ECLI:NL:GHSHE:2020:520

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
20-002205-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake verboden wapenbezit en schoolverzuim door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld voor het niet naleven van de leerplicht en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de kinderrechter wordt bevestigd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor het eerste feit en geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd voor het tweede feit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 september 2018 in Den Haag is aangehouden met een vuurwapen en munitie in zijn bezit. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het wapen in zijn tas zat. Het hof heeft de onrechtmatigheid van de aanhouding en de bewijsverkrijging besproken, maar oordeelt dat de aanhouding niet onrechtmatig was. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het niet volgen van onderwijs. De strafoplegging omvatte jeugddetentie en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002205-19
Uitspraak : 22 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 4 juli 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-073029-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de kinderrechter zal bevestigen.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 september 2018 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Webley & Scott Ltd, model 1906, kaliber 7.65 mm/.32, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten zeven kogelpatronen, van het merk Geco, kaliber 7.65 mm Browning, voorhanden heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 januari 2019 tot en met 26 maart 2019 te
's-Hertogenbosch meermalen, althans eenmaal, als jongere, die als leerling of deelnemer van een school of instelling, te weten [naam van school] , stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan zijn verplichting het volledige onderwijsprogramma, het volledige programma van de combinatie leren en werken en/of het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 25a, derde lid onderdeel d en/of 58a, derde lid, onderdeel d van de Wet op het voortgezet onderwijs, dat door die school of instelling werd aangeboden, te volgen, terwijl ten aanzien van hem de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969, was beëindigd en hij de leeftijd van 18 jaar niet had bereikt en hij geen startkwalificatie had behaald.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 september 2018 te 's-Gravenhage, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Webley & Scott Ltd, model 1906, kaliber 7.65 mm/.32, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten zeven kogelpatronen, van het merk Geco, kaliber 7.65 mm Browning, voorhanden heeft gehad;
2.
hij in de periode van 24 januari 2019 tot en met 26 maart 2019 te 's-Hertogenbosch meermalen, als jongere, die als leerling of deelnemer van een school of instelling, te weten [naam van school] stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan zijn verplichting het volledige onderwijsprogramma, het volledige programma van de combinatie leren en werken en/of het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 25a, derde lid onderdeel d en/of 58a, derde lid, onderdeel d van de Wet op het voortgezet onderwijs, dat door die school of instelling werd aangeboden, te volgen, terwijl ten aanzien van hem de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969 was beëindigd en hij de leeftijd van 18 jaar niet had bereikt en hij geen startkwalificatie had behaald.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Feit 1 [1]
1. Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 16 september 2018 (pg. 9-11), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten[verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van politie:
Op 16 september 2018, omstreeks 16:00 uur, bevond wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , ons in uniform gekleed en met individuele motorsurveillance belast op de Bezuidenhoutse-weg te Den Haag. Wij bevonden ons aldaar naar aanleiding van een melding dat er een voertuig over de A12 reed, welke hevig slingerend over de snelweg reed. Het voertuig was voorzien van het kenteken [kenteken] en betrof een Ford Mondeo.
Dit voertuig werd staande gehouden op de Bezuidenhoutseweg ter hoogte van het Babylon.
In het voertuig betroffen (het hof leest: bevonden) zich 3 personen. De bestuurder [naam bestuurder] bleek onder invloed van drugs het voertuig te besturen. Wij zagen dat er in het voertuig een persoon op de bijrijdersstoel zat. Deze bleek genaamd [verdachte] , geboren op [geboortedag] /2001 te [geboorteplaats] . Wij zagen dat er op de achterbank, achter de bestuurdersstoel ook een persoon zat, genaamd [naam passagier] . Nadat de bestuurder was aangehouden hebben wij [naam passagier] en [verdachte] het voertuig laten verlaten om het voertuig te kunnen verplaatsen. Beiden waren niet in het bezit van een rijbewijs. Op het moment dat collega [naam collega] het voertuig wilde verplaatsen, zag hij tussen de bestuurdersstoel en de deur een kleine portefeuille liggen. In deze portefeuille zaten apart verpakte zakjes met mogelijk cocaïne erin. Gezien het feit dat er een handelshoeveelheid drugs in het voertuig aangetroffen werd, besloten wij ook om de verdachte [naam passagier] en [verdachte] aan te houden. Wij zagen dat [verdachte] een zwart Gucci schoudertasje bij zich had. Aan het bureau Laak werd er in het Gucci tasje een vuurwapen in een wit plastic tasje aangetroffen. Deze is veiliggesteld en in beslag genomen.
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2018 (pg. 17), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant[verbalisant 3] , hoofdagent van politie:
Op 16 september 2018, omstreeks 16.45, bevond ik mij, verbalisant [verbalisant 3] , aan politiebureau Laak te Den Haag. Ik bevond mij op dat moment in de sluis. Dat betreft de ruimte welke naar de voorgeleidingsruimte gelegen is. In de sluis bevond zich op dat moment de aangehouden verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] .
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat er naast verdachte [verdachte] diverse spullen lagen die van hem waren. Ik wilde hierop de spullen in de daarvoor bestemde insluitingszak stoppen. Ik heb hierop het zwarte schoudertasje geopend om te kijken wat hierin zat. Ik zag dat er in het grote vak een wit plastic tasje zat met daarin een metaalachtig voorwerp. Ik heb hierop gevoeld wat het was en de vorm deed mij denken aan een mogelijk vuurwapen. Hierop ben ik, verbalisant [verbalisant 3] , met de spullen, de sluis uit gelopen om in een andere ruimte te kunnen kijken wat er in het witte plastic tasje zat. Na onderzoek van de spullen van verdachte [verdachte] , bleek dat er in het witte plastic tasje een voorwerp zat wat leek op een vuurwapen. Ik zag dat het een zwart handvuurwapen betrof. Hierop het vuurwapen in beslag genomen.
3. Het proces-verbaal van relaas d.d. 21 januari 2019 (pg. 5), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant[verbalisant 4] , brigadier van politie:
Door verbalisant [verbalisant 5] , materiedeskundige wapens munitie en explosieven van de politie eenheid Den Haag werd een onderzoek verricht naar het bij de verdachte [verdachte] aangetroffen op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Uit onderzoek blijkt dat het daadwerkelijk een vuurwapen betreft, zijnde een pistool, merk Webley & Scott Ltd, voorzien van zeven 7.65 patronen. Betreffende het onderzoek werd door [verbalisant 5] een proces-verbaal opgemaakt, WME nummer 438/2018.
4. Een proces-verbaal d.d. 12 november 2018 (pg. 24-26), WME nummer 438/2018, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant[verbalisant 5] , brigadier van politie, werkzaam als materiedeskundige wapens, munitie en explosieven bij het Team Forensische Opsporing:
Aantreffen vuurwapenDe verdachte had het vuurwapen voorhanden in zijn schoudertas.

Omschrijving vuurwapen

Soort wapen Pistool
Fabrikant Webley & Scott Ltd
Merk Webley & Scott
Model 1906
Kaliber 7.65 mm / .32
Serienummer 61956

Definitie vuurwapen

Het wapen is bestemd om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het wapen berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.

Categorie wapen

Dit wapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarstelling

Het voorhanden hebben is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
Bij bovengenoemd vuurwapen werd munitie aangetroffen.

Omschrijving munitie

Definitie munitie
Categorie munitie
Soort Kogelpatroon (volmantel pistoolpatroon)
Merk Geco
Kaliber 7.65 mm Browning
Aantal 7 (zeven) stuks
Bijzonderheden Deze munitie kan met bovengenoemd pistool worden verschoten.

Definitie munitie

Patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een vuurwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen.

Categorie munitie

De aangetroffen patronen is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarstelling

Het voorhanden hebben van dergelijke munitie is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de kinderrechter d.d. 4 juli 2019, voor zover inhoudende als
verklaring van verdachte:
Ik ben op 16 september 2018 in Den Haag aangehouden en bij fouillering is er een vuur-wapen met munitie in mijn tasje gevonden. Ik had een tasje en een jasje bij me. Die lagen op de grond bij mijn benen. Mijn telefoon zat in mijn zak en ik had geen portemonnee bij me. In het tasje zat wat geld en mijn Ov-kaart.
Feit 2:
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
  • Het op 4 april 2019 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal Leerplicht van Leerplichtambtenaar [naam leerplichtambtenaar] in dienst van de gemeente ’s-Hertogenbosch (ongenummerd).
  • De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 december 2019.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Zijdens verdachte is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak bepleit.
Primair is door de raadsman aangevoerd dat er sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding van de verdachte, hetgeen dient te leiden tot uitsluiting van het tijdens de insluitingsfouillering aangetroffen vuurwapen, van het bewijs. Immers, de verdachte is op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet aangehouden, terwijl de in de personenauto aangetroffen verdovende middelen niet op rechtmatige wijze zijn verkregen, welke onrechtmatigheid geldt jegens alle inzittenden van de auto, onder wie de verdachte.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een verboden wapen, het van belang is dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van dat wapen in zijn tasje. De verdachte heeft echter verklaard dat het wapen niet van hem was en dat hij niet weet hoe het wapen in zijn tasje is gekomen. Hij heeft het er niet in gestopt. Toen de politie de bestuurder van de auto een stopteken gaf, lag de verdachte te slapen en hij werd pas wakker toen de politie op het raampje van de auto tikte. Het tasje lag bij zijn benen en toen de verdachte zijn tasje pakte, omdat hij en de andere passagier van de politie weg mochten gaan, heeft hij niet gevoeld dat het tasje zwaarder was geworden. Uit het dossier volgt ook niet hoe zwaar het wapen was. Evenmin heeft er een sporenonderzoek plaatsgevonden op het wapen.
De verdachte verkeerde bovendien in het gezelschap van twee fors oudere jongens. Het is aldus mogelijk dat zij het wapen in het tasje van de verdachte hebben gedaan toen hij in de auto lag te slapen. Ten slotte is het niet aannemelijk te achten dat de verdachte niet zou zijn weggerend, als hij van het wapen had geweten.
Het hof overweegt ten aanzien van het primair gevoerde verweer als volgt.
Vast staat dat de bestuurder van de auto waar verdachte in zat, is staande gehouden vanwege het slingerend rijgedrag. Uit een speekseltest is vervolgens gebleken dat de bestuurder onder invloed was van verdovende middelen en is hij aangehouden. De twee inzittenden mochten van de politie vertrekken en omdat zij geen rijbewijs hadden heeft een verbalisant de auto verplaatst. De verbalisant heeft in de auto in een etui, dat aan de bestuurderskant tussen de stoel en het portier lag, gekeken en heeft in dat etuitje een handelsvoorraad verdovende middelen aangetroffen. Op dat moment was het voor de politie van belang om de verdachte en de andere inzittende terug te roepen en aan te houden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Dat de verbalisant het etuitje heeft geopend en niet eerst in beslag heeft genomen, staat eveneens vast. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, betekent dit dat de verdovende middelen op onrechtmatige wijze zijn verkregen. In zoverre is het hof het eens met de verdediging.
Echter, nu niet is gesteld noch aannemelijk is geworden dat het etuitje van verdachte was, is het hof van oordeel dat voornoemde schending enkel jegens de bestuurder van de auto, de kennelijke eigenaar, een verzuim oplevert en niet ook jegens de inzittenden. Vooropgesteld wordt dat uitgegaan moet worden van de Schutznorm, welke norm behelst dat de verdachte in beginsel geen beroep toekomt op schending van rechtsnormen voor zover die normen jegens een ander dan de verdachte zijn geschonden. Naar het oordeel van het hof maken de omstandigheden die door de raadsman in het onderhavige geval zijn aangevoerd dit niet anders.
Voorts overweegt het hof dat de aanhouding van de verdachte, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden die een vermoeden van schuld van overtreding van de Opium-wet opleverden, niet onredelijk is geweest. Het verweer dat van een onrechtmatige aanhouding sprake zou zijn geweest wordt dan ook verworpen. Het bij de insluitingsfouillering van de verdachte ontdekte vuurwapen met munitie kan derhalve tot het bewijs worden gebezigd.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer overweegt het hof als volgt.
Het vuurwapen met munitie is bij de fouillering aangetroffen in het Gucci tasje van de verdachte. Het tasje lag volgens de verdachte, naar eigen zeggen, bij zijn benen op de bijrijdersplaats. Naar het oordeel van het hof moet het tasje bij het pakken daarvan, hoewel het exacte gewicht van het wapen inclusief de zeven patronen munitie niet bekend is, wel degelijk zwaarder zijn geweest dan wanneer er alleen een pasje en wat geld in hadden gezeten, zoals verdachte heeft verklaard (en een paar sleutels zoals op de foto op pg. 23 van het proces-verbaal zichtbaar is). De mobiele telefoon had de verdachte immers in zijn zak zitten en meer spullen had de verdachte niet in zijn tasje zitten. De verdachte had dat zwaardere gewicht dus moeten hebben opgemerkt.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een vuurwapen met munitie in zijn tasje. De enkele stelling van de verdachte dat een van de andere jongens het wapen ongemerkt in zijn tasje moet hebben gedaan, is niet onderbouwd en acht het hof gelet op de plek waar het tasje zich in de auto bevond, niet aannemelijk. Het hof vermag niet in te zien hoe de bestuurder, al rijdend, dan wel de zich op de achterbank bevindende andere inzittende, dat ongemerkt zouden hebben kunnen doen.
Het hof verwerpt zowel het primair als subsidiair gevoerde verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Als kwalificatieplichtige jongere de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De kinderrechter heeft de verdachte terzake handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het niet nakomen van de verplichting opgelegd bij artikel 4c eerste lid van de Leer-plichtwet 1969, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, alsmede tot voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht door Reclassering Nederland (JOVO-team).
De advocaat-generaal heeft zich achter deze strafoplegging geschaard.
De raadsman van de verdachte heeft terzake feit 2 het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf bepleit. Reclasseringstoezicht acht de verdediging niet nodig omdat de verdachte al jaren hulpverlening heeft gehad. De verdachte heeft zijn schooldiploma behaald en wil een nieuwe opleiding gaan starten.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen. Bovendien was het wapen voorzien van 7 kogelpatronen die met het vuurwapen konden worden verschoten en in het patroonmagazijn zaten (zoals op de foto op pg. 26 van het proces-verbaal zichtbaar is). Dit is een strafbaar feit waarvoor verdachte straf verdient. Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte is aangetroffen, in een auto rijdend door Nederland en Duitsland (volgens de verklaring van de verdachte) terwijl in de auto een handelsvoorraad cocaïne lag, acht het hof het aannemelijk dat de verdachte met het wapen niet veel goeds in de zin had.
Verdachte heeft zich daarnaast tevens schuldig gemaakt aan ongeoorloofd schoolverzuim, waarvoor hij eerder was veroordeeld. Verdachte was aldus een gewaarschuwd man. Ook daarvoor dient hij gestraft te worden.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- de ernst van het bewezen verklaarde, met name van het onder 1 bewezen verklaarde, in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 22 oktober 2019 eerder in 2016 onherroepelijk is veroordeeld terzake van een overtreding van de Leerplichtwet en diefstal met geweld in vereniging, alsmede in 2014 terzake van openlijke geweldpleging.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof voorts gelet op de landelijke oriëntatiepunten jeugd van het LOVS, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetings-beleid zijn neerslag heeft gevonden. In deze oriëntatiepunten voor jeugdigen wordt voor het voorhanden hebben van een echt vuurwapen uitgegaan van jeugddetentie vanaf 6 weken.
In casu was er ook nog munitie, namelijk 7 stuks kogelpatronen, bij, die met het wapen verschoten kon worden.
Voorts heeft het hof de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 juni 2019 in aanmerking genomen. Daaruit volgt dat de Raad bij verdachte diverse vaardigheidstekorten constateert die de verdachte in zijn ontwikkeling belemmeren.
Na het afsluiten van de jeugdreclasseringsmaatregel in december 2018 glijdt verdachte steeds verder negatief af. Het lijkt er op dat verdachte de externe sturing vanuit het gedwongen kader nodig heeft om enigszins naar behoren te kunnen functioneren. De autoriteit van moeder accepteert verdachte niet langer én het lukt hem niet om zichzelf zelfstandig de kaders en structuur te bieden die hij nodig heeft. Verdachte heeft vrijwel geen dagbesteding meer in de vorm van onderwijs én is weer in aanraking gekomen met politie/justitie. De Raad heeft echter, doordat verdachte geen medewerking heeft verleend aan het raadsonderzoek, weinig zicht gekregen op het actuele functioneren van hem op de diverse leefgebieden. De Raad maakt zich op basis van de wel verkregen informatie grote zorgen over het sociale netwerk van verdachte én wat hij doet in zijn vrije tijd en acht het van belang dat hier -om de kans op herhaling te verkleinen- meer zicht op komt. Gezien zijn leeftijd en alles dat eerder is ingezet aan hulpverlening (met minimaal resultaat) ziet de Raad het niet langer als passend dat er een jeugdreclasseringsmaatregel wordt ingezet. Het pedagogische karakter van een dergelijke maatregel sluit naar de mening van de Raad niet langer aan bij de levensfase van verdachte. De kern van de begeleiding vanuit de jeugdreclassering bestaat immers uit het verkennen en verhelpen van criminogene factoren, maar aangezien verdachte geen openheid van zaken geeft in de delictbespreking kan hier onvoldoende zicht en grip op komen. Reclassering Nederland (JOVO-team) is naar de mening van de Raad wél passend.
Hoewel de Raad voor de Kinderbescherming in voornoemd rapport jeugddetentie heeft overwogen, aangezien deze afdoening gezien de ernst van het delict waar verdachte van verdacht wordt en het feit dat eerdere interventies niet gelukt zijn, een passende consequentie is, geeft de Raad de voorkeur aan het opleggen van een (flinke) werkstraf.
Het hof volgt de Raad niet in haar advies. In verband met de ernst van de feiten (in het bijzonder feit 1), alsmede gelet op de persoon van de verdachte, acht het hof een werkstraf niet passend. Verdachte is eerder onherroepelijk tot werkstraffen veroordeeld en heeft zich hierdoor niet laten weerhouden van het wederom plegen van strafbare feiten. Met name het voorhanden hebben van een vuurwapen voorzien van 7 kogelpatronen die ermee konden worden verschoten, acht het hof onacceptabel en rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat onvoorwaardelijke jeugddetentie geboden is teneinde de verdachte de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelwijze te doen inzien en om verdachte een signaal af te geven dat de weg die hij thans lijkt te volgen, enkel kan leiden tot een criminele carrière.
Het hof zal bepalen dat een gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd. Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht het daarbij in het belang van de verdachte geboden om als bijzondere voorwaarden te stellen dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen gegeven door of namens Reclassering Nederland (JOVO-team) en dat verdachte zal beschikken over een dagbesteding (zoals school of werk) en deze zal weten vast te houden. Dit om de kans op toekomstig ongewenst en ongeoorloofd gedrag te verkleinen.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 4a, 4c en 26 van de Leerplichtwet 1969, de artikelen 36b, 36c, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) weken.

Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
4 (vier) weken,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, locatie 's-Hertogenbosch (JOVO-team), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en
- dat verdachte beschikt over een dagbesteding en deze weet vast te houden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK wapen (pistool met 7 kogelpatronen), goednummer 2064781.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de Politie, Eenheid Den Haag, proces-verbaalnummer PL1500-2018251469, sluitingsdatum 20 januari 2019, pg. 1 tot en met 27 Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.