ECLI:NL:GHSHE:2020:475

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
20-000043-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van het gerechtshof over witwassen en hennepteelt met betrekking tot verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het witwassen van een Mercedes-Benz Vito en een motorfiets, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van deze twee voertuigen, omdat het hoger beroep niet tegen deze vrijspraak was gericht. Het hof heeft zich vervolgens gericht op de overige tenlasteleggingen, waaronder het witwassen van andere voertuigen en de teelt van hennep.

De verdachte is beschuldigd van het witwassen van verschillende voertuigen en het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van meerdere voertuigen. De verdachte heeft geen concrete en verifieerbare verklaring kunnen geven voor de herkomst van de gelden waarmee de voertuigen zijn aangeschaft, waardoor het hof tot de conclusie kwam dat deze afkomstig waren uit misdrijf.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de samenleving. De beslissing is gegrond op artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft ook de teruggave gelast van een in beslag genomen horloge aan de verdachte, nu het belang van strafvordering zich daar niet meer tegen verzet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000043-17
Uitspraak : 22 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 december 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-879352-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1963,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis – waarbij verdachte integraal is vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten – hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het witwassen van een Mercedes-Benz Vito, met kenteken [kenteken] , en een oranje motorfiets van het merk/type Pennsylvania, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze twee voertuigen eigendom waren van verdachte. Nu het openbaar ministerie heeft medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen de vrijspraak van deze twee onderdelen van de tenlastelegging, is het hof van oordeel dat ten aanzien daarvan sprake is van een beschermde vrijspraak. Het hof zal het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft derhalve uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 primair is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting en, bij gebrek aan overig bewijs, tot integrale vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld waarmee de onder 1 ten laste gelegde goederen zijn aangekocht. Ook om die reden dient integrale vrijspraak van dit feit te volgen.
Ook ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde is vrijspraak bepleit.
Meer subsidiair, in het geval het hof mocht komen tot een veroordeling en strafoplegging, dient de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting te worden gecompenseerd in de strafmaat.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 juli 2014, te Eindhoven, althans in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten
- één of meer (personen)auto('s) en/of motor(en), te weten
- een Mercedes-Benz 250 E, kenteken [kenteken] , en/of
- een Audi A1, kenteken [kenteken] , en/of
- een Mercedes-Benz C220 CDI, kenteken [kenteken] , en/of
- een motorfiets Piaggio M45, kenteken [kenteken] , en/of
- één of meer camper(s) en/of caravan(s), te weten een Hobby 560 UL Premium, kenteken [kenteken] , en/of een Hobby 24, kenteken [kenteken] ,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voertuig(en), was/waren of wie dat/die voertuig(en), voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die (personen)auto('s) en/of motor(en) en/of camper(s) en/of caravan(s) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf en/of
heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in genoemde pleegperiode in genoemde plaats(en) (telkens) genoemd(e) voertuig(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van één of meer van die (personen)auto('s) en/of motor(en) en/of één of meer camper(s) en/of caravan(s) gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die (personen)auto('s) en/of motor(en) en/of één of meer camper(s) en/of caravan(s) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 13 mei 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 89, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[persoon] en/of een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei 2013 tot en met 13 mei 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een of meer ruimte(n) van perceel [adres] aldaar, (telkens) ongeveer 89, in elk geval een grote een hoeveelheid, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei 2013 tot en met 13 mei 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door die planten water te geven en/of te verzorgen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Op 13 mei 2014 is in het pand aan de [adres] te Eindhoven een hennepkwekerij aangetroffen. Hoewel uit het dossier blijkt dat verdachte regelmatig in dit pand aanwezig was en een keer een doos met een paar hennepplanten heeft aangenomen en water heeft gegeven, is niet komen vast te staan dat dit pand aan verdachte in eigendom toebehoorde of dat hij de huurder was van het pand. Onder deze omstandigheden is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de hennepkwekerij aanwezig heeft gehad. Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat evenmin is komen vast te staan dat de bijdrage van verdachte aan de teelt van de hennep van een zodanig gewicht is geweest dat van medeplegen of medeplichtigheid kan worden gesproken.
Anders dan de advocaat-generaal, heeft het hof derhalve uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 juli 2014, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) voorwerpen, te weten
- personenauto's en een motor, te weten
- een Mercedes-Benz 250 E, kenteken [kenteken] , en
- een Audi A1, kenteken [kenteken] , en
- een Mercedes-Benz C220 CDI, kenteken [kenteken] , en
- een motorfiets Piaggio M45, kenteken [kenteken] , en
- caravans, te weten een Hobby 560 UL Premium, kenteken [kenteken] , en een Hobby 24, kenteken [kenteken] ,
voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die personenauto's en motor en caravans – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit bepleit. In de eerste plaats is daartoe aangevoerd dat de in augustus 2012 ontvangen informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE) onvoldoende was om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. De betrouwbaarheid van deze oude informatie kon, blijkens vermelding in het op 24 april 2013 opgemaakte proces-verbaal, niet worden vastgesteld. Achteraf is gebleken dat de informatie een aantal evidente onjuistheden bevatte. De informatie levert derhalve, ook in combinatie met het proces-verbaal van verdenking d.d. 10 oktober 2013, in het najaar van 2013 geen redelijk vermoeden op dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De informatie die vervolgens op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering is verkregen van de Belastingdienst, de Kamer van Koophandel en verschillende banken dient daarom te worden uitgesloten van het bewijs, met als gevolg dat verdachte – bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs – dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Het hof overweegt hieromtrent, in navolging van de rechtbank, als volgt.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat zich in de verkregen CIE-informatie, in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van het proces-verbaal van verdenking d.d. 10 oktober 2013, voldoende aanknopingspunten bevinden voor de onderbouwing van het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld aan enig misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten bij de start van het onderzoek tegen verdachte. Dat de in het proces-verbaal van 24 april 2013 verstrekte CIE-informatie deels onjuistheden bevat neemt immers niet weg dat de informatie voor een ander deel wel juist is gebleken. Bovendien stond ten tijde van de start van het onderzoek vast dat verdachte antecedenten had op het gebied van de Opiumwet. Aan de hand van de tamelijk specifieke informatie kon dan ook worden besloten om een onderzoek te starten en om daarbij gebruik te maken van een bijzondere opsporingsbevoegdheid. Naar het oordeel van het hof is van een vormfout dan ook geen sprake. Eén en ander leidt tot de slotsom dat er geen aanleiding is om de informatie van onder meer de Belastingdienst uit te sluiten van het bewijs.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging op dit onderdeel.
Subsidiair heeft de verdediging integrale vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit, nu verdachte – kort gezegd – een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld waarmee de ten laste gelegde goederen zijn aangeschaft.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Net als de rechtbank, neemt het hof bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het al dan niet in vereniging plegen van (gewoonte)witwassen van de in de tenlastelegging genoemde voertuigen, als uitgangspunt dat er geen direct bewijs is voor een brondelict. Derhalve dient in de eerste plaats te worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat het geval is mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring moet voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Vermoeden van witwassen
Naar aanleiding van de beslissing tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde door de rechtbank en het daartegen door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep, is door de politie aanvullend onderzoek gedaan naar de financiën van verdachte en zijn bij de politie en in eerste aanleg afgelegde verklaringen. Dit nadere onderzoek bestaat uit een analyse van de eerder verkregen stukken en aanvullend gevorderde stukken van de Belastingdienst. Het hof gaat bij de beoordeling mede van deze nadere gegevens uit.
De politie heeft op 12 april 2018 op grond van de aanvullende onderzoeksgegevens een (verbeterde) eenvoudige kasopstelling gemaakt. Hieruit volgt onder meer dat het totaal van niet uit legale bronnen gedekte contante uitgaven in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 juli 2014 € 223.711,89 moet hebben bedragen, waarbij ook rekening is gehouden met de contante verkoopopbrengsten van goederen die reeds in bezit waren van verdachte en zijn partner [medeverdachte] op 1 januari 2008. Van voornoemd totaalbedrag werd een bedrag van € 83.346,00 uitgegeven voor de aanschaf van (een aantal van) de ten laste gelegde voertuigen.
Het hof is derhalve, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat de genoemde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Van verdachte mag derhalve een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geld of de goederen worden verlangd.
De verklaringen van verdachte
Bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 8 december 2016 heeft verdachte in dat kader verklaard dat hij altijd zwart heeft bijverdiend door de (bemiddeling in) de handel in auto’s. Het zou daarbij gaan om een bedrag van € 300,00 per maand. Bovendien is het geld dat hij heeft gebruikt voor de aanschaf van de ten laste gelegde voertuigen niet aan het begin van de onderzoeksperiode uit het niets in zijn bezit gekomen, zoals wel wordt verondersteld in de in het dossier opgenomen kasopstelling. Volgens verdachte hebben hij en zijn partner [medeverdachte] dit geld vóór 2008 in de loop van vele jaren gespaard uit hun inkomens en had hij ook beschikking over geld uit een erfenis van zijn vader. Naar eigen zeggen had verdachte vóór zijn arbeidsongeschiktheid gedurende jaren een zeer goed inkomen en hebben [medeverdachte] en hij in de loop van de jaren altijd lage (vaste) lasten gehad. Zij woonden immers aanvankelijk langdurig – tot verdachte 27 of 28 jaar oud was – in bij de ouders van verdachte en toen zij op zichzelf gingen wonen op het huidige adres hadden ze een erg lage huur. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg voorts naar voren gebracht (en in hoger beroep herhaald) dat hij zijn geld vaak in contanten spaarde en dat hij er voertuigen en andere goederen van kocht. Deze voertuigen hadden een bepaalde waarde, zodat verdachte daar bij de verkoop een mooi bedrag voor terug kreeg. Op die manier hoefde hij bij de aankoop van een nieuw voertuig maar een beperkte hoeveelheid geld bij te leggen. Zo heeft verdachte naar eigen zeggen altijd toercaravans gehad. Ook heeft verdachte toen hij 25 jaar oud was zijn eerste nieuwe Mercedes gekocht. Ten slotte is aangevoerd dat de ten laste gelegde voertuigen in de loop van een zestal jaren is aangeschaft en niet allemaal tegelijk in het bezit van verdachte waren.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte nog verklaard dat hij in de jaren ’90 via een uitzendbureau bij drie bedrijven werkzaam is geweest en dat hij daaruit, in aanvulling op zijn WAO-uitkering, legale inkomsten heeft gegenereerd die niet zijn meegenomen in de kasopstelling. Het zou daarbij gaan om [bedrijven] .
De verdediging heeft gesteld dat verdachte hiermee een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft, zodat geen sprake is van witwassen.
Beoordeling
Het hof stelt voorop dat ten aanzien van de voertuigen die thans nog in de tenlastelegging zijn opgenomen niet is gebleken van enige handeling van verdachte die er op zou zijn gericht het zicht op de aard, de herkomst, de vindplaats of de vervreemding van deze voertuigen te verbergen of te verhullen. De kentekens van de betreffende auto’s, de motorfiets en de caravans stonden immers na aankoop steeds op naam van verdachte of van zijn partner [medeverdachte] . Verdachte wordt derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
De vraag waarvoor het hof zich derhalve vervolgens ziet gesteld is of op grond van het voorliggende onderzoek en gelet op de verklaringen van verdachte met een voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voor de aanschaf van de in de tenlastelegging genoemde auto’s, motorfiets en caravans aangewende geldbedragen een legale herkomst hadden.
Hiervoor is reeds vastgesteld dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Het dossier veronderstelt een totaalbedrag aan onverklaarde (contante) uitgaven ten bedrage van
€ 223.711,89 in de ten laste gelegde periode van ruim zes jaren vanaf 1 januari 2008. Uit het rapport dat is opgemaakt in verband met de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de aanvullende stukken, volgt dat verdachte en zijn partner [medeverdachte] bij aanvang van de onderzoeksperiode op 1 januari 2008 niet of nauwelijks over contant geld beschikten.
Het hof volgt de rechtbank niet in de overweging dat verdachte deze conclusie met een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft weersproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de gegevens van de Belastingdienst kan worden opgemaakt dat het spaargeld van verdachte en zijn partner het maximale heffingsvrije vermogen van de vermogens-rendementsheffing, zoals bepaald door de Belastingdienst ten tijde van hun aangiften, niet overtrof. Het hof stelt derhalve vast dat verdachte en zijn partner aan het begin van de onderzoeksperiode niet dusdanig vermogend waren dat zij in aanmerking kwamen voor de vermogensrendementsheffing van box 3. Het banksaldi van verdachte en zijn partner bedroeg per 1 januari 2008 in totaal € 4.625,00.
Uit het ingestelde onderzoek naar het beginvermogen per 1 januari 2008 volgt dat verdachte en zijn partner op deze datum beschikten over vermogensbestanddelen, te weten:
  • een Chalet op [recreatiepark] , waarvoor een contant geldbedrag van € 30.000,00 is betaald in de periode 2003 tot en met 2007;
  • een Opel Vectra, sinds 6 september 2004, met een waarde per 23 december 2008 van
€ 12.805,00;
  • een Opel Rekord sinds 28 januari 1987, gezien de ouderdom van de auto was de waarde beperkt per 1 januari 2008;
  • een Piaggio C38 (bromfiets), sinds 2 mei 2007;
  • een Breitling herenhorloge, volgens verdachte aangekocht in 2006 voor een bedrag van € 4.000,00.
In de in het dossier opgenomen kasopstelling is tevens rekening gehouden met contante inkomsten uit de verkoop van goederen, waaronder van voornoemde goederen. De overige vermogensmiddelen van verdachte en zijn partner, zijnde het chalet en het herenhorloge, waren nog steeds in hun bezit op 1 juli 2014.
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat verdachte in de periode van 5 april 1989 tot en met 1 oktober 1994 een inkomen als vrachtwagenchauffeur heeft genoten, waarbij moet worden vermeld dat verdachte in de periode van 25 juni 1993 tot en met 1 oktober 1994 een lager inkomen genoot als gevolg van ziekte. Dit betekent dat verdachte, na vier jaar, op 29 jarige leeftijd in de WAO terecht is gekomen. In de periode 1 oktober 1994 tot en met 6 november 2008 hebben verdachte en zijn partner derhalve een bescheiden inkomen genoten in de vorm van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor verdachte (met een uitkeringspercentage van
21% bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35) en een inkomen als parttime catering-medewerkster voor zijn partner [medeverdachte] .
Verdachte en zijn partner hebben samen van 31 maart 1983 tot 3 juli 1989 op het adres van de ouders van verdachte, [adres] , ingeschreven gestaan. Vanaf 3 juli 1989 staan beiden ingeschreven op hun huidige woonadres [adres] .
Uit de verhoren van verdachte volgt verder dat hij een contant geldbedrag voor zijn overleden vader ten behoeve van zijn moeder zou hebben beheerd en dat hij daarvan een bedrag van € 6.500,00 heeft onttrokken en gebruikt voor een verbouwing. Zijn partner [medeverdachte] was hiervan kennelijk niet op de hoogte. Het hof merkt daarbij op dat de verbouwing in 2008 heeft plaats gevonden, terwijl de vader van verdachte is overleden op 2 mei 2009. Ook is uit de belangstingaangiften van de ouders van verdachte niet gebleken dat zij in de periode 2005 tot en met 2009 vermogen hadden. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt bovendien dat er geen aangifte successie is gedaan naar aanleiding van het overlijden van de vader van verdachte.
Ten slotte is uit de registers van het RDW niet gebleken dat verdachte en zijn partner per 1 januari 2008 een Mercedes-Benz of een caravan in hun bezit hadden. Ook is uit het onderzoek niet gebleken dat verdachte een Mercedes-Benz heeft aangekocht toen hij 25 jaar oud was.
Op grond van vorenstaande bevindingen, stelt het hof vast dat verdachte niet alleen vaag en wisselend heeft verklaard, maar dat zijn verklaring op onderdelen – te weten, ten aanzien van de duur van het verblijf bij zijn ouders, de erfenis van zijn vader en de aankoop van zijn eerste Mercedes op 25-jarige leeftijd – ook aantoonbaar onjuist is gebleken. Bovendien kunnen zwarte inkomsten uit de bemiddeling in de autohandel niet worden aangemerkt als geldbedragen met een legale herkomst. Integendeel, deze inkomsten dienen juist te worden aangemerkt als voorwerpen “afkomstig uit enige misdrijf”.
Ten aanzien van de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde aanvullende verklaring van verdachte dat hij in de jaren ’90, naast zijn WAO-uitkering, legale inkomsten heeft gehad uit zijn werkzaamheden bij drie bedrijven, overweegt het hof nog dat verdachte deze verklaring pas in hoger beroep heeft afgelegd en daarmee in een zeer laat stadium van het onderzoek. Bovendien acht het hof die verklaring onvoldoende concreet. Verdachte heeft namelijk niet kunnen aangeven wanneer hij precies bij de door hem genoemde bedrijven heeft gewerkt en wat hij daar heeft verdiend. Bovendien heeft verdachte geen enkel stuk overgelegd waaruit ook maar een begin van aannemelijkheid kan blijken ten aanzien van de stellingen van verdachte. Ook blijken die legale inkomsten niet uit belastingaangiften. Het hof passeert daarom deze aanvullende verklaring van verdachte.
Het hof volgt de rechtbank en de verdediging dan ook niet in het oordeel dat de door verdachte gegeven verklaring voldoet aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij gebrek aan een dergelijke verklaring, concludeert het hof dat de door verdachte voor de aanschaf van de ten laste gelegde voertuigen aangewende contante geldbedragen geen legale herkomst (kunnen) hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van witwassen en dat verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt, gelet op de hoeveelheid goederen en de duur van de pleegperiode.
Geen medeplegen
Naar het oordeel van het hof kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat zijn partner [medeverdachte] dan wel een derde bij de aanschaf van de ten laste gelegde voertuigen betrokken is geweest. Derhalve acht het hof bewezen dat verdachte het feit alleen heeft gepleegd.
Voorwaardelijk verzoek advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om nader onderzoek te laten verrichten indien het hof zou komen tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit. Nu het hof tot een bewezenverklaring komt, behoeft dit verzoek geen bespreking.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van drie personenauto’s, een motor en twee caravans. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken.
Verdachte heeft zich bij zijn handelen slechts laten leiden door eigen financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 november 2019, niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Voor de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daaruit volgt dat het plegen van fraude met een benadelingsbedrag tussen € 70.000,00 en € 125.000,00 doorgaans wordt bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 9 maanden. Het hof acht, alles overwegende, in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden, met aftrek van voorarrest. Echter, gelet op de schending van de redelijke termijn voor berechting, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zal worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat daarin de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Ook in de door de advocaat-generaal gevorderde oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet het hof geen meerwaarde.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp, nu het belang van strafvordering zich naar het oordeel van het hof niet meer verzet tegen de teruggave hiervan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 ten laste gelegde voor zover ziende op het witwassen van een Mercedes-Benz Vito, kenteken [kenteken] , en een (oranje) motorfiets, merk/type Pennsylvania.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een imitatie Breitling horloge (goednummer 791376).
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.