ECLI:NL:GHSHE:2020:467

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
20-003773-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van verboden wapen en drugs met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het bezit van een verboden hagelgeweer en een hoeveelheid hennep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van een verboden hagelgeweer met bijbehorende munitie, alsook aan het bezit van 61,2 gram hennep. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

De zaak kwam aan het licht na een anonieme tip die de politie leidde tot een doorzoeking van de kamer van de verdachte. Tijdens deze doorzoeking werd een geladen hagelgeweer en hennep aangetroffen. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van het wapen en de munitie, maar het hof oordeelde dat hij verantwoordelijk was voor de goederen in zijn kamer. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet vaak op zijn kamer verbleef en dat iemand anders het wapen daar had kunnen plaatsen, maar het hof verwierp deze argumenten.

Het hof concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen en de drugs, en dat hij over deze goederen kon beschikken. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, gezien de ernst van de feiten en het justitieel verleden van de verdachte. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-003773-18
Uitspraak : 17 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Roermond, van 19 november 2018 in de strafzaak met parketnummer 03-136643-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Limburg-Zuid –
gevangenis De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 1) en ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Weert, een of meer wapens van categorie II onder 3, te weten een ingekort (slide action) hagelgeweer (merk: Browning, Light Twelve), en/of munitie van categorie III, te weten vijf hagelpatronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Weert, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (in totaal) 61,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 februari 2018 te Weert, een wapen van categorie II onder 3, te weten een ingekort (slide action) hagelgeweer (merk: Browning, Light Twelve), en munitie van categorie III, te weten vijf hagelpatronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 20 februari 2018 te Weert, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 61,2 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De verdachte had geen wetenschap van het aangetroffen wapen en de munitie in zijn kamer. Op het moment dat het wapen en de munitie door de politie werden aangetroffen, verbleef de verdachte al sinds eind februari 2018 amper meer op zijn kamer. Deze kamer fungeerde als een soort van woonkamer voor de andere bewoners van het wooncomplex, ook als de verdachte er zelf niet was. Een ander heeft dus het wapen met bijbehorende munitie in de kamer kunnen leggen. In dat verband heeft de verdediging van redengevend belang geacht dat het slot van de deur niet goed functioneerde, waardoor de deur kon worden geopend met een duw. Verder lag de tas met daarin het wapen niet direct in het zicht, omdat deze achter een stoel lag. Nader onderzoek naar de juistheid van de verklaring van de verdachte heeft nooit plaatsgevonden.
Nu geen enkel bewijsmiddel voorhanden is op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen en de munitie of dat hij daartoe een machtsrelatie had, moet volgens de raadsman vrijspraak volgen.
Indien het hof desondanks van oordeel mocht zijn dat de verdachte enige vorm van wetenschap had van het wapen, dan verzoekt de verdediging om de medebewoners van het complex [medebewoner 1] , [medebewoner 2] , alsmede diens vriendin [medebewoner 3] (ingeschreven op het adres vóór juli 2017), als getuigen te horen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal acht van belang dat sprake was van een afgesloten kamer (de politie kwam er niet zomaar binnen) waarin, behalve het wapen, ook brieven en andere spullen van de verdachte lagen en refereert aan de veroordeling van de verdachte in België voor verboden wapenbezit. Volgens de advocaat-generaal is wel degelijk sprake van het voorhanden hebben van het wapen door de verdachte.
Feiten [1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de politie naar aanleiding van een anonieme brief, met daarin onder meer de melding dat er onder andere wapens en drugs zouden zijn in het huis van de verdachte aan de [adres] [2] , op 20 februari 2018 de kamer van de verdachte heeft doorzocht. Dit betreft een afzonderlijke kamer in een pand waar een vijftal personen staat ingeschreven, waaronder de verdachte. [3]
De deur van de kamer moest worden verbroken om toegang te krijgen tot de kamer (te weten: het openen met slotentrekker en toen dat niet lukte, middels opendrukken; hierdoor werd de deur beschadigd en ook het slot). [4] Toen de politie de kamer binnen was gekomen, lag achter een stoel, duidelijk in het zicht, een zwarte langwerpige tas. In het hoofdvak van deze tas trof de politie een vuurwapen van het merk Browning aan, waarvan de kolf was ingekort. Dit vuurwapen was geladen met vijf stuks munitie.
De tas (door de verdachte aangeduid als hockeytas) lag tussen de achterzijde van de stoel (door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangeduid als bank) en een wit wandmeubel (door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangeduid als dressoir). [5]
Later werd in het witte dressoir een witte doorzichtige zak met daarin kleine doorzichtige zakjes gevonden. In de kleine zakjes zat gruis van hennep.
Voorts zijn in de woning diverse geopende brieven geadresseerd aan de verdachte gevonden. [6]
Tot het moment dat de huisbaas de kamer heeft ontruimd, te weten twee dagen na de politie-inval, bevonden zich, naast de geopende brieven, ook de kleren van de verdachte en zijn bromfiets ter plaatse. [7]
De inbeslaggenomen zakjes met hennep zijn onderzocht middels een MMC/Cannabis-test. Die test gaf een positieve uitslag op de aanwezigheid van THC, de werkzame stof in hennep. Het totale nettogewicht bedroeg 61,2 gram. [8]
Het vuurwapen is eveneens onderzocht. Vastgesteld is dat dit een ‘slide action’ hagelgeweer van het merk Browning, model ‘Light Twelve’ betrof, waarvan loop en kolf waren ingekort, met een vijftal hagelpatronen. [9]
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie verklaard dat hij vanaf juli 2017 tot eind februari 2018 in zijn kamer aan de Friezenstraat 25 te Weert heeft verbleven. [10]
Ten overstaan van het hof heeft de verdachte bekend dat de 61,2 gram hennep van hem was. [11]
De verdachte heeft in België een of meer jachtgeweren gehad, die in beslag zijn genomen. [12]
Overwegingen en gevolgtrekkingen van het hof naar aanleiding van de feiten
Het hof stelt voorop dat de bewoner in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de goederen die zich in zijn kamer bevinden. Van de verdachte mag voor het aantreffen van die goederen een redelijke verklaring worden gevergd. Voorts wordt eveneens voorop gesteld dat een bewoner in beginsel als heer en meester kan beschikken over de goederen die zich in zijn woning bevinden.
Verbleef de verdachte nog op de kamer waar het geweer is aangetroffen?
Het hof houdt de verdachte aan hetgeen hij als eerste bij de politie heeft verklaard, inhoudende dat hij tot eind februari 2018 in de woning verbleef. Weliswaar heeft de verdachte aan de politie en ook ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet (vaak) meer op zijn kamer was omdat hij bij zijn vriendin verbleef, maar de aangetroffen spullen van de verdachte (te weten hennep, brieven, kleren en zijn bromfiets) wijzen op een doorgaand gebruik van en verblijf in de woning. Het hof constateert derhalve dat de verdachte ten tijde hier in geding de bewoner was van de kamer.
Heeft een ander de tas op de kamer van de verdachte gelegd nadat de verdachte er de laatste keer was zodat deze zich niet van de tas bewust kon zijn?
De verdachte heeft ten overstaan van het hof aanvankelijk verklaard dat zijn kamer altijd open was. Na het voorhouden van de processen-verbaal ter zake van de doorzoeking heeft de verdachte verklaard dat de deur al beschadigd was en vervolgens, na het verder voorhouden van de stukken, heeft hij verklaard dat ook het sluitwerk al beschadigd was.
Het hof acht dit verweer weerlegd door de weergave in de processen-verbaal van de politie, inhoudende dat de deur en het slot beschadigd werden
doorhet opendrukken door de politie. De verdachte heeft het relaas van de politie gediskwalificeerd als “gelul”, maar het hof acht dit relaas wél betrouwbaar en is van oordeel dat een dergelijke bevinding zich ook leent voor (zintuigelijke) waarneming door de verbalisanten, waarvan zij in het onderhavige geval verslag hebben gedaan.
Het standpunt van de verdachte dat iemand anders dan hijzelf, nadat hij (de laatste keer vóór de politie-inval) vertrokken was uit de woning, buiten zijn medeweten de tas op de kamer van de verdachte gelegd heeft, wordt weerlegd door het feit dat de kamer ten tijde van de doorzoeking op slot was en – anders dan de verdachte heeft verklaard – niet eenvoudig opengeduwd kon worden. De politie heeft immers, zoals hiervoor is vastgesteld, de deur moeten forceren met schade aan de deur en het slot tot gevolg.
Voorts beschikken volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep slechts twee personen over een sleutel van zijn kamer, namelijk hijzelf en de huisbaas. [13] In dat verband neemt het hof in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat de huisbaas op enigerlei wijze bij het ten laste gelegde betrokken was.
Heeft een ander de tas op de kamer van de verdachte gelegd voordat/tijdens het moment dat de verdachte er de laatste keer was, terwijl de verdachte zich niet van de tas bewust was?
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat in de kamer van de verdachte, een opvallende langwerpige tas (volgens de verdachte een hockeytas), dus van behoorlijke omvang, is aangetroffen. Deze tas bevond zich tussen de achterzijde van een stoel en een wit dressoir. Deze tas lag volgens de politie duidelijk in het zicht.
In de lade van het dressoir zijn diverse zakjes met hennep gevonden, waarvan de verdachte heeft verklaard dat deze van hem zijn. [14]
Uit de omstandigheden dat de opvallende tas weliswaar achter een stoel, maar in het zicht en naast het door de verdachte gebruikte witte dressoir lag, leidt het hof af dat de verdachte in de directe nabijheid van die opvallende tas moet hebben verkeerd en dat het dus niet anders kan zijn dan dat (de aanwezigheid van) deze tas de verdachte bekend was. Het hof betrekt daarbij dat het slechts één kamer betrof en de tas ook voor de politie gelijk duidelijk zichtbaar was. Het hof hecht dus geen geloof aan de verklaring dat iemand anders dan de verdachte buiten zijn medeweten de tas (met daarin het doorgeladen wapen) op zijn kamer heeft gelegd.
Was de verdachte zich min of meer bewust van de inhoud van de tas?
Nu niet aannemelijk is geworden dat een ander buiten medeweten van de verdachte de tas met daarin het jachtgeweer in zijn kamer heeft neergelegd, trekt het hof daaruit de conclusie dat de tas met het jachtgeweer aan de verdachte toebehoort en dat hij op de hoogte was van de tas en de inhoud daarvan.
Daarbij betrekt het hof dat de verdachte heeft verklaard dat hij eerder jachtwapens in bezit heeft gehad en daar ook voor veroordeeld is, te weten in België.
ConclusieAldus is het hof van oordeel dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze tas met daarin het geladen hagelgeweer.
Aangezien uit het voorgaande volgt dat slechts de verdachte toegang kon verschaffen tot zijn kamer en hij naar eigen zeggen tot eind februari 2018 daar verbleef, is het hof voorts van oordeel dat de verdachte over de tas met daarin het geladen hagelgeweer kon beschikken.
Aldus treft het verweer van de verdediging geen doel. Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Voorwaardelijk verzoek om getuigen te horen
Het horen van getuigen over de beweerdelijke vrije toegang tot de kamer van verdachte, waartoe door de raadsman bij pleidooi voorwaardelijk is verzocht, is naar het oordeel van het hof – gelet op de voorgaande overwegingen, waaruit blijkt dat die vrije toegang niet bestond – niet noodzakelijk. Het hof wijst het verzoek om die reden af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde van het onder feit 1 ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het bewezen verklaarde van het onder feit 2 ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van een verboden hagelgeweer met daarbij behorende munitie, alsmede een verboden hoeveelheid (61,2 gram) hennep, welke stof schadelijk voor de gezondheid en verslavend is. Het bezit van dergelijke vuurwapens brengt een buitengewoon groot veiligheidsrisico met zich mee. Dat geldt temeer nu het wapen geladen was.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 oktober 2019, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaruit komt naar voren dat de verdachte in Nederland is veroordeeld ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie en door de rechtbank te Hasselt in België ook is veroordeeld voor feiten met betrekking tot een verboden en een vergunningplichtig wapen.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat zijn dochtertje en vrouw zijn overleden, hij arbeidsongeschikt is in verband met complicaties in zijn ruggenwervel, hij bezig is met het verkrijgen van eigen woonruimte, hij diverse schulden heeft en hij momenteel een straf uitzit in verband met een veroordeling wegens handel in amfetamine.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op het justitieel verleden van de verdachte en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter en zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. M.J. Grapperhaus en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 17 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.J.J. Wubben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Weert, op ambtsbelofte opgesteld door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2300-2018026362, gesloten d.d. 31 oktober 2018, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-90.
2.Proces-verbaal van aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, p. 3.
3.Ibidem p. 3, 4.
4.Proces-verbaal van binnentreden in woning, p. 10, Verslag van binnentreden in woning, p. 11 en Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming p. 13.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2020.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16-17 met bijbehorende fotobijlagen op p. 18-19.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 83.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 24.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27-31.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 82.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2020.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 83 en Uittreksel p. 23/29 en p. 29/29.
13.Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2020.
14.Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2020.