In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij haar verzoeken tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzingen van de Gecertificeerde Instelling (GI) zijn afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M. van den Heuvel, heeft in hoger beroep verzocht om de schriftelijke aanwijzingen van de GI van 9 januari 2019 en 27 februari 2019 vervallen te verklaren. De GI, vertegenwoordigd door het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming, heeft betoogd dat de schriftelijke aanwijzingen niet ingetrokken kunnen worden en dat er een nieuwe aanwijzing zal volgen na een NIFP-onderzoek.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2019 is de moeder gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. De rechtbank had eerder de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de schriftelijke aanwijzing van 9 januari 2019 vervallen te verklaren, omdat deze was omgezet in een vooraankondiging. De moeder heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat zij geen zienswijze had ingediend tegen de vooraankondiging.
Het hof heeft overwogen dat de schriftelijke aanwijzing van 9 januari 2019 niet meer in stand is gebleven en dat de moeder instemde met het NIFP-onderzoek, waardoor haar belang bij het hoger beroep is komen te vervallen. Het hof heeft de bestreden beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof op 13 februari 2020.