mei 2018 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 57), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Het proces-verbaal d.d. 23 mei 2018 (pg. 3), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 10 mei 2018, omstreeks 02.55 uur, werd verdachte [verdachte] op heterdaad aangehouden op de locatie Nassaustraat te Vlijmen. In de rugzak, die verdachte bij zich droeg werden goederen aangetroffen, welke vermoedelijk van diefstal afkomstig waren. Uit onderzoek bleek later dat deze goederen waren weggenomen uit een personenauto. Dit voertuig stond twee straten verderop geparkeerd ter hoogte van de [adres benadeelde] . Door [benadeelde] werd er aangifte gedaan van diefstal uit haar personenauto.
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2018 (pg. 5-8), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 10 mei 2018, omstreeks 02.50 uur, reden wij over de Nassaulaan te Vlijmen ter hoogte van het Zuiderpark, komende uit de richting Tunnelweg en rijdend richting Vendreef. Voor ons op de stoep langs dezelfde weg zagen wij twee mannen lopen in dezelfde richting. Op het moment dat we naast de mannen liepen, herkenden wij, verbalisanten, de voorste man als zijnde de ons ambtshalve bekende [betrokkene] . Wij, verbalisanten, kenden de tweede man niet. Deze man was gekleed in een slobberige grijze joggingsbroek, droeg donkere schoenen en een donkere jas met daaronder een grijze hoody. De man was blank, mager, circa 1.80 meter lang, circa 30 à 35 jaar oud, had een zeer ingevallen junkachtig gezicht en een onverzorgd uiterlijk. De man droeg verder een zwarte rugzak. Hierop besloten we de man staande te houden en ik, verbalisant [verbalisant 2] , vorderde van de man een geldig legitimatiebewijs. Wij, verbalisanten hoorden de man antwoorden: ‘Ik heb geen legitimatiebewijs bij me momenteel.’ Aansluitend vertelde ik, verbalisant [verbalisant 2] , de onbekende man dat ik hem ging fouilleren conform de Wet op de identificatieplicht. Ik vroeg hem zijn zakken leeg te maken. Wij, verbalisanten, zagen hierop dat de man heel veel goederen uit zijn zakken haalde.
Enkele goederen betroffen:
- een zwart TomTom navigatiesysteem;
- twee kleine zaklampjes;
- een doosje met sigaren;
- een grotere oranje zaklamp voor wit en rood licht;
- € 1,16 aan kleingeld, te weten één keer € 1,00 en één keer € 0,10 en drie keer € 0,02.
Aangezien ik, verbalisant [verbalisant 2] , nog geen geldig legitimatiebewijs had aangetroffen, werd vervolgens door mij de rugzak nader bekeken met de intentie een geldig legitimatiebewijs te vinden van de tot dusver nog onbekende man. De rugzak was voorzien van de tekst ‘Maasduinen’. In de rugzak trof ik meerdere goederen aan ter zake medische hulpverlening. Tevens trof ik een kleine zwarte portemonnee aan. In de genoemde portemonnee trof ik meerdere bankpassen van de ING bank aan en een entreekaart van attractiepark de Efteling. Ik zag op de genoemde kaart voorletters en een achternaam staan, te weten: [benadeelde] .
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vroeg de onbekende man naar zijn persoonsgegevens. Wij hoorden dat hij op gaf te zijn genaamd: [verdachte] [geboortedatum] .
3. Een aangifte door [benadeelde] , mede namens Stichting Maasduinen, neergelegd in het proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2018 (pg. 20-23), voor zover inhoudende als
verklaring van aangeefster:
Ik doe aangifte van diefstal uit mijn personenauto. Ik heb niemand het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit. Ik ben geheel of ten dele eigenaar van de goederen welke zijn weggenomen. Op donderdag 10 mei 2018, omstreeks 01.00 uur, parkeerde ik mijn auto op de oprit van mijn woning. Ik woon aan de [adres benadeelde] . Ik had mijn voertuig op dat moment niet afgesloten. Toen ik de auto achterliet, was alles nog in de auto aanwezig. Omstreeks 02.30 uur, werd ik wakker gemaakt door mijn dochter [getuige 1] . Zij vertelde mij dat ze iemand in mijn auto had zien zitten. Ik zag dat er verschillende goederen uit mijn auto ontbraken. Ik mistte mijn navigatiesysteem van het merk TomTom en zwart van kleur. Ik zag ook dat mijn rugzak weg was. Deze zat helemaal vol met medische toebehoren. De rugzak is eigendom van Stichting Maasduinen. In de rugzak zat ook mijn portemonnee. In deze portemonnee zaten:
- Efteling abonnement;
- bankpassen van de ING;
- paar muntjes aan kleingeld, waarschijnlijk nog geen € 1,50.
De portemonnee is klein van model en zwart van kleur. Alle pasjes die in deze portemonnee zaten, stonden op mijn naam. Ik weet dat er een doosje met sigaren weg is. U vertelde mij toen dat u twee personen had aangehouden en dat daarbij een rugzak was aangetroffen. Ik herkende de rugzak meteen als mijn rugzak. Dit weet ik honderd procent zeker. Al mijn goederen en toebehoren, zitten er nog in. Ik weet ook 100 procent zeker dat het mijn navigatiesysteem is. Mijn thuisadres staat erin als vaste thuislocatie namelijk. Noot verbalisant: [adres benadeelde] staat als vaste thuislocatie in het navigatiesysteem.
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 mei 2018 (pg. 25-26), voor zover inhoudende als
verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik woon aan de [adres benadeelde] . Toen wij thuiskwamen zag ik dat een man in de auto van mijn moeder zat. De auto van mijn moeder stond op de oprit bij onze woning geparkeerd. De auto van mijn moeder is een Hyundai en voorzien van kenteken [kenteken] . IK zag dat de man op de bestuurdersstoel van de auto zat. Het portier van de bestuurder stond open en het binnenlicht van de auto die was aan. De afstand tussen ons en de man was ongeveer 5 meter. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- man,
- blank,
- heel erg lang, hij kwam ver boven de auto van mijn moeder uit toen hij rechtop stond,
Hij zag er heel erg onverzorgd uit. Hij deed mij een beetje denken aan een drugsverslaafde, aan een junkie. Hij had ook een beetje een wazige blik in zijn ogen, gewoon een enge man om te zien.
5. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 mei 2018 (pg. 27-28), voor zover inhoudende als
verklaring van getuige [getuige 2] :
Vannacht op 10 mei 2018, omstreeks 02.45 uur, bracht ik mijn nichtje terug naar huis
in Vlijmen. Zij woont op de [adres benadeelde] . Toen ik rechtsaf de [adres benadeelde] was ingereden en stilstond voor haar woning, zag ik dat er een auto op de oprit stond. Ik zag dat de portieren toen gesloten waren. Ik zag dat er een man uitstapte aan de bestuurderszijde. Toen de man uitstapte, zag ik een heel fel lampje. Ik zag dat hij het op ons scheen. Ik zag toen de ogen van de man. Hij had wijd geopende ogen en hij leek onder invloed, een niet-natuurlijke stand. De man kan ik als volgt omschrijven:
- leek een blanke huidskleur te hebben;
- oogde mager van postuur;
- kort haar, ik dacht lichtkleurig;
- leek groter dan ik. Ik zag dat door het
uitstappen en zijn lengte ten opzichte van de auto.
6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 mei 2018 (pg. 34-37), voor zover inhoudende als
verklaring van verdachte [betrokkene] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Toen jij werd aangetroffen door de politie was je met een andere persoon. Wie is dit? A: Ik ken hem niet. Hij is een vieze junk. Hij zag er onverzorgd uit. Ik kwam hem tegen op de Nassaulaan. Hij vroeg aan mij waar het centrum was. Ik zei: ‘Dat is daarheen, ik loop wel met jou mee.’
(…)
V: Wat voor spullen had die man allemaal bij zich?
A: Een rare rugzak en uit zijn binnenzak haalde hij een lamp. (…)
(…)
A: Ik kwam hem al eerder tegen bij het eerste winkelcentrum. Toen heb ik hem ook al gewezen waar hij heen moest. De tweede keer dat ik hem tegenkwam, was bij het tweede winkelcentrum. Ik ben toen met hem meegelopen richting het centrum.
(…)
V: Heb jij de eerste keer een rugzak bij die man gezien?
A: Dat weet ik niet meer zeker. De tweede keer had hij zeker de rugzak bij zich.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bespreking van de gevoerde verweren
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair en het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de goederen heeft gestolen. Het is mogelijk dat [betrokkene] de goederen heeft gestolen, of iemand anders die vervolgens de goederen aan [betrokkene] heeft gegeven. Daarbij heeft de raadsman ook gewezen op de getuigenverklaring van [getuige 1] die heeft verklaard dat de dader een donkere broek met wijdere pijpen aan de onderzijde aan had en dat de dader lang onverzorgd haar had. De verdachte heeft echter kort haar en had blijkens het proces-verbaal van bevindingen een joggingbroek aan, dus een broek met strakke pijpen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte de tas even moest vasthouden voor [betrokkene] en dat hij de inhoud van de tas niet kende. Uit het dossier blijkt ook niet dat de verdachte de inhoud van de tas kende. Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor opzetheling, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, mede tegen de achtergrond van het korte tijdsbestek tussen de diefstal en het aantreffen van de verdachte met de gestolen goederen en de korte afstand tussen de plaats van het misdrijf en de plek waar de verdachte werd aangetroffen, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de diefstal heeft begaan. De verdachte droeg niet alleen de gestolen rugzak bij zich, maar had daarnaast ook het gestolen navigatiesysteem en het doosje met sigaren in zijn broekzak. De verdachte had eveneens een aantal zaklampjes in zijn broekzak. Dit past bij de verklaring van de getuige [getuige 2] dat de man die uit de auto stapte met een heel fel lampje scheen in de richting van de getuigen. Daarnaast heeft het hof in aanmerking genomen dat de door de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] opgegeven signalementen grotendeels overeenkomen met het door de politie omschreven signalement van de verdachte. Het feit dat de door de getuigen gegeven signalementen op een aantal punten van elkaar afwijken, acht het hof gelet op de overige bewijsmiddelen niet van belang. Het hof acht de primair ten laste gelegde diefstal derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Het hof verwerpt het verweer.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft erop gewezen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Hij heeft het hof verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte probeert op dit moment uit een neerwaartse spiraal te komen. Een forse straf kan daar een negatieve invloed op hebben.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. De verdachte heeft meerdere goederen uit de auto van aangeefster [benadeelde] weggenomen. Diefstal is een hinderlijk feit dat ergernis en overlast veroorzaakt voor de gedupeerde. De verdachte heeft met het bewezen verklaarde feit aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft het hof de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Aangezien de verdachte na de datum waarop het door de eerste rechter bewezen verklaarde feit is gepleegd opnieuw tot straf is veroordeeld, zal het hof de in het vonnis waarvan beroep vermelde toepasselijke wetsartikelen aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene (dus inclusief de beslissing inzake de tenuitvoerlegging).
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 6 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Schiffers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.