In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de betrokkene werd beschuldigd van het genieten van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De politierechter had eerder een vonnis gewezen op 14 juli 2015, waarin de betrokkene werd veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de eerdere beslissing. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel zou schatten op € 15.759,06, terwijl de verdediging aanvoerde dat de betrokkene geen voordeel had genoten en geen draagkracht had om aan enige betalingsverplichting te voldoen.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene, ondanks haar psychische problemen en de druk van haar ex-partner, wel degelijk voordeel heeft genoten van de hennepkwekerij. Het hof heeft de netto-opbrengst van de hennepplantage berekend en vastgesteld dat de betrokkene een bedrag van € 17.084,43 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had. Na inachtneming van de kosten en de schadevergoeding aan Enexis, heeft het hof de betalingsverplichting vastgesteld op € 9.000,00. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de betalingsverplichting verlaagd met € 5.570,57. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.