ECLI:NL:GHSHE:2020:527

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
20-000237-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor meermalen beledigen via internet en sociale media

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het meermalen beledigen van een hulpverleenster, [benadeelde], door beledigende teksten te plaatsen op internet, een blog en Twitter. De politierechter had de verdachte een geldboete van € 350,00 opgelegd, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 3 jaren, inclusief bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een contactverbod met de benadeelde partij. De benadeelde partij had ook een vordering tot schadevergoeding ingediend, die volledig was toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou bevestigen. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de context van de uitlatingen in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte beledigend waren in de zin van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht, en dat de verdachte opzet had om de benadeelde te beledigen en deze belediging wijd te verspreiden.

Het hof heeft de opgelegde straf herzien en de geldboete en gevangenisstraf bevestigd, maar het reclasseringstoezicht achterwege gelaten. Het contactverbod met de benadeelde werd opgelegd voor de duur van 3 jaren, met vervangende hechtenis bij overtreding. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.255,22 werd eveneens toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de zaak in zijn geheel bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000237-19
Uitspraak : 29 januari 2020
VERSTEK, DNIP

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 januari 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-208502-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
met als laatst opgegeven adres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is verdachte – onder vernietiging van een eerder uitgevaardigde strafbeschikking – ter zake van het meermalen beledigen van [benadeelde] (door middel van het schrijven van uitspraken op het internet, een blog en Twitter) veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 350,00, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden van reclasserings-toezicht en een contactverbod met voornoemde [benadeelde] . Ook heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.255,22, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schade-vergoedingsmaatregel.
Door verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van het vonnis met een bewijsoverweging en met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Gelet daarop, zal het hof tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg bekend dat hij de ten laste gelegde teksten op het internet, een blog en/of Twitter heeft geplaatst, maar hij heeft ontkend dat die teksten beledigend van aard zijn.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Een uitlating of gedraging die iemand in zijn tegenwoordigheid of in het openbaar mondeling of door feitelijkheden is aangedaan, moet als beledigend in de zin van artikel 266, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht worden beschouwd, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Indien een uitlating woorden bevat, waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, zal het van de context waarin de uitlating is gedaan afhangen of van belediging sprake is. De context wordt gevormd door bijkomende omstandigheden waaronder de uitlating is gedaan. Zo kan een uitlating die op zichzelf beschouwd niet beledigend is, door de wijze waarop deze is gedaan toch belediging opleveren.
Hoewel niet alle door verdachte gebezigde en in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen in het algemeen zonder meer als beledigend worden beschouwd, dienen deze naar het oordeel van het hof in onderlinge samenhang te worden bezien met uitlatingen zoals: “Hadden haar ouders abortus moeten toepassen” en “Ze kan altijd (…) sekswerker worden”, die zonder meer de strekking hebben om [benadeelde] in haar goede eer en naam aan te randen. Ook de uitlatingen van verdachte dat [benadeelde] een totaal gebrek aan fatsoen heeft en dat zij eerder in Ghana een project van haar vriend heeft gefinancierd vanwege een extra centimeter piemel en zo te suggereren dat [benadeelde] niet integer heeft gehandeld, zijn beledigend. Het hof acht derhalve de gezamenlijkheid van uitlatingen beledigend in de zin van artikel 266, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof is voorts van oordeel dat verdachte deze beledigende uitlatingen in het openbaar en bij geschrift heeft gedaan, door één of meerdere uitspraken op het internet, op een blog en op twitter te schrijven. Een ieder die toegang heeft tot het internet en/of is aangesloten op deze sociale netwerken heeft kennis kunnen nemen van de beledigende uitlatingen van verdachte jegens [benadeelde] . Hierdoor heeft een grote groep personen, niet alleen in Nederland, maar wereldwijd, kennis kunnen nemen van de beledigende uitlatingen van verdachte.
Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte de opzet heeft gehad om [benadeelde] te beledigen, deze belediging bovendien wijd te verspreiden en daarmee een grote groep mensen te bereiken. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd en bevestigt het oordeel van de politierechter.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen in het openbaar en bij geschrift beledigen van een hulpverleenster die bij zijn moeder aan de deur was geweest. Dit is een vervelend feit, nu hulpverleners erop moeten kunnen vertrouwen dat zij hun werk kunnen doen zonder (tijdens of na afloop) te worden geconfronteerd met beledigende teksten.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie(s) dan een geldboete ten bedrage van € 350,00 en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof ziet geen meerwaarde in oplegging van reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, zodat het hof dit achterwege laat. Het hof zal wel overgaan tot oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer. Dit contactverbod zal worden opgelegd voor de duur van drie jaren. Het hof zal daarbij bepalen dat indien dit verbod wordt overtreden, per overtreding één week vervangende hechtenis zal worden toegepast. Het hof acht oplegging van deze maatregel passend en geboden.
Het hof heeft bij deze straftoemeting ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 november 2019, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld en derhalve als first offender aangemerkt dient te worden. Daarnaast heeft het hof met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de geldboete rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Tenslotte heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat in eerste aanleg het recht van verdachte op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Nu de behandeling in hoger beroep echter voortvarend is geweest, volstaat het hof met de constatering hiervan.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 1.255,22. Het gaat daarbij om
€ 5,22 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 1.255,22. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De toe te wijzen bedragen aan materiële en immateriële schade zullen, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een totaalbedrag van € 1.255,22. Verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schade-vergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat voor de duur van ten hoogste 22 dagen gijzeling kan worden toegepast als verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57 en 266 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] .
Beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.255,22 (duizend tweehonderdvijfenvijftig euro en tweeëntwintig cent)bestaande uit
€ 5,22 (vijf euro en tweeëntwintig cent) materiële schadeen
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.255,22 (duizend tweehonderdvijfenvijftig euro en tweeëntwintig cent)bestaande uit
€ 5,22 (vijf euro en tweeëntwintig cent) materiële schadeen
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste kan worden toegepast op
22 (tweeëntwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële en de immateriële schade op 29 juli 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. J.J. van der Kaaden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 29 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van der Kaaden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.