ECLI:NL:GHSHE:2020:48

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
200.261.103_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en verhuizing van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een moeder die verzoekt om toestemming om met haar minderjarige kinderen te verhuizen naar [plaats 1]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.B. van den Ouden, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin haar verzoek om met de kinderen te verhuizen werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.R. van Wieren, verzet zich tegen de verhuizing en heeft in incidenteel appel aanvullende verzoeken ingediend, waaronder het verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen.

De zaak draait om de belangen van de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die respectievelijk in 2008 en 2010 zijn geboren. De ouders hebben gezamenlijk gezag over de kinderen en de huidige situatie is dat de kinderen bij de moeder verblijven. De moeder heeft aangegeven dat zij met haar nieuwe partner een woning heeft gekocht in [plaats 1] en dat zij daar een baan heeft gevonden. De vader stelt echter dat de verhuizing schadelijk is voor de kinderen, die al in een belangrijke fase van hun schoolloopbaan zitten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2019 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om een onderzoek in te stellen naar de situatie van de kinderen en de gevolgen van de verhuizing. Het hof heeft besloten om het onderzoek van de raad af te wachten voordat verdere beslissingen worden genomen. De zaak is aangehouden voor drie maanden om de resultaten van het onderzoek te ontvangen. Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om op het rapport van de raad te reageren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 januari 2020
Zaaknummer: 200.261.103/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/353902 FA RK 19-203
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.R. van Wieren.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008;
en
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 april 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 14 juni 2019, met producties, ingekomen bij het hof op 17 juni 2019, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het de moeder is toegestaan met de kinderen van [woonplaats] naar [plaats 1] te verhuizen, in welk verzoek is inbegrepen het verzoek om de kinderen ook in [plaats 1] naar school te kunnen laten gaan, zoals in de procedure in eerste aanleg verzocht en voorts bij wijze van aanvullend verzoek een bijzondere curator ten behoeve van de minderjarigen te benoemen, waarbij de voorkeur van de moeder uitgaat naar de benoeming van mevrouw Carin Naber-van Halm tot bijzondere curator, teneinde via de inzet van de bijzondere curator de mogelijkheid te creëren dat de kinderen in het kader van de verhuizing hun mening in de procedure kunnen inbrengen.
2.2.
Bij verweerschrift van 12 augustus 2019, met producties, ingekomen bij het hof op 13 augustus 2019, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de door de moeder verzochte verlening van vervangende toestemming om met de minderjarige kinderen van partijen te verhuizen naar [plaats 1] en de minderjarigen in te schrijven op een school in [plaats 1] , alsmede de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, danwel haar verzoek af te wijzen voor wat betreft de benoeming van primair een bijzondere curator en subsidiair de door de moeder genoemde bijzondere curator.
De vader heeft in incidenteel hoger beroep, tevens inhoudende aanvullende en gewijzigde verzoeken verzocht:
de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzing van de verzoeken met betrekking tot het hoofdverblijf en de inschrijving van de beide minderjarigen op het adres van de vader, de nihilstelling van de onderhoudsbijdrage, de afwijzing van het verzoek dat moeder aan de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te voldoen, alsmede de aanhouding van de beslissing over de zorgregeling, inhoudende en nader onderzoek uit te voeren door de raad,
en opnieuw rechtdoende te beslissen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de beide kinderen op het adres van de vader is en de kinderen op zijn adres worden ingeschreven (BRP);
Te bepalen dat – uitgaande van het afwijzen van het verzoek van de moeder strekkende tot verhuizing – sprake is van een zorg- en contactregeling, in die zin dat beide kinderen ongeveer evenveel tijd bij ieder van de ouders zijn, op de wijze als nader omschreven onder punt 60 sub a en b van het verweerschrift van de vader in eerste aanleg, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelezen moet worden beschouwd, althans – wanneer de moeder ondanks een afwijzing van haar verzoek om met de kinderen van partijen naar [plaats 1] te mogen verhuizen (met afwijzing van een basisschool in [plaats 1] ) – desondanks toch feitelijk naar [plaats 1] verhuist – te bepalen dat sprake is van een zorg- en contactregeling tussen de moeder en de kinderen van een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot en met zondagavond 19.30 uur, waarbij de moeder de kinderen ophaalt en terug brengt, althans zodanige regeling als uw hof juist acht;
Te bepalen dat sprake is van een regeling van de schoolvakanties en feestdagen op de wijze zoals is opgenomen onder punt 61, sub d, alsmede bijlage 5 van/bij het verweerschrift in eerste aanleg van de vader, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast beschouwd moet worden;
Te bepalen dat de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen op nihil wordt bepaald, alsmede dat de aanspraken op kinderbijslag voor de beide kinderen en eventuele andere toeslagen aan de vader toekomen, alsmede te bepalen dat de moeder met ingang van de datum nihilstelling van de door de vader te betalen bijdrage, aan de vader een bedrag ter hoogte van € 505,27 per maand dient te voldoen, welk bedrag dient te worden verhoogd met de indexering per 1 januari 2020 (en volgende).
Te bepalen – bij wijze van aanvullend verzoek – dat indien en voor zover de moeder geen toestemming krijgt om met de kinderen te verhuizen naar [plaats 1] (en een school in [plaats 1] )- zij (feitelijk) met de beide kinderen van partijen in [woonplaats] zal blijven wonen op de dagen dat de kinderen in het kader van de zorg- en contactregeling op haar adres verblijven, met uitzondering van de tijd dat de kinderen in het kader van de schoolvakanties bij de moeder zijn, alsmede met
uitzondering van een weekend per veertien dagen, waarin de kinderen in het kader van de zorgregeling bij de moeder verblijven, welk weekend begint op vrijdag uit school tot en met zondagavond 19.30 uur, maar in ieder geval op alle dagen dat de kinderen schoolgaand zijn, de moeder met de kinderen van partijen in [woonplaats] verblijft, op straffe van een door de moeder aan de vader te betalen dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelde van een dag dat zij daaraan niet (geheel/gedeeltelijk) meewerkt, kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel van 24 september 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel, dan wel zijn verzoeken af te wijzen, zulks met veroordeling van de vader in de kosten van het incidenteel beroep.
2.4.
Het hof heeft verder kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 11 maart 2019, ingekomen bij het hof op 23 juli 2019;
- het V6-formulier van 29 november 2019, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 4 december 2019, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 5 december 2019.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.1.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.

3.De beoordeling in het principaal en incidenteel appel

3.1.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen de moeder en de vader zijn geboren:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008 (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
en
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010 (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
3.2.
De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de moeder.
3.4.
Bij beschikking van 6 december 2016, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken, heeft de Rechtbank Rotterdam bepaald dat het tussen partijen gesloten ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de beschikking. In het ouderschapsplan is opgenomen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en bij haar zijn ingeschreven. Tevens is bepaald dat de kinderen in de ene week van donderdagochtend 08:30 uur of donderdagmiddag uit school tot maandagochtend voor school, danwel 08:30 uur en in de andere week van donderdagochtend 08:30 uur of donderdagmiddag uit school tot vrijdagochtend voor school bij de vader verblijven.
Verder zijn de ouders overeengekomen dat zij maximaal 40 kilometer van elkaar mogen wonen en dat bij een grotere afstand het zorgverdelingsschema opnieuw moet worden vastgesteld.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen en de kinderen in te schrijven op een school in [plaats 1] afgewezen. Ook is het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en de kinderen op zijn adres in te schrijven afgewezen.
Daarnaast is het verzoek van de vader de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen op nihil te bepalen afgewezen, alsmede het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder aan de vader een bijdrage in de kosten van de kinderen dient te voldoen van € 505,27 per maand.
Aan de moeder is verder toestemming verleend om met de kinderen van 20 tot en met 28 juli 2019 op vakantie te gaan naar Spanje en is een zomervakantieregeling voor 2019 voor de kinderen en de vader vastgesteld.
Tenslotte is de raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de vragen aangaande het invullen van de zorgregeling en is de zaak in verband hiermee aangehouden tot 8 oktober 2019.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in beroep gekomen.
3.6.1.
De moeder voert hiertoe – kort gezegd – het volgende aan. De moeder wil met de kinderen naar [plaats 1] verhuizen. Zij heeft daar met haar nieuwe partner een woning gekocht. De moeder moet bovendien de huurwoning die zij na de scheiding in [woonplaats] heeft betrokken op korte termijn verlaten in verband met een conflict met de verhuurder. Daarnaast heeft de moeder een baan gevonden in [plaats 2] , wat dichterbij [plaats 1] ligt dan [woonplaats] . Het lukt haar niet om een baan meer in de buurt te vinden. De verhuizing naar [plaats 1] perkt het contact tussen de vader en de kinderen overigens niet in, nu de reisafstand maar een half uur bedraagt. Van belang hierbij is dat de vader zijn bedrijf verkocht heeft en hierdoor alle tijd en middelen heeft de contactregeling vorm te geven. Voor de moeder is verder van belang dat zij vanwege de manipulatieve en agressieve houding van de vader op afstand van de vader kan wonen. De verhuizing zal de verstandhouding daarom ten goede komen. In [plaats 1] zijn de omstandigheden beter dan in [woonplaats] : er is een goede middelbare school, een betere woning, een kindvriendelijke buurt en veel sport-faciliteiten. Doordat de kinderen niet geworteld zijn in [woonplaats] en reeds eerder verhuisd zijn, kunnen zij ook deze verhuizing aan. Overigens is de vader zelf wel twee keer verhuisd buiten de grenzen van wat de ouders in het ouderschapsplan hebben afgesproken. Het is
verder nodig een bijzondere curator te benoemen omdat die kan opkomen voor de belangen van de kinderen. De moeder voert tenslotte aan dat de vader geen beroep kan instellen tegen een tussenbeslissing van de rechtbank.
3.7.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder is in strijd met de bestreden beschikking bezig haar leven in [plaats 1] op te bouwen. De vader heeft hierdoor in kort geding moeten afdwingen dat zij feitelijk ook in [woonplaats] verblijft. Desondanks is de moeder meer dan haar is toegestaan met de kinderen in [plaats 1] , hebben de kinderen een ochtend meegelopen op een school in [plaats 1] en zijn ze aldaar op sportclubs ingeschreven. De kinderen komen hierdoor in een loyaliteitsconflict. Dit is niet in hun belang, omdat voor de kinderen een belangrijke periode aanbreekt. [minderjarige 1] zit in het laatste jaar van de basisschool en beoefent motorsport op een hoog niveau. [minderjarige 2] gaat naar de bovenbouw op de basisschool. De kinderen hebben daarom rust nodig en een verhuizing met weer een andere school heeft een grote impact op de kinderen. De vader ziet verder niet in waarom de moeder geen andere woning in (de buurt van) [woonplaats] kan kopen, aangezien ze wel in staat is geweest een woning in [plaats 1] te kopen. De moeder toont bovendien niet aan dat zij passend werk in de buurt zoekt. De vader heeft haar zelfs aangeboden haar financieel te ondersteunen. De moeder heeft de noodzaak te verhuizen daarom niet aangetoond. Als de moeder zou mogen verhuizen wordt de afstand tussen de vader en de kinderen groot (en veel groter dan de moeder doet voorkomen). De vader wil graag gelijkwaardig ouder blijven en dit wordt ernstig ingeperkt door de verhuizing. Het verzoek van de moeder een bijzondere curator te benoemen is overigens niet-ontvankelijk omdat dit voor het eerst in hoger beroep is gedaan. Subsidiair stelt de vader dat dit moet worden afgewezen omdat dit de strijd alleen maar zal vergroten. Veel beter kan het onderzoek van de raad hieromtrent worden afgewacht. Verder voert de vader – in incidenteel appel – aan dat de rechtbank onterecht de beslissing over de uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen heeft aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek. Ook is het van belang het hoofdverblijf van de kinderen reeds nu bij de vader te bepalen, zeker omdat de moeder de meeste tijd reeds in [plaats 1] doorbrengt. Gelet op de houding van de moeder is het van belang een dwangsom te verbinden aan de feitelijke verblijfplaats van de moeder, aangezien zij zich niet houdt aan de uitspraak van de rechtbank.
3.8.
De raad adviseert ter zitting, nu het in eerste aanleg door de rechtbank verzochte raadsonderzoek nog niet is uitgevoerd, alsnog dit raadsonderzoek te laten uitvoeren en dit uit te breiden met de verzoeken omtrent de verhuizing en het hoofdverblijf. De raad is geschrokken van de felle conflicthouding van de ouders en hun diepe wantrouwen naar elkaar. De ouders moeten gaan kijken hoe ze dit weer beter kunnen krijgen voor de kinderen.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Het hof heeft geconstateerd dat de raad in eerste aanleg het door de rechtbank verzochte raadsonderzoek niet heeft uitgevoerd in verband met het door de moeder ingediende hoger beroep. Het hof heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat het zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen en het heeft het advies van de raad het gestagneerde onderzoek op verzoek van de rechtbank via het hof alsnog verder te laten uitvoeren en uit te breiden naar de kwestie van de verhuizing en het hoofdverblijf met de ouders besproken. Beide ouders hebben ingestemd met dit advies van de raad. De ouders hebben zich verder kunnen verenigen met het feit dat het hof, zoals ook besproken ter zitting met partijen, in ieder geval op dit moment geen beslissing geeft omtrent de procesrechtelijke
bezwaren die door partijen aan het hof zijn voorgelegd gelet op het feit dat partijen akkoord zijn met de uitbreiding van het onderzoek zoals door de raad voorgesteld.
Ook het hof neemt het advies van de raad over en zal de raad daarom verzoeken een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
- In hoeverre komt een verhuizing van de kinderen van [woonplaats] naar [plaats 1] tegemoet aan de belangen van de kinderen?
- In hoeverre komt een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen van de moeder naar de vader tegemoet aan de belangen van de kinderen?
- In hoeverre komt een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders, eventueel in een co-ouderschapsregeling, tegemoet aan de belangen van de
minderjarigen?
- Hoe kan de door de raad geadviseerde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (waaronder de vakanties en de feestdagen) qua aard, duur en frequentie in het belang van de kinderen het beste vorm gegeven worden?
3.9.2.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak drie maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen, te rapporteren en te adviseren conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.9.1. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA
9 april 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.D.M. Lamers en E.H. Schijven-Bours en is op 9 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.