ECLI:NL:GHSHE:2020:485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
200.257.277_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ouderlijk gezag over minderjarige door stiefvader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2011, te verkrijgen. De vader was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de stiefvader samen met de moeder was belast met het ouderlijk gezag. De vader verzocht primair om alleen met het gezag te worden belast, maar trok dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling in. De moeder en de stiefvader verzochten de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij zij stelden dat aan de voorwaarden voor gezamenlijk gezag was voldaan. Het hof overwoog dat de vader niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek om eenhoofdig gezag, omdat hij dit verzoek had ingetrokken. Het hof oordeelde dat het belang van het kind voorop staat en dat de huidige gezinssituatie met de moeder en de stiefvader in het belang van het kind is. De vader had weliswaar een belang om betrokken te zijn in het leven van het kind, maar dit werd voldoende geborgd door het traject bij de Mutsaersstichting. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 februari 2020
Zaaknummer: 200.257.277/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/251891/FA RK 18-2426
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: was mr M.E.Bischoff-Derks, thans mr. N.M. de Houwer-van Wijk,
tegen
[de moeder]
en
[de stiefvader] ,
beiden wonende op een geheim adres,
verweerders,
hierna te noemen: de moeder respectievelijk [de stiefvader]
,
advocaat: mr. G. Nymeijer.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 10 januari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 april 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank [de stiefvader] mede heeft belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en voor zover de rechtbank zijn verzoek tot eenhoofdig gezag heeft afgewezen, en verzocht, primair, te bepalen dat de vader alleen wordt belast met het eenhoofdig gezag, subsidiair dat de moeder alleen wordt belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 mei 2019, hebben de moeder en [de stiefvader] verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. J.P.H.J. Hermans, waarnemend voor mr. De Houwer-van Wijk;
-[de stiefvader] , bijgestaan door mr. Nymeijer.
2.3.1.
Zowel de moeder als de raad zijn
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 december 2018;
- de brief met bijlage van de advocaat van de moeder en [de stiefvader] d.d. 2 januari 2020, ingekomen ter griffie op 3 januari 2020;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 6 januari 2020;
- het F9-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 7 januari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 26 juni 2013 is de echtscheiding uitgesproken tussen de vader en de moeder. Bij beschikking van 13 mei 2014 is het gezamenlijk gezag beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Het hof heeft laatstgenoemde beschikking bekrachtigd bij beschikking van 19 maart 2015.
3.2.
Bij beschikking van 31 juli 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen, welke beschikking is bekrachtigd door het hof bij beschikking van 26 mei 2016.
Bij beschikking van 24 november 2017 heeft de rechtbank – kort gezegd en in deze procedure van belang – bepaald dat [minderjarige] voorlichting dient te krijgen over zijn status en dat moet worden gestart met de voorbereidingen die nodig zijn voor het opstarten van een begeleide omgangsregeling (BOR 3), dit alles onder begeleiding van de Mutsaersstichting. Het hof heeft deze beschikking bij beschikking van 13 december 2018 bekrachtigd.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar tezamen met [de stiefvader] te belasten met het gezag over [minderjarige] toegewezen, het verzoek van de moeder om de geslachtsnaam van [minderjarige] te wijzigen in “ [de stiefvader] ” afgewezen en het verzoek van de vader om hem eenhoofdig met het gezag over [minderjarige] te belasten eveneens afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met de beslissing dat [de stiefvader] mede is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en dat hij niet is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader heeft in zijn beroepschrift primair verzocht om het eenhoofdig gezag. Dit primaire verzoek heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof ingetrokken.
De vader voert verder - kort samengevat - het volgende aan.
Het is niet in het belang van [minderjarige] dat [de stiefvader] mede het ouderlijk gezag over hem uitoefent. De vader wil een rol in het leven van [minderjarige] . In de toekomst wenst hij, naast omgang met [minderjarige] , ook de verantwoordelijkheid te nemen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en wil hij graag het gezag. Als [de stiefvader] nu wordt belast met het ouderlijk gezag, zal het voor de vader moeilijker worden om te worden belast met het ouderlijk gezag. Het is ook niet nodig om [de stiefvader] met het gezag te belasten, nu de moeder al eenhoofdig gezag heeft.
3.6.
De moeder en [de stiefvader] voeren - kort samengevat - het volgende aan.
Aan de voorwaarden voor gezamenlijk gezag zoals beschreven in artikel 1:253t BW is voldaan. De rechtbank heeft een juiste afweging gemaakt en een juiste beslissing genomen. Het gaat om het belang van [minderjarige] , niet om het belang van de vader. De reden dat de omgangsregeling niet van de grond komt, is gelegen in de houding van de vader, hij is niet in staat om het belang van [minderjarige] voorop te stellen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Nu de vader zijn verzoek om met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te worden belast heeft ingetrokken, zal het hof de vader in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
3.7.2.
Aan het hof ligt dus slechts voor het verzoek van de moeder en [de stiefvader] om [de stiefvader] mede, naast de moeder, met het gezag over [minderjarige] te belasten.
Het relevante wetsartikel op grond waarvan het hof dit verzoek dient te beoordelen, is artikel 1:253t BW. Dit artikel schrijft in lid 1 voor dat de rechter, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind kan belasten. Ingevolge lid 2 wordt, in het geval het kind tevens in familierechtelijke betrekking tot een andere ouder staat, het verzoek slechts toegewezen indien:
de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad, en
de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende tenminste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
In lid 3 is bepaald dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
3.7.3.
Het hof stelt voorop dat aan de voorwaarden van lid 1 en lid 2 onder a en b is voldaan. Dit wordt door de vader ook niet betwist.
3.7.4.
Indien het bepaalde van lid 3 aan de orde is, wordt het verzoek van de moeder en [de stiefvader] afgewezen.
Het hof overweegt in het kader van lid 3 het navolgende.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het volgende gebleken. De moeder en [de stiefvader] zijn inmiddels een geruime tijd samen, ze zijn sinds augustus 2016 getrouwd. [minderjarige] groeit op bij de moeder en [de stiefvader] ; zij dragen gezamenlijk de zorg voor [minderjarige] . [minderjarige] beschouwt hen als zijn opvoeders en verzorgers. Samen met een andere dochter van de moeder vormen de moeder, [de stiefvader] en [minderjarige] een gezin. Dit gezin is voor [minderjarige] een veilige, warme omgeving. [minderjarige] is een kwetsbaar kind dat kampt met verschillende problematiek (hechtingsstoornis, ADHD) waar de moeder en [de stiefvader] oog voor hebben en waar zij mee om kunnen gaan.
Het belang van de vader kan worden samengevat als het belang om als vader van [minderjarige] een rol in zijn leven te hebben alsmede om het gezag te verkrijgen. Dit laatste heeft de vader op de mondelinge behandeling bij het hof gemitigeerd door aan te geven dat hij zich niet wil bemoeien met opvoedingsbeslissingen maar informatie wil en zelf met instanties als de school wil kunnen praten. Hem wordt, zo meent hij, informatie onthouden door de moeder en [de stiefvader] .
Op dit moment is de Mutsaersstichting bezig is met het op gang brengen van begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] , maar de voorbereidingsfase komt moeizaam van de grond. Er is nog geen omgangsmoment geweest, omdat de voorwaarden voor een dergelijk moment nog niet zijn vervuld. De moeder werkt wel mee aan de (voorbereidingen voor) begeleide omgang, zolang zij de vader niet onder ogen hoeft te komen. De Mutsaersstichting gaat binnenkort adviseren over het vervolg. Het belang van [minderjarige] staat daarin voorop.
Het belang van de vader om een rol in het leven van [minderjarige] te spelen wordt naar het oordeel van het hof in voldoende mate geborgd door het traject bij de Mutsaersstichting en dat geldt ook bij de mogelijkheden voor vader om informatie over [minderjarige] te verkrijgen. Daartegenover staat het grote belang van [minderjarige] gelet op zijn kwetsbaarheid, om binnen de huidige bestendige en liefdevolle gezinssituatie twee gezagdragende verzorgers, moeder en [de stiefvader] , te hebben. Daar speelt naar het oordeel van het hof in mee dat de moeder zoals onweersproken gesteld door [de stiefvader] , nog steeds veel last heeft van wat er in het verleden tussen haar en de twee kinderen enerzijds en de vader anderzijds is voorgevallen met als gevolg dat zij, hoewel zij meewerkt aan het traject bij de Mutsaersstichting, niet in staat is zelf contact te hebben met de vader.
Derhalve kan niet gezegd worden, zelfs als het traject bij de Mutsaersstichting geen positieve uitkomst voor de vader heeft, dat bij inwilliging van het verzoek van de moeder en [de stiefvader] de belangen van [minderjarige] , in het licht van de belangen van de vader, worden verwaarloosd. Daarom dient het verzoek van de moeder en [de stiefvader] niet afgewezen te worden op grond van lid 3.
Nu ook overigens niet is gebleken dat toewijzing van het verzoek van de moeder en [de stiefvader] anderszins in strijd is met de belangen van [minderjarige] , zal het hof dit verzoek dan ook toewijzen.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek te worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] ;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 10 januari 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 13 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.