ECLI:NL:GHSHE:2020:489

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
200.269.259_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweer tegen benoeming van de gecertificeerde instelling binnen ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin Bureau Jeugdzorg Limburg als gecertificeerde instelling (GI) is benoemd. De vader verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de William Schrikker Stichting als GI aan te wijzen. De zaak is behandeld op 23 januari 2020, waarbij de vader, de raad voor de kinderbescherming, de GI en de William Schrikker Stichting aanwezig waren. De moeder is niet verschenen.

De rechtbank had eerder besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg Limburg, met een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2]. De vader is het niet eens met de benoeming van Bureau Jeugdzorg Limburg en stelt dat de William Schrikker Stichting beter in staat is om de zorg voor de kinderen te bieden. De raad en de GI hebben echter aangegeven dat de huidige GI goed functioneert en dat de samenwerking met twee verschillende GI's in één gezin problematisch kan zijn.

Het hof overweegt dat de benoeming van de William Schrikker Stichting niet noodzakelijk is, gezien de complexiteit van de situatie en de noodzaak voor snelle hulpverlening. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is op 13 februari 2020 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 februari 2020
Zaaknummer : 200.269.259/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/267246 / JE RK 19-1909, C/03/267250 / JE RK 19-1910
C/03/267252 / JE RK 19-1911
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 augustus 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 11 november 2019, met producties, ingekomen bij het hof op
13 november 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht worden gesteld van de William Schrikker Stichting, althans een beslissing te nemen die door het hof in goede justitie juist wordt geacht, kosten rechtens.
2.2.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- de brief van de advocaat van de vader van 15 november 2019, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 20 november 2019;
- de brief van de advocaat van de vader van 20 november 2019, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 9 december 2019;
- de brief van de advocaat van de vader van 20 november 2019, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 16 december 2019;
- het V6-formulier van 17 januari 2020 van de advocaat van de vader, met als bijlage het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 15 augustus 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 20 januari 2020 van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. S. Selbach, waarnemend voor haar kantoorgenoot
mr. Hendriks;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de stichting] , in de hoedanigheid van informant.
2.3.1.
Aan [persoonlijk begeleider] , persoonlijk begeleider van de vader van het Leger des Heils, is als toehoorder bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.
2.3.2.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de moeder niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof.
2.4.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in het verleden eerder onder toezicht gestaan van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, met ingang van 10 augustus 2007. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] is destijds jaarlijks verlengd tot 10 augustus 2013. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is destijds jaarlijks verlengd tot 10 augustus 2015.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 15 augustus 2019 tot 15 augustus 2020.
Tevens heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 15 augustus 2019 tot uiterlijk
15 augustus 2020. De rechtbank heeft tevens een machtiging gesloten jeugdhulp verleend betreffende [minderjarige 1] voor de duur van drie maanden met ingang van 15 augustus 2019 tot uiterlijk 15 november 2019.
3.4.
De vader kan zich met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de benoeming van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg als GI niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader heeft geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader kan zich echter niet vinden in de benoeming van de huidige GI. De problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn namelijk typisch indicatoren die de benoeming van de William Schrikker Stichting (hierna: WSG) als GI rechtvaardigen. Daarnaast heeft de vader de verwachting dat de WSG vanwege haar expertise beter in staat is [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de zorg te bieden die zij nodig hebben.
3.6.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad heeft destijds verzocht Bureau Jeugdzorg Limburg als GI te benoemen en ziet op dit moment geen noodzaak hier verandering in te brengen. Van belang daarbij is dat de andere dochter van de moeder ook onder toezicht is gesteld van de huidige GI. De raad verwacht dat het werken met twee verschillende GI’s in één gezin minder praktisch zal verlopen. Dat de samenwerking met de huidige GI als moeizaam wordt ervaren, ligt volgens de raad veel meer aan de problematiek binnen het gezin dan aan de uitvoering van de maatregel. Tenslotte put de WSG uit dezelfde bronnen als de huidige GI, zodat de benoeming van de WSG geen directe oplossing zal bieden voor de problemen rondom de huisvesting van de kinderen.
3.7.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De GI is druk doende via maatwerk een goede vaste verblijfplaats te zoeken voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI is bereid en in staat de ondertoezichtstelling uit te blijven voeren.
3.8.
De WSG voert – kort samengevat – het volgende aan. De WSG is bereid de zaak over te nemen. Wel geeft de WSG aan dat overname van de zaak tot vertraging zal leiden. Daar komt bij dat ook de WSG tegen dezelfde problemen aan zal lopen als de huidige GI voor wat betreft het zoeken naar een goede vaste plek voor de kinderen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Voorop gesteld wordt dat niet in geschil is dat wordt voldaan aan de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.9.2.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vader desgevraagd aangegeven dat zijn verzoek in eerste aanleg tot benoeming van de WSG als GI, bedoeld is als het voeren van een verweer tegen de benoeming van Bureau Jeugdzorg Limburg als GI, en niet als een zelfstandig verzoek tot wijziging van de GI. Gelet op het voorgaande is de vader ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
3.9.3.
Aan het hof ligt aldus de vraag voor of de WSG in plaats van Bureau Jeugdzorg Limburg tot GI over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] benoemd dient te worden. Voor het beantwoorden van die vraag is van belang dat de raad in eerste aanleg heeft verzocht Bureau Jeugdzorg Limburg tot GI te benoemen in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat deze GI al bekend was met het gezin. Een ander kind van de moeder is namelijk ook onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Limburg. De rechtbank heeft overwogen dat de GI hierdoor snel kan beginnen, hetgeen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is geacht, en heeft het verweer van de vader gepasseerd. Gebleken is dat Bureau Jeugdzorg Limburg de afgelopen maanden feitelijk aan de ondertoezichtstelling uitvoering heeft gegeven, hetgeen ook wordt bevestigd door de vader en door [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Duidelijk is dat er sprake is van complexe problematiek bij de kinderen en in het gezin, en dat het vinden van een passende verblijfplaats in het kader van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeilijk verloopt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in korte tijd diverse keren moeten wisselen van groep, wat zij - begrijpelijk - als heel vervelend ervaren. Bureau Jeugdzorg Limburg heeft aangegeven nog steeds op zoek te zijn naar een goede “open groep” voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar dat er slechts weinig geschikte plaatsen beschikbaar zijn, terwijl bovendien sprake is van wachtlijsten. De WSG heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven in dit verband tegen dezelfde problematiek aan te zullen lopen als Bureau Jeugdzorg Limburg. De WSG benadert dezelfde accommodaties jeugdhulpaanbieder als Bureau Jeugdzorg Limburg. Het is dus niet zo – zoals de vader stelt – dat de WSG de problematiek rondom het vinden van een goede plek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (sneller) zal kunnen oplossen. Daar komt nog bij dat de overdracht van Bureau Jeugdzorg Limburg naar de WSG voor vertraging zal leiden in de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Dit acht het hof op dit moment niet in het belang van de kinderen, nu zij gebaat zijn bij snelle en gepaste hulpverlening. Voorts deelt het hof de zorgen van de raad met betrekking tot de praktische uitvoering van de ondertoezichtstelling indien twee verschillende GI’s binnen één gezin zouden functioneren. Nu de vader bovendien niet heeft aangevoerd dat Bureau Jeugdzorg Limburg de werkzaamheden niet naar behoren uitoefent, ziet ook het hof - alles overziende - geen aanleiding om de WSG te benoemen in plaats van de huidige GI.
Ten overvloede uit het hof de hoop dat de gesprekken die op korte termijn gepland zijn tussen de vader en de GI leiden tot een verbetering in de samenwerking tussen de vader en de GI, maar ook tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de GI.
3.9.3.
Het voorgaande leidt er toe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
15 augustus 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en L.Th.L.G. Pellis en is op 13 februari 2020 uitgesproken in het openbaar door
Mr. L.Th.L.G. Pellis in tegenwoordigheid van de griffier.