ECLI:NL:GHSHE:2020:490

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
200.265.640_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming voor paspoortaanvraag minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw die toestemming vraagt voor de afgifte van paspoorten voor haar minderjarige kinderen. De vrouw, die vermoedelijk de Guineese nationaliteit heeft, kon de aanvraag niet ondertekenen vanwege identiteitsproblemen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had haar eerder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte het belang van de kinderen niet heeft meegewogen, aangezien zij zonder paspoort niet naar hun vader in België kunnen. Het hof overweegt dat artikel 34 van de Paspoortwet niet van toepassing is op de situatie van de vrouw, omdat het artikel enkel voorziet in een oplossing voor gezagsgeschillen tussen ouders. De vrouw kan niet aantonen dat zij het gezag over de kinderen uitoefent, omdat haar identiteit niet vaststaat. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw af. De beslissing benadrukt dat de afgifte van een paspoort aan een minderjarige afhankelijk is van de vaststelling van het gezag door de ouder.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 februari 2020
Zaaknummer: 200.265.640/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/355252 / FA RK 19-857
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw](volgens het W-document genaamd: [naam] ),
wonende te
[woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Sinoo,
deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015 (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016 (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
samen te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 juni 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 september 2019, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog de toestemming tot afgifte van de paspoorten te geven.
2.2.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- een brief van de gemeente [gemeente] , ingekomen op 9 oktober 2019;
- een V6-formulier van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 5 januari 2020, met twee producties.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Sinoo en een tolk O. Dialloo (taal: Pulaar, tolknummer: 8529001);
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie tussen de vrouw en de heer [de man] (hierna: de man) zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De man heeft [minderjarige 1] erkend. Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van
3 november 2017 is vastgesteld dat de man de vader is van [minderjarige 2] . Niet gesteld of gebleken is dat de vader (mede) het ouderlijk gezag over de kinderen heeft.
3.3.
De vrouw heeft (vermoedelijk) de Guineese nationaliteit en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om toestemming te geven voor de afgifte van een paspoort voor de kinderen.
3.5.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vrouw voert in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aan.
De vrouw kon de aanvraag voor de paspoorten van de kinderen bij de gemeente niet ondertekenen vanwege identiteitsproblematiek. Zij kon zich niet legitimeren als zijnde [de vrouw] , de persoon die vermeld staat op de geboorteakten van de kinderen. Het door de IND verstrekte W-document waarmee zij zich gedurende de asielprocedure in Nederland kan legitimeren, bevat andere identiteitsgegevens, namelijk de eerder in een ander land door haar opgegeven naam [naam] . In de procedure bij de IND is onduidelijkheid ontstaan over haar identiteit.
De rechtbank gaat in de bestreden beschikking voorbij aan het feit dat de vrouw stukken uit het IND-dossier heeft overgelegd, waaruit blijkt dat zij, [de vrouw] , dezelfde persoon is als genoemd op het W-document. De rechtbank heeft miskend dat de onderhavige situatie waarin de moeder geen toestemming kan geven voor een paspoort niet wezenlijk verschilt van de situatie waarin een van de gezaghebbende ouders weigert om toestemming te geven. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte het belang van de kinderen niet meegewogen.
De kinderen kunnen zonder paspoort niet naar hun vader die in België woont. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit en worden achtergesteld omdat zij nu slechts voorzieningen van het COA ontvangen en met de vrouw in het AZC verblijven.
3.7.
De raad heeft ter mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. Artikel 34 van de Paspoortwet is duidelijk en ziet niet op de onderhavige situatie. Het hoger beroep van de vrouw dient dan ook te worden afgewezen. De raad wijst er nog wel op dat er een landelijk overleg bestaat tussen de raad en de IND. Wellicht kan de onderhavige situatie in die werkgroep ter bespreking worden ingebracht.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank die het hof na eigen afweging en waardering onderschrijft en tegen welke overwegingen overigens ook geen grieven zijn gericht. De Nederlandse rechter komt dan ook rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek van de vrouw.
Op het verzoek van de vrouw is, zoals door de rechtbank eerder al werd overwogen, Nederlands recht van toepassing, tegen welk oordeel evenmin grieven zijn gericht.
3.9.
Ingevolge artikel 34 lid 1 van de Paspoortwet dient bij het aanvragen van een Nederlands reisdocument door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming te worden overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening één van de personen die het gezag uitoefenen een dergelijke verklaring van toestemming weigert af te geven, op verzoek van de andere, het gezag uitoefenende persoon, deze verklaring worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter, die alvorens te beslissen een vergelijk tussen de beide personen beproeft.
Ingevolge het vijfde lid van voornoemd artikel geeft de rechter in het in het tweede lid bedoelde geval een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder om toestemming tot
afgiftevan paspoorten van de kinderen te geven niet mogelijk is op grond van de Paspoortwet. De moeder beoogt met haar verzoek een titel te verkrijgen voor afgifte van paspoorten door de gemeente. De vervangende rechterlijke toestemming van de Paspoortwet is bedoeld als maatregel betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, namelijk in het geval waarin gezamenlijk gezag wordt uitgeoefend en een van de ouders weigert aan de andere ouder toestemming te verlenen voor de aanvraag van een identiteitsbewijs. Het is derhalve een maatregel om een (specifiek) gezagsgeschil tussen ouders op te lossen. Deze maatregel biedt derhalve geen grondslag om door middel van vervangende rechterlijke toestemming een geschil met de paspoortverlenende instantie op te lossen wanneer die meent dat de verzochte documenten niet kunnen worden afgegeven omdat de identiteit van de moeder (de vrouw) niet vaststaat.
Voor zover de vrouw heeft bedoeld haar verzoek tijdens de mondelinge behandeling te wijzigen in die zin dat zij vervangende toestemming wenst voor de
aanvraagvan de paspoorten, helpt dat haar evenmin. Iedere ouder met eenhoofdig gezag is op basis van de Paspoortwet bevoegd om paspoorten voor zijn of haar kinderen aan te vragen, daar heeft men geen toestemming van de andere ouder en dus ook geen vervangende toestemming van de rechter voor nodig. Dat haar aanvraag door de verlenende instantie niet in behandeling wordt genomen komt omdat zij thans een andere identiteit heeft dan de persoon die als de moeder op de geboorteakten van de kinderen geregistreerd staat. Het staat formeel dus niet vast dat zij het gezag over haar kinderen heeft. Dit is een probleem waarvoor artikel 34 van de Paspoortwet geen oplossing biedt.
Gebleken is dat de vrouw nog in een procedure bij de IND zit om een verblijfstatus te krijgen. In die procedure komt de identiteitsproblematiek van de vrouw die ook ten grondslag ligt aan de problematiek in verband met de aanvraag/afgifte van de paspoorten van de kinderen, vermoedelijk nog aan de orde.
Het belang van de kinderen om over een Nederlands paspoort te beschikken is evident, maar dit kan aan het voorgaande niet afdoen. Een Nederlands paspoort voor kinderen kan ingevolge artikel 34 lid 1 van de paspoortwet niet afgegeven worden aan een persoon van wie niet vaststaat dat die het gezag over hen uitoefent.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal de beschikking waarvan beroep worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 5 juni 2019;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en E.L. Schaafsma-Beversluis, en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis op 13 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.