ECLI:NL:GHSHE:2020:473

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
20-000762-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake medeplegen van opzettelijk onbruikbaar maken van telecommunicatie en overtreding van de Telecommunicatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk onbruikbaar maken van telecommunicatie en het overtreden van de Telecommunicatiewet. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van het medeplegen van het onbruikbaar maken van telecommunicatie door het gebruik van een 'jammer' op een gestolen Mercedes. De politierechter had eerder een taakstraf opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van drie maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de 'jammer' en dat hij daarover de beschikkingsmacht had. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter ten aanzien van de strafoplegging en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, waarbij het hof de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging nam. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Telecommunicatiewet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000762-19
Uitspraak : 22 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 maart 2019 in de strafzaak met parketnummer 03-255383-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is verdachte ter zake van:
 medeplegen van opzettelijk enig werk voor telecommunicatie onbruikbaar maken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en voor de verlening van diensten te duchten is (feit 1);
 medeplegen van het overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 10.15, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan (feit 2),
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met verbetering van de strafoplegging en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit. Subsidiair, in het geval het hof mocht komen tot een veroordeling, heeft de verdediging verzocht om de strafoplegging te beperken tot de door de politierechter opgelegde taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met verbetering van de bewijsoverwegingen en met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan. Gelet daarop, zal het hof eveneens de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de ‘jammer’ en daarover de beschikking had. Bovendien staat niet vast dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het (gedeeltelijk) ontmantelen van de Mercedes.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier volgt dat de politie op 19 september 2018 omstreeks 10.45 uur in Hoensbroek, gemeente Heerlen, in een garagebox, behorende bij het pand aan de [straat 1] , een gedeeltelijk gedemonteerde zwarte Mercedes heeft aangetroffen en dat op het dak van deze Mercedes een in werking zijnde ‘jammer’ lag. Deze ‘jammer’ heeft ervoor gezorgd dat [verbalisant 1] , toen hij in de buurt van de garagebox met zijn GSM aan het bellen was met de meldkamer, de verbinding verloor (dossier, p. 28).
De aangetroffen ‘jammer’ is aan technisch onderzoek onderworpen. Uit het rapport van het Agentschap Telecom volgt dat op de ‘jammer’ niet de verplichte CE markering was aangebracht, waardoor het apparaat niet voldoet aan de krachtens artikel 10.3, onderdelen c en e, van de Telecommunicatiewet gestelde voorschriften. Het aanleggen, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben of gebruik van radioapparaten is slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van artikel 3.13, eerste lid, Telecommunicatiewet een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, dan wel vrijstelling is verleend ingevolge artikel 10.15, tweede
lid, van dezelfde wet. Deze vergunning wordt uitsluitend verleend voor een uitrusting
die niet stoort. Nu de ‘jammer’ gebouwd en ontworpen is om te verstoren, wordt uitgesloten dat een vergunning is verleend (dossier, p. 77).
Naar het oordeel van het hof kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen dat de aangetroffen ‘jammer’ de mobiele telefoon van [verbalisant 1] onbruikbaar heeft gemaakt en dat voor het gebruik van die ‘jammer’ geen vergunning was verleend.
De twee vragen waarvoor het hof zich vervolgens ziet gesteld is of verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van deze ‘jammer’ en of hij daarover ook de beschikkingsmacht heeft gehad.
In de eerste plaats overweegt het hof daartoe dat op 17 september 2018 te 23.45 uur een zwarte Mercedes werd ontvreemd bij een woninginbraak in Duitsland (dossier, p. 43). Dit voertuig was voorzien van een GPS-systeem, welke bleek uit te peilen op of nabij de locatie [straat 2] te Hoensbroek (gemeente Heerlen). In de tuin van het naastgelegen pand [straat 1] bevond zich een garagebox, waarin een gedeeltelijk ontmantelde zwarte Mercedes door de politie is aangetroffen. Portieren, autostoelen, autobanden en andere auto-onderdelen waren reeds gedemonteerd. De omstandigheid dat de in de garagebox aangetroffen auto met de via de eigenaar van de gestolen Mercedes verkregen reservesleutel kon worden gestart (dossier, p. 10), maakt dat het hof van oordeel is dat het aangetroffen voertuig de in Duitsland gestolen Mercedes betreft.
Het hof overweegt voorts dat het een feit van algemene bekendheid is dat auto’s uit het duurdere segment, zoals de desbetreffende Mercedes, doorgaans zo snel mogelijk na de diefstal daarvan worden gestript, nu ook de losse onderdelen nog een hoge waarde hebben, en dat – ten behoeve van het bemoeilijken van de opsporing van dergelijke misdrijven – onder meer ‘jammers’ worden gebruikt.
Uit het dossier blijkt dat op het moment dat de politie de gedeeltelijk gedemonteerde Mercedes in de garagebox aantrof, zich twee personen in die garage bevonden, te weten verdachte en [medeverdachte] . Ook heeft de politie het geluid van werk-gereedschap vanuit de garage horen komen (dossier, p. 28). Bovendien heeft [verbalisant 2] waargenomen dat zowel de kleding van verdachte als ook zijn hoofd en beide armen besmeurd waren met zwarte en bruine vegen, vermoedelijk smeer en olie. Tevens heeft [verbalisant 2] een geur waargenomen die hem bekend voorkwam als zijnde de geur die ook ruikbaar is in een werkplaats van een autogarage. De verbalisant heeft deze geur waargenomen op het moment dat verdachte in de dienstauto en in de lift naast hem plaats nam (dossier, p. 31). De verklaring van verdachte dat hij toevallig net in de garagebox aanwezig was op het moment van ontdekking door de politie en niet aan de Mercedes heeft gewerkt, acht het hof derhalve niet geloofwaardig. Het hof stelt vast dat nog geen anderhalve dag na de diefstal van de Mercedes deze in reeds ver ontmantelde staat werd teruggevonden. Het hof is, gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel dat verdachte bezig was met het demonteren van de Mercedes en dat hij derhalve ook moet hebben gezien dat zich op het dak van die Mercedes een ‘jammer’ bevond. Dit maakt dat verdachte ook moet hebben geweten dat de Mercedes van diefstal afkomstig was, althans op zijn minst genomen dat er iets niet in de haak was met dit voertuig en dat de ‘jammer’ in dat kader is gebruikt. Op die wijze kon ongestoord aan de auto kon worden gewerkt.
Naar het oordeel van het hof kan het dan ook niet anders zijn dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de ‘jammer’ en dat hij daarover ook de beschikkings-macht heeft gehad. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging derhalve in al zijn onderdelen en acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafoplegging en motivering
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft een in werking zijnde ‘jammer’ in bezit gehad en gebruikt tijdens het demonteren van een gestolen Mercedes. Hierdoor werd het telecommunicatie netwerk van de politie verstoord, hetgeen een gevaar kon opleveren voor de algemene veiligheid.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 november 2019 volgt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Wel blijkt uit dit Uittreksel dat verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensfeiten. Het hof overweegt dat onderhavige strafbare feiten eveneens met een vermogensdelict samenhangen. Deze samenhang kleurt de ernst van de onderhavige strafbare feiten. Het hof houdt dan ook in strafverzwarende zin rekening met deze omstandigheid.
Het hof is derhalve, met de advocaat-generaal, van oordeel, dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 3 maanden met zich brengt. De door de politierechter in eerste aanleg opgelegde en door de verdediging verzochte taakstraf doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten, zodat het hof aan die modaliteit voorbij gaat.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 63 en 161sexies van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.