2.2.Bij verweerschrift van 12 augustus 2019, met producties, ingekomen bij het hof op 13 augustus 2019, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de door de moeder verzochte verlening van vervangende toestemming om met de minderjarige kinderen van partijen te verhuizen naar [plaats 1] en de minderjarigen in te schrijven op een school in [plaats 1] , alsmede de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, danwel haar verzoek af te wijzen voor wat betreft de benoeming van primair een bijzondere curator en subsidiair de door de moeder genoemde bijzondere curator.
De vader heeft in incidenteel hoger beroep, tevens inhoudende aanvullende en gewijzigde verzoeken verzocht:
de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzing van de verzoeken met betrekking tot het hoofdverblijf en de inschrijving van de beide minderjarigen op het adres van de vader, de nihilstelling van de onderhoudsbijdrage, de afwijzing van het verzoek dat moeder aan de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te voldoen, alsmede de aanhouding van de beslissing over de zorgregeling, inhoudende en nader onderzoek uit te voeren door de raad,
en opnieuw rechtdoende te beslissen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de beide kinderen op het adres van de vader is en de kinderen op zijn adres worden ingeschreven (BRP);
Te bepalen dat – uitgaande van het afwijzen van het verzoek van de moeder strekkende tot verhuizing – sprake is van een zorg- en contactregeling, in die zin dat beide kinderen ongeveer evenveel tijd bij ieder van de ouders zijn, op de wijze als nader omschreven onder punt 60 sub a en b van het verweerschrift van de vader in eerste aanleg, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelezen moet worden beschouwd, althans – wanneer de moeder ondanks een afwijzing van haar verzoek om met de kinderen van partijen naar [plaats 1] te mogen verhuizen (met afwijzing van een basisschool in [plaats 1] ) – desondanks toch feitelijk naar [plaats 1] verhuist – te bepalen dat sprake is van een zorg- en contactregeling tussen de moeder en de kinderen van een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot en met zondagavond 19.30 uur, waarbij de moeder de kinderen ophaalt en terug brengt, althans zodanige regeling als uw hof juist acht;
Te bepalen dat sprake is van een regeling van de schoolvakanties en feestdagen op de wijze zoals is opgenomen onder punt 61, sub d, alsmede bijlage 5 van/bij het verweerschrift in eerste aanleg van de vader, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast beschouwd moet worden;
Te bepalen dat de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen op nihil wordt bepaald, alsmede dat de aanspraken op kinderbijslag voor de beide kinderen en eventuele andere toeslagen aan de vader toekomen, alsmede te bepalen dat de moeder met ingang van de datum nihilstelling van de door de vader te betalen bijdrage, aan de vader een bedrag ter hoogte van € 505,27 per maand dient te voldoen, welk bedrag dient te worden verhoogd met de indexering per 1 januari 2020 (en volgende).
Te bepalen – bij wijze van aanvullend verzoek – dat indien en voor zover de moeder geen toestemming krijgt om met de kinderen te verhuizen naar [plaats 1] (en een school in [plaats 1] )- zij (feitelijk) met de beide kinderen van partijen in [woonplaats] zal blijven wonen op de dagen dat de kinderen in het kader van de zorg- en contactregeling op haar adres verblijven, met uitzondering van de tijd dat de kinderen in het kader van de schoolvakanties bij de moeder zijn, alsmede met
uitzondering van een weekend per veertien dagen, waarin de kinderen in het kader van de zorgregeling bij de moeder verblijven, welk weekend begint op vrijdag uit school tot en met zondagavond 19.30 uur, maar in ieder geval op alle dagen dat de kinderen schoolgaand zijn, de moeder met de kinderen van partijen in [woonplaats] verblijft, op straffe van een door de moeder aan de vader te betalen dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelde van een dag dat zij daaraan niet (geheel/gedeeltelijk) meewerkt, kosten rechtens.