ECLI:NL:GHSHE:2020:519

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
20-000568-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor poging tot diefstal met braak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 2 februari 2018 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld voor poging tot diefstal met braak. De verdachte, geboren in 1985, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de behandeling van het hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken heeft geëist. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft de bewijsvoering van de eerste rechter verbeterd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de poging tot inbraak, waarbij het hof zich baseerde op getuigenverklaringen en forensisch bewijs.

Het hof heeft de strafmaat bepaald aan de hand van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf van zes weken gevangenisstraf passend is, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De beslissing van het hof is op 22 januari 2020 uitgesproken en de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000568-18
Uitspraak : 22 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 2 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-214923-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en is terzake van een poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak (feit 1), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis, waarvan beroep, gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het appel ten aanzien van feit 2 en het vonnis van de politierechter, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bevestigen, onder aanvulling van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de opgelegde straf en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest.
Namens verdachte is vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich mede tegen de vrijspraak door de politierechter van hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering en de opgelegde straf en de strafmotivering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen.
De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 oktober 2017 (pg. 3-4), voor zover inhoudende als
verklaring van aangever [aangever] namens [benadeelde] :
Ik ben horecamanager bij [benadeelde] gelegen aan het [adres 1] te Tilburg . Ik ben
namens de eigenaar bevoegd tot het doen van deze aangifte. Op vrijdag 27 oktober 2017
heb ik gezien dat de glazen voordeur nog intakt was. Dat wil zeggen dat de kozijnen nog
heel en dus niet verbogen waren. Op 29 oktober 2017 zag ik dat er ongeveer 8 moeten in het
kozijn van de glazen deur zaten. Er zijn geen goederen weggenomen.
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 oktober 2017 (pg. 12-13), voor zover inhoudende als
verklaring van getuige [getuige 1] :
Op 29 oktober 2017, omstreeks 03:15 uur, was ik thuis aan het [adres 2] te Tilburg . Ik hoorde gebonk. Toen ik naar buiten keek, vanaf drie hoog, had ik vrij zicht op de ingang van het Theater (het hof begrijpt gelet op bewijsmiddel 1: [benadeelde] ). Bij de voordeur zag ik twee personen staan. De afstand van mij tot de voordeur was ongeveer 80 meter. Het was donker, maar naast de ingang van het theater brandde de buitenverlichting. De twee personen kan ik als volgt omschrijven:
Persoon 1:
- Man
- Normaal postuur
- Zwarte kleding
- Witte pet
- Glimmend zwart jack
Persoon 2:
- Zwarte kleding
- Zwarte pet
Toen ik mijn raam open zette, zag ik dat de mannen wegliepen. Ik zag dat ze liepen in de richting van de GGZ instelling [GGZ instelling] . Ik zag dat een van de mannen een lang voorwerp vast had dat een harde knal gaf. Het leek op een breekijzer. Nu ik voor de ingang sta van het [theater] zie ik dat er braaksporen zitten bij de voordeur.
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2017 (pg. 9-10) voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant] :
Wij ontvingen van het operationeel centrum de melding dat er zojuist gepoogd was in
te breken bij [theater] (het hof begrijpt: [benadeelde] ). De verdachten zouden twee personen zijn, met breekijzer, gekleed in zwarte jacks en petjes. Zij zouden richting [GGZ instelling] gelopen zijn. Wij reden hierop naar de aangegeven locatie en maakten een surveillanceronde door de bewuste wijk. Ter hoogte van de [straat 2] zag ik twee mannen uit deze straat komen lopen. Ik zag dat zij beiden gekleed waren in een zwart jack en beiden een petje op hadden. Ik zag dat beiden vierkante voorwerpen in hun handen hadden. Ik passeerde hen met het dienstvoertuig, waarbij ik zag dat de achterste man een vierkante doos vasthield met daarop een fotoafbeelding van een accuboormachine.
Ik zag dat mijn collega zijn portier opende en uitstapte. Ik zag dat de man die voorop liep, van ons wegrende. Ik keek hierna achter mij over mijn schouder en zag dat de tweede persoon zich omdraaide en ook wegrende. Ik stapte hierbij uit het voertuig en riep luidkeels "Politie, staan blijven". Ik zag dat de man hier geen gehoor aan gaf en door bleef rennen. Ik zag dat hij de doos met daarop de afbeelding van de accuboormachine weg gooide. Ik rende hierop achter hem aan en zette een achtervolging in. Ik zag dat de verdachte een breekijzer uit zijn jas haalde en over straat gooide. Ik hoorde hierbij een luid geklingel van het staal over de stenen. Ik zag bij het passeren dat het een zwart breekijzer betrof van ongeveer vijftig centimeter lang.
Ik zag dat hij rechtsaf sloeg de [straat 1] in. Ik zag dat hij met de bocht mee naar links zijn weg vervolgde langs de huizen af. Ik zag dat hij schuin overstak naar de andere zijde van de weg. Ik zag dat hij een plantsoen aan de rechterzijde passeerde en na de bosschage direct rechts afsloeg. Ik zag dat hij na enkele tientallen meters rechts de bosschage in dook. Nadat de verdachte de bosschages in gedoken was vroeg ik een hondengeleider ter plaatse. Ik scheen hierbij met mijn zaklamp in de bosschages.
Op de plek waar de verdachte de bosschage in gedoken was zag ik hem op de grond liggen. Ik herkende de verdachte aan zijn kleding en postuur. Ik hield hierop de verdachte op heterdaad aan.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] .
4. De verklaring van de
getuige [verbalisant], voormalig verbalisant van politie, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 18 december 2019, voor zover inhoudende:
Er was sprake van een achtervolging te voet, welke is geëindigd in de bosschages waar de man die ik had achtervolgd, zich had verscholen. Deze man heb ik aangehouden.
U, voorzitter, vraagt mij of die man de verdachte is, hier nu aanwezig. Het zou deze verdachte kunnen zijn. Als zijn personalia overeenstemmen is de verdachte deze man.
Er waren twee mannen. Ze hadden dozen, verpakkingen van verschillend formaat, in handen. Op een van de dozen was elektrisch gereedschap afgebeeld.
In het begin van de achtervolging is er een koevoet, een breekijzer, op de grond gevallen. Ik zag de verdachte wegrennen en toen ik achter hem aan ging, viel er een koevoet van hem af op de grond. De koevoet viel links van hem en stuiterde op de stoep en ging over de parkeerplaats tussen twee auto’s door. Dat maakte lawaai. Op die plek is de koevoet later in beslag genomen.
De plek waar mijn collega en ik de twee mannen zagen is gelegen in een woonwijk. Het is de uitloop van het uitgaansgebied. Wij passeerden de t-splitsing en zagen de twee mannen. De voorste man rende weg. Mijn collega is uit de auto gestapt en is achter die man aan gegaan. Kort daarop rende de tweede man weg achter de politieauto langs en daar ben ik achteraan gegaan. In mijn herinnering rende hij hard weg, hij was aan het sprinten.
Ik weet niet meer hoe groot de afstand was tussen mij en de man die ik achterna rende. Ik kan me wel herinneren dat ik niemand anders in de straat heb gezien. Het was droog en de straatverlichting brandde. Het was een doorlopende weg met een soort s-bocht en een plantsoen met bosschages aan de rechterzijde.
5. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 18 december 2019, voor zover inhoudende:
Ik ben op 29 oktober 2017 in Tilburg door de politie aangehouden.
6. Een kennisgeving van
inbeslagneming(opgenomen achter pagina 52), voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats : [adres 1] , [postcode] Tilburg
Datum en tijd : 29 oktober 2017 te 03:40 uur
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum]
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Goednummer : PL2000-2017261040-
1796233
Object : Handgereedschap (Breekijzer)
Merk/type : Skandia Koevoet
Kleur : Zwart
7. Een proces-verbaal betreffende
Werktuigsporenonderzoek(opgenomen op blz. 14 e.v. van het proces-verbaal van politie), naar aanleiding van een poging inbraak in een bedrijf perceel [adres 1] te Tilburg , gepleegd op zondag 29 oktober 2017, op 8 november 2017 opgemaakt door [deskundige] , Deskundige Werktuigsporen, voor zover inhoudende:
Op 30 oktober 2017 ontving ik de volgende stukken van overtuiging:
1- Een afvorming van werktuigsporen, veiliggesteld en in beslag genomen tijdens een
forensisch onderzoek n.a.v. een poging bedrijfsinbraak, [adres 1] te Tilburg
Zaaknummer 2017261040, spoornummer 109269, SIN: AAJU2469NL.
Aangetroffen op de buitenzijde van de linker toegangsdeur.
2- Een afvorming van werktuigsporen, veiliggesteld en in beslag genomen tijdens een
forensisch onderzoek n.a.v. een poging bedrijfsinbraak, [adres 1] te Tilburg
Zaaknummer 2017261040, spoornummer 109265, SIN: AAJU2466NL.
Aangetroffen op de buitenzijde van de linker toegangsdeur.
A- Een breekijzer, zaaknummer 2017261040, goednummer 1796233, SIN: AAJU2491NL.
Door mij werd het aangeboden gereedschap: Breekijzer [A], merk Skandia, kleur zwart, SIN: AAJU2491NL, goednummer 1796233 vergeleken met de werktuigsporen in de afvormingen:
• 2017261040, spoornummer 109269, SIN: AAJU2469NL [1]
• 2017261040, spoornummer 109265, SIN: AAJU2466NL [2]
Hieruit bleek dat de “knie” van breekijzer [A] beitelzijde in aanmerking kwam voor vergelijkend onderzoek.
Resultaten:
Tijdens een vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds de afgevormde
indruksporen in afvorming [1] en anderzijds de “knie” breekijzer [A] beitelzijde en de hiervan vervaardigde replica zijn onregelmatigheden waargenomen die qua plaats en vorm
overeenkomen met de karakteristieke beschadigingen in de “knie” breekijzer [A] beitelzijde. Tijdens een vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds de afgevormde
indruksporen in afvorming [2] en anderzijds de “knie breekijzer [A] beitelzijde en de hiervan vervaardigde replica zijn onregelmatigheden waargenomen die qua plaats en vorm
overeenkomen met de karakteristieke beschadigingen in de “knie” breekijzer [A] beitelzijde.
Conclusie:
Op grond van het vergelijkend werktuigsporenonderzoek concludeer ik dat de
werktuigsporen in afvorming [1] en [2] zijn veroorzaakt met breekijzer [A].
Toelichting
Bij het formuleren van de conclusie(s) is gebruik gemaakt van de volgende
waarschijnlijkheidsconclusies:
Bevestigend: is veroorzaakt, zeer waarschijnlijk, waarschijnlijk, mogelijk;
De vraag blijft open : niet vastgesteld;
Ontkennend : niet aannemelijk, waarschijnlijk niet, niet.
Bespreking verweer
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Verdachte heeft over zijn aanwezigheid ter plaatse verklaard dat hij, toen hij uit de stad kwam, een andere man was tegengekomen die aan hem om een aansteker vroeg. Op verzoek van die man heeft verdachte een doos aangepakt, zodat die man zijn sigaret kon aansteken. Toen kwam de politie en is die man weggerend. Ook de verdachte is weggelopen, maar de reden daarvoor is gelegen in het feit dat zijn verblijfsstatus in Nederland onzeker is en omdat de verdachte nerveus wordt van contact met de politie.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de getuige [getuige 1] slechts een algemeen signalement heeft opgegeven van de twee mannen die hij de betreffende nacht bij het theater bezig had gezien. De afstand was te groot voor een goede waarneming en bovendien het was donker, waarbij de raadsvrouw nog heeft opgemerkt dat buitenverlichting niet zo scherp is als daglicht.
Op het moment dat de politie ter plaatse komt en twee mannen met donkere kleding ziet lopen, wordt aangenomen dat het de door de getuige waargenomen mannen zijn. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Verbalisant [verbalisant] is de verdachte achterna gegaan. Echter, niet uit te sluiten is dat hij de verdachte op enig moment uit het oog is verloren. Hij rende immers niet op korte afstand van de verdachte en de verdachte is twee keer een hoek omgegaan.
De verbalisant heeft weliswaar gerinkel gehoord, maar omdat het donker was en hij op enige afstand achter de verdachte aanrende, is de waarneming dat verdachte het breekijzer uit zijn jas heeft gehaald en heeft weggegooid, twijfelachtig te noemen.
Vast staat dat er een breekijzer is gevonden in de wijk waar gepoogd is in te breken en dat deze is aangetroffen op de route die de verdachte heeft afgelegd. Maar het gaat hier om een uitgaansgebied en er zijn andere personen in de buurt geweest, aangezien de achtergelaten dozen later bleken te zijn verdwenen. Het enkele feit dat de verdachte is gezien in de omgeving van de plaats delict en is gaan rennen toen er politie kwam, is onvoldoende om hem te koppelen aan het aangetroffen breekijzer waarmee gepoogd is in te breken. De verdachte heeft een verklaring gegeven waarom hij daar was, waarom hij een doos in handen had en is weggerend en waarom hij zich heeft verstopt, hetgeen niet wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Bij twijfel dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit wordt weersproken door de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof hecht geen geloof aan het door de verdediging geschetste alternatieve scenario.
Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat door de gealarmeerde politie in de omgeving van het theater aan [adres 1] te Tilburg , waar gepoogd was in te breken, twee mannen werden gezien die voldeden aan het door de getuige [getuige 1] opgegeven signalement, te weten twee mannen met donkere kleding en petten. [getuige 1] heeft verklaard op welke afstand hij de mannen zag en dat het weliswaar donker was, maar de buitenverlichting van het pand brandde. Een van de mannen had een lang voorwerp in zijn handen, het leek op een breekijzer en hij hoorde een harde knal. Het hof heeft, mede in het licht van de overige bewijsmiddelen, geen reden om te twijfelen aan deze visuele en auditieve waarneming.
De twee mannen zijn, toen zij de politie zagen, beiden weggerend. Verbalisant [verbalisant] is achter de verdachte aangerend en heeft hem tijdens de achtervolging goed kunnen volgen. Niet is gebleken dat hij de verdachte uit het oog is verloren. De verbalisant heeft ook geen andere personen gezien. Hij ziet dat de man die hij achterna rent in de bosschages springt. In de bosschages treft de verbalisant de verdachte aan en verbalisant herkent de verdachte als de man die hij achterna is gerend.
Tijdens de achtervolging heeft verbalisant [verbalisant] gezien dat de verdachte tijdens het rennen een breekijzer laat vallen. De verbalisant hoort het voorwerp op de grond kletteren en ziet het op de stoep stuiteren. Bij het passeren ziet hij dat het een breekijzer betreft. Het hof ziet, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding om te twijfelen aan de visuele én auditieve waarnemingen van de verbalisant. Dat de verbalisant in hoger beroep, twee jaar na dato, zich niet meer precies kan herinneren waar de verdachte de koevoet vandaan haalde, maakt dat niet anders.
Het breekijzer wordt vervolgens op de plaats waar het is blijven liggen, in beslag genomen en uit het vergelijkend sporenonderzoek blijkt dat het in beslag genomen breekijzer is gebruikt bij de poging inbraak bij het theater. De getuige [getuige 1] heeft ook gezien dat een van de mannen een lang voorwerp vast had dat op een breekijzer leek.
Alles overziende is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de man was met het breekijzer en zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot inbraak bij het theater aan [adres 1] te Tilburg . Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden:
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens en hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 oktober 2019 reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld;
- de omstandigheid dat een feit als bewezen verklaard financiële en/of materiële schade met zich brengt voor de gedupeerden, alsmede de mate van overlast en ergernis die door een dergelijk delict wordt veroorzaakt.
Het hof sluit voor de bepaling van de straf aan bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Deze oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor een voltooide bedrijfsinbraak een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken ingeval van recidive; bij een poging wordt hierop doorgaans (op de voet van het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht) een derde deel in mindering gebracht.
Het hof acht, alles overziende, de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de bewijsvoering en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de Politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, DAP Hart van Brabant, proces-verbaalnummer PL2000-2017261040, sluitingsdatum 18 november 2017, pg. 1 tot en met 52, met bijlage. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.