ECLI:NL:GHSHE:2020:459

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
20-004037-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met verkrachting en ontuchtige handelingen met een minderjarige, waarbij de verdachte dreigde met publicatie van naaktfoto's

In deze zedenzaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen verkrachting en ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, die 19 jaar oud was ten tijde van de feiten, heeft gedurende een periode van ruim een half jaar een meisje van net 14 jaar oud verkracht en ontuchtige handelingen met haar verricht. Hij dreigde haar naaktfoto's op internet te publiceren als zij niet voldeed aan zijn seksuele eisen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een contactverbod met het slachtoffer opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 5.579,37, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank voor een ander feit.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-004037-18
Uitspraak : 17 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 17 december 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-800046-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting ‘Nieuw Vosseveld 2’ –
het Huis van Bewaring te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen onder feit 3 aan hem ten laste is gelegd (kortweg: door bedreiging met smaad en/of smaadschrift pogen om een ander te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het verrichten van ontuchtige/seksuele handelingen).
De rechtbank heeft het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen verklaard en dat gekwalificeerd als ‘de eendaadse samenloop van verkrachting, meermalen gepleegd, en met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’.
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank, naast de algemene voorwaarden, in de vorm van bijzondere voorwaarden een contact- en straatverbod opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is toegewezen tot een bedrag van € 13.826,74, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering is, voor zover die ziet op kledingkosten, telefoonkosten en proceskosten, afgewezen en de benadeelde partij is in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De rechtbank heeft ten slotte de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bij vonnis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van poging een ander te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het verrichten van ontuchtige/seksuele handelingen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift, zoals onder feit 3 aan hem bij inleidende dagvaarding ten laste is gelegd. Tegen het vonnis is bij appelakte op 20 december 2018 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het ten laste gelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraakbeslissing van de rechtbank van het onder feit 3 ten laste gelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde en het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts is gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank, een contactverbod met het slachtoffer en locatieverbod voor de [adres] op te leggen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 13.876,74, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts is gevorderd de verdachte te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair is verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen, onder afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring van het meer gevorderde. De proceskosten dienen in de visie van de verdediging te worden afgewezen. Ten slotte is verzocht, indien het hof over zal gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, om geen vervangende hechtenis te bevelen, dan wel vervangende hechtenis te bevelen voor de duur van 1 dag, dan wel vervangende hechtenis te bevelen overeenkomstig een andere, voor de verdachte meer gunstige, verdeelsleutel.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan de orde in hoger beroep, ten laste gelegd dat:
1.
hij op diverse tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2016 tot en met 1 mei 2017 te [adres] , althans in Nederland, door feitelijkheden en/of bedreiging met feitelijkheden [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum benadeelde partij] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis in de mond van die [benadeelde partij] geduwd/gebracht, althans zich door die [benadeelde partij] laten pijpen en/of
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde partij] geduwd en/of gebracht
en bestaande die feitelijkheden en/of die bedreiging met feitelijkheden hierin dat verdachte die [benadeelde partij] (telkens) heeft gedreigd
- een of meerdere foto('s), waarop die [benadeelde partij] (gedeeltelijk) naakt staat afgebeeld en/of
- een of meerdere filmpjes, waarin die [benadeelde partij] (gedeeltelijk) naakt zichtbaar is en/of waarin te zien in dat [benadeelde partij] verdachte pijpt,
te plaatsen/publiceren op internet;
2.
hij op diverse tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2016 tot en met 1 mei 2017 te [adres] , althans in Nederland, met [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum benadeelde partij] ) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis in de mond van die [benadeelde partij] geduwd/gebracht, althans zich door die [benadeelde partij] laten pijpen en/of
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde partij] geduwd en/of gebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op diverse tijdstippen in de periode van 15 oktober 2016 tot en met 1 mei 2017 te [adres] , door bedreiging met feitelijkheden [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum benadeelde partij] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis in de mond van die [benadeelde partij] gebracht, althans zich door die [benadeelde partij] laten pijpen en/of
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde partij] gebracht
en bestaande die bedreiging met feitelijkheden hierin dat verdachte die [benadeelde partij] heeft gedreigd een of meer foto('s) waarop die [benadeelde partij] (gedeeltelijk) naakt staat afgebeeld te plaatsen/publiceren op internet;
2.
hij op diverse tijdstippen in de periode van 15 oktober 2016 tot en met 1 mei 2017 te [adres] , met [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum benadeelde partij] ) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis in de mond van die [benadeelde partij] gebracht, althans zich door die [benadeelde partij] laten pijpen en/of
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde partij] gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen

A.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De verdediging acht de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij] onbetrouwbaar. Allereerst heeft de raadsman in dit verband gewezen op het feit dat de aangifte is gedaan in een laat stadium, ruim na het vermeende seksuele contact, waardoor het lastiger is de betrouwbaarheid van haar verklaringen te verifiëren. Daarnaast is sprake van een opvallend en onverklaarbaar gebrek aan herinneringen en aan detail in haar verklaringen. Aangeefster [benadeelde partij] heeft ook zelf contact gezocht met de verdachte, ook voor seks, hetgeen niet rijmt met hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd. In haar verklaringen zijn ook diverse onlogische en ongeloofwaardige elementen alsmede aantoonbare inconsistenties en tegenstrijdigheden te bespeuren. Nu uit het procesdossier naar voren komt dat aangeefster al bestaande psychische problemen had, is voorts onduidelijk in hoeverre haar verklaringen daardoor zijn beïnvloed, hetgeen de betrouwbaarheid van haar verklaringen verder aantast. Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verklaringen van aangeefster vanwege de onbetrouwbaarheid buiten beschouwing moeten worden gelaten en niet bruikbaar zijn als bewijsmiddel. Subsidiair is betoogd dat de verklaringen van aangeefster te onbetrouwbaar zijn om als basis te dienen voor een bewezenverklaring.
In dat kader is een voorwaardelijk verzoek gedaan inhoudende dat, indien het hof de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij] wel betrouwbaar acht, er in de visie van de verdediging een deskundige kan worden benoemd die zal rapporteren over de betrouwbaarheid van haar verklaringen in de onderhavige zaak.
Mocht het hof de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij] betrouwbaar achten, dan is in de visie van de verdediging onvoldoende concreet en objectiveerbaar steunbewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde te kunnen komen. Voor zover er al voor aangeefsters verklaringen ondersteunende elementen in het procesdossier zijn te vinden, zijn deze slechts algemeen van aard. Minstgenomen zou er twijfel moeten zijn over wat er precies wel en niet is gebeurd en dat mag niet ten nadele van de verdachte werken.
De appgesprekken kunnen niet de conclusie wettigen dat sprake is geweest van verkrachting. Daaruit volgt immers dat sprake was van wederkerig vrijwillig contact. Volgens de verdediging schiet het bewijs er dan ook voor tekort om te kunnen oordelen dat sprake was van dwang. Uit de appcontacten blijkt daar namelijk helemaal niets van. Daaruit kan evenmin worden geconcludeerd dat sprake is geweest van één of meer ontmoetingen tussen de verdachte en aangeefster [benadeelde partij] . Tijdens het onderzoek is voorts geen enkele foto of video gevonden en voorts is er geen forensisch en medisch bewijs voorhanden. Daar komt nog bij dat de verdachte op de terechtzitting van 17 december 2019 heeft verklaard dat anderen van zijn telefoon gebruik hebben gemaakt.
Met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat seksuele handelingen zijn verricht. Als er wel sprake is geweest van seksuele handelingen, dan is dat alleen strafbaar als dat in strijd is met de sociaal-ethische norm. Aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren kan het ontuchtig karakter ontbreken. In dit geval is er volgens de verdediging geen bewijs voorhanden om die seksuele contacten als onvrijwillig en gedwongen te kunnen bestempelen. In aanmerking genomen dat het leeftijdsverschil gering was – aangeefster was 14 en verdachte was 19 jaar oud – was er sprake van min of meer gelijkwaardige partners. Er kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat sprake is geweest van ontuchtige handelingen met een minderjarige, aldus de raadsman.
De verdachte zelf heeft telkenmale ten stelligste ontkend dat hij [benadeelde partij] heeft verkracht of dat hij ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd. In hoger beroep heeft hij de stelling betrokken dat hij weliswaar chatcontact met [benadeelde partij] heeft gehad, maar dat hij nimmer met haar heeft afgesproken of seks met haar heeft gehad. Volgens de verdachte heeft hij niet alle berichten eigenhandig gestuurd, maar zijn er ook berichten gestuurd door vrienden die gebruik maakten van zijn telefoon. Wie dat waren, heeft de verdachte niet verklaard.

B.

Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen.
Aangeefster [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum benadeelde partij] , heeft op 22 juni 2017 aangifte gedaan tegen de verdachte wegens het door hem in de periode van 15 oktober 2016 tot en met 1 mei 2017 te [adres] meermalen gedwongen zijn tot het verrichten van seksuele handelingen, omdat anders een naaktfoto van haar op internet zou worden geplaatst. Voorafgaand aan deze aangifte is op 7 juni 2017 een informatief gesprek zeden met aangeefster gehouden.
Aangeefster is op 15 oktober 2016 samen met twee vriendinnen naar een concert in [adres] geweest. Na afloop van dit concert gingen zij naar McDonald’s, alwaar zij door de verdachte werden aangesproken. De bijnaam van de verdachte is ‘ [bijnaam verdachte] ’. De verdachte vroeg hen met hem en zijn vriend mee te gaan, maar aangeefster deed dat niet. Zij kreeg toen het telefoonnummer van de verdachte en zij heeft een WhatsApp-bericht naar dit telefoonnummer gestuurd. Bij deze eerste ontmoeting heeft aangeefster tegen de verdachte gezegd dat ze 14 jaar is. Het contact was eerst via WhatsApp en (
zo begrijpt het hof) ging verder via Snapchat.
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte via Snapchat een foto van zijn geslachtsdeel naar haar heeft gestuurd. Deze foto heeft aangeefster aan haar vriendin [vriendin] laten zien.
Op 16 oktober 2016 tussen 10.21 uur en 10.26 uur heeft de verdachte volgens aangeefster in een WhatsApp-gesprek verzocht een foto van haar “…
kontje” te sturen. Dezelfde dag in de avond heeft de verdachte nogmaals verzocht een naaktfoto naar hem te sturen, haar “…
kutje[te]
snappen”, waarna de verdachte in een volgend Snapchat-bericht heeft gezegd dat hij zijn “
pik” zou ‘snappen’. Aangeefster gaf als antwoord daar geen zin in te hebben, waarna de verdachte haar nogmaals vroeg om een foto te sturen. Aangeefster heeft één foto gestuurd, waarna de verdachte vroeg om een betere foto, haar “
…kutje een beetje open[te]
maken”.
Op deze foto was haar hoofd niet te zien, maar op aandringen van de verdachte heeft aangeefster later een naaktfoto naar hem gestuurd, waarop haar gezicht wel te zien was. De verdachte heeft een ‘screenshot’ van deze foto gemaakt. Sinds die avond dreigde de verdachte deze foto online te zetten als aangeefster niet deed wat hij wilde. Aangeefster moest seks met hem hebben en hem ook een keer geld geven, zodat hij een telefoon kon kopen. Zij wilde hem tevreden houden, omdat ze heel bang was dat de verdachte zijn dreigement zou uitvoeren en de foto online zou zetten.
Aangeefster heeft verklaard dat toen zij de verdachte uiteindelijk een naaktfoto van zichzelf had gestuurd, waarop haar gezicht te zien was, hij haar begon te dreigen met het online zetten van deze naaktfoto als zij niet deed wat hij wilde. In totaal heeft aangeefster naar eigen zeggen via Snapchat ongeveer 20 à 30 foto’s, waarop zij (deels) naakt te zien was, naar verdachte gestuurd.
Dat de verdachte een telefoon nodig had en wilde dat aangeefster haar telefoon aan hem gaf of een telefoon voor hem zou kopen, blijkt ook uit de WhatsApp-berichten die de verdachte heeft gestuurd op 18, 23 en 24 oktober 2016, waarin hij zegt dat hij een telefoon nodig heeft en de telefoon van aangeefster wil hebben. Op 24 oktober 2016 stelt de verdachte aangeefster voor de keuze “of je geef iphone” “of jw haalt bij kijkshop 2 kleine telefoontjes”.
Er zijn drie telefoons onder aangeefster in beslag genomen, een witte iPhone, een grijze iPhone 5 en een bruine Samsung. Op de grijze iPhone 5 kwam in de contactenlijst de naam [verdachte] (
hof: de voornaam van de verdachte) voor. Hieraan was het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] gekoppeld. Ook was dit nummer gelinkt aan een WhatsApp-contact onder de naam [verdachte] , de voornaam van de verdachte, alsook onder de naam Macboy (
het hof vermoedt: jongen ontmoet bij McDonalds). Tevens zijn WhatsApp-gesprekken aangetroffen die aangeefster in de periode van 15 oktober 2016 tot en met 13 november 2016 gevoerd heeft met het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] . Deze gesprekken gingen onder meer over seks en het maken van afspraken.
In de contactenlijst van de telefoon van aangeefster is onder de naam [verdachte] de Snapchat-accountnaam [bijnaam verdachte] ’ vermeld. Voorts zijn op de bruine Samsung van aangeefster twee schermafdrukken van een Instagramaccount van ‘ [bijnaam verdachte] ’ aangetroffen. Op beide foto’s is de verdachte afgebeeld.
Aangeefster moest de verdachte onder meer pijpen en vaginale seks met hem hebben. Aangeefster schat dat dit vijf tot tien keer is gebeurd. De eerste keer dat aangeefster met de verdachte had afgesproken, gingen ze naar [adres 2] . Daar moest ze de verdachte pijpen. Aangeefster wilde dat niet, maar de verdachte zei dat hij haar foto nog had en dat hij deze online zou zetten. Verdachte deed zijn broek open en haalde zijn geslachtsdeel eruit. Hij pakte het hoofd van aangeefster vast en duwde het naar beneden. Aangeefster zei dat ze bijna stikte, maar de verdachte zei op een boze manier dat ze gewoon door moest gaan met pijpen. Aangeefster voelde dat de verdachte in haar mond klaarkwam. Verdachte deed zijn broek dicht en even later kwam er een vriend van de verdachte bij, die aangeefster ook moest pijpen. Verdachte was toen naar zijn huis gegaan. Daarna moest aangeefster foto’s blijven sturen naar de verdachte. Ze heeft een keer seks met de verdachte gehad achterin de Mercedes bus waarin hij destijds reed. Zij heeft hem toen eerst gepijpt en daarna hebben ze seks gehad met een condoom.
Een andere keer werd aangeefster door de verdachte en zijn neef [neef] opgehaald met de auto. Zij reden toen naar [adres 2] , alwaar aangeefster eerst vaginale seks met de verdachte heeft gehad en daarna met [neef] . Vervolgens heeft ze nog een keer seks met de verdachte en [neef] gehad. Zij vond het niet leuk, maar ze kon er niet omheen omdat de verdachte anders haar foto online zou zetten. Aangeefster was erg bang voor de gevolgen als haar naaktfoto online zou worden geplaatst. Zij had het idee dat ze dan wel naar het buitenland zou moeten verhuizen.
Verdachte heeft een filmpje gemaakt van aangeefster toen zij hem aan het pijpen was. Dat filmpje heeft hij opgeslagen op zijn telefoon.
Aangeefster heeft voorts verklaard over de één na laatste keer dat zij seks met de verdachte heeft gehad. Zij werd toen door de verdachte opgehaald met een Renault Twingo. Zij reden naar [adres 2] , alwaar aangeefster de verdachte eerst gepijpt heeft en daarna seks met hem heeft gehad. Vervolgens heeft zij hem weer gepijpt en is de verdachte in haar mond klaargekomen. Dit was rond 1 mei 2017. De keer voor de één na laatste keer heeft de verdachte aangeefster opgehaald met een hoge witte bus. Zij gingen naar [adres 2] . Aangeefster moest de verdachte pijpen en hiervan heeft de verdachte een filmpje gemaakt dat hij op zijn telefoon opsloeg. Verdachte filmde met een witte of een zwarte iPhone. Hij liet haar het filmpje zien en ze zag dat haar hoofd er niet helemaal op stond, maar wel haar neus, kaak en mond. Ze zag dat hij het filmpje opsloeg onder “mijn herinneringen” (in Snapchat). Op de vraag hoelang de foto’s daarin blijven bewaard, heeft aangeefster verklaard dat deze foto’s altijd bewaard blijven, tenzij men ze verwijderd. Aangeefster vond dat erg vervelend, omdat de verdachte hiermee ook kon dreigen.
Verdachte duwde tijdens het pijpen hard achterop het hoofd van aangeefster, waardoor zij niet kon stoppen. Daarvoor en daarna zei ze steeds dat ze het niet leuk vond.
In de grijze iPhone 5 van aangeefster zijn over de periode van 15 oktober 2016 tot en met 13 november 2016 WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen aangeefster en de verdachte. Uit deze gesprekken komt naar voren dat de verdachte aangeefster meermalen heeft verzocht seksuele handelingen met hem te verrichten en dat hij dreigde haar naaktfoto online te zetten als zij niet zou meewerken. Al drie kwartier nadat aangeefster en de verdachte het app-contact op 15 oktober 2016 hadden opgestart, merkte verdachte op “Jij hebt kk lekkere billen” en “Jij houdt zeker van doggy”.
In dit verband wordt gewezen op onder meer de navolgende berichten:
Op 16 oktober 2016 om 02:26:59 uur stuurde de verdachte het bericht: “Je hebt kk mooie kontje”.
Op 16 oktober 2016 om 10:13:53 uur stuurde de verdachte het bericht: “Heb je foto” en daarna “Van je kontje”.
Op 16 oktober 2016 om 10:17:37 stuurde de verdachte het bericht: “Hou je van grote lul”.
Op 16 oktober 2016 om 10:18:49 stuurde de verdachte het bericht: “Als je snapchat hebt kan ik je laten zien”.
Op 16 oktober 2016 om 10:21:38 uur stuurde de verdachte het bericht: “Laat ook wat van jou zien dan”.
Op 16 oktober 2016 om 10:41:37 uur stuurde de verdachte het bericht: “Zullen we neuken vandaag” en om 10:42:14 uur: “Je kan proberen hoe mijn lul is”.
Op 16 oktober 2016 om 10:45:43 uur stuurde de verdachte het bericht: “Buiten kan ook gewoon toch”. Aangeefster reageerde: “Nee echt niet”. Waarna de verdachte het bericht stuurde: “In de auto kan wel”, gevolgd door “Kan je ook goed pijpen”.
Op 16 oktober 2016 om 22:48:10 uur stuurde de verdachte het bericht: “In (Ik) heb lachgas”.
Op 16 oktober 2016 in 22:52:34 uur stuurde de verdachte het bericht: “Kom na buiten”.
Op 16 oktober 2016 vanaf 23:40:03 uur stuurde de verdachte achtereenvolgens de volgende berichten naar aangeefster: “Hendel jij doggy”, “Ik heb dikke lul en groot”, “Ik neuk kk lang”, om 23:42:48 uur: “Snap jou kutje eens”, om 23:44:36 uur: “Laat 1 foto zien”, gevolgd door “Dan kan je slapen”, om 23:49:21 uur: “Maarje moet ook keer video maken”, gevolgd door “Dat je vingert enzo”. Om 23:52:52 uur vroeg de verdachte aangeefster wederom een foto te sturen: “1 foto vandaag”, gevolgd door “of doe 2”, waarop aangeefster zegt: “Ik doe 1 is dat goed”. Kennelijk heeft aangeefster een foto gestuurd, aangezien verdachte om 23:57:39 uur een bericht stuurde met de tekst: “Eey maak beter foto”, “was slecht kwaliteir schatje” en “Maak jou kutje beetje open”.
Op 18 oktober 2016 om 20:30:35 uur stuurde de verdachte het bericht: “ga je vnv mij foto sturen op snap” , waarop aangeefster antwoordt: “Nee ik heb geleerd van gister aha”. Daarna bericht de verdachte aan haar: “Ik wil vnv foto zien”.
Op 17 oktober 2016 om 16:59:32 uur schreef de verdachte: “Zonder of met condoom”, waarop aangeefster reageerde: “Ik slik pil maar ik heb liever met condoom gwn voor zekerheid”. Dit bericht sluit aan bij de informatie van de huisarts dat aangeefster op 17 oktober 2016 op het spreekuur kwam met het verzoek om een anticonceptiepil voor te schrijven.
De verklaring van aangeefster dat zij de eerste keer dat seksueel contact plaatsvond eerst de verdachte heeft gepijpt en daarna een vriend van hem, terwijl de verdachte naar huis was gegaan, sluit aan bij de WhatsApp-berichten op 18 en 19 oktober 2016. Op 18 oktober 2016 om 21:06:00 uur stuurde de verdachte het bericht: “Ik heb mattie bij me” en “Wil je hem ook pijpen”. Even later: “Ik mag klaarkomen in je mond”, “Maar hij niet okee”. Er worden vervolgens die avond berichten gewisseld over waar zij beiden zijn en waar te ontmoeten (vanaf 21:34:22 uur). Aangeefster krijgt ook aanwijzingen waar de verdachte woont en hoe te lopen. Zij houdt verdachte op de hoogte waar zij (
hof: onderweg) is en hoe lang het duurt voor ze op bepaalde plekken is (tussen 21:57:37 en 22:40:03 uur).
Op 19 oktober 2016 om 13:15:23 uur stuurde de verdachte het bericht: “Ik viel gisteren in slaap sorry” en “Ik zat effe op de bank”. Aangeefster stuurde het bericht: “Aha ik ging naar huis”, waarna verdachte vroeg: “Was je nog met die boy daar”. Aangeefster bericht hem: “Ja ff maar hij ging jou halen en toen kreeg ik het koud en liep ik weg”.
Het hof gaat er op grond van deze berichten vanuit dat de eerste ontmoeting tussen verdachte en aangeefster, na hun kennismaking bij McDonald’s op 15 oktober 2016, in de avond van 18 oktober 2016 heeft plaatsgevonden.
Op 23 oktober 2016 om 10:57:40 uur stuurde de verdachte het bericht: “Ik wil ballen”, gevolgd door “Neuken”. Aangeefster reageerde daarop met: “K ben nog steeds ongesteld” en “Ik kan morgen pas”. Verdachte nam daar geen genoegen mee, hij schreef: “Ik geef je dadelijk eentje op je oog met je ongesteld” en “”kk kwatsert ben jij” en “Ik bal je door die ongesteldheid door” en “Ik wil je telefoon”.
Op 24 oktober 2016 om 0:18:10 uur stuurde de verdachte het bericht: “Kom pijpen” en “Snel”. Op 27 oktober 2016 om 9:45:50 uur stuurt de verdachte het bericht: “Kan je niet snel pijpen”. Op 1 november 2016 om 11:58:53 uur stuurt de verdachte het bericht: Promoot mij op insta” (
hof: Instagram), gevolgd door het sturen van een foto (
het hof begrijpt, ook gezien de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep: een foto met lachgaspatronen).
Op 4 november 2016 vanaf 10:15:57 uur vraagt verdachte aangeefster wederom om seks te hebben met hem: “Gaan we vandaag neuken heb bed alles”, “Ik pomp jou”, “Jou kutje wel goed wassen he”, “Ik wil likken”, “Maar mijn pik is groot”, “Want ik ga je zo hard ballen”. Om 10:32:56 uur: “Ik heb nog een naakt foto ban jou”, “Met lekker tieten”, “Wil je dat ik die laat Gooie”, “Op insta enzo”. Aangeefster reageerde met: “Nee”. Verdachte schreef: “Hahahaha”, “Maar ik Wil wel lekker sex”, “Dat jij mij eerst gaat pijpen en trekken” en “Daarna in jou ga”.
Op 6 november 2016 om 14:10:26 uur stuurde de verdachte het bericht: “ [benadeelde partij] heb je vnv zin om te ballen”, gevolgd door: “jou kutje wel schoon maken”. Om 14:13:16 uur stuurde verdachte het bericht: “Kan je rond 11 uur”, waarna aangeefster reageerde met: “Nee” en verdachte daarop met: “Dan ga je daar maar voor zorgen” en “Vannacht is nog beter”. Ook bericht de verdachte die dag om 22:47:45 uur dat hij een auto heeft.
Op 7 november 2016 vanaf 3:05:04 uur stuurde verdachte de berichten: “Waar ben je”, “Ik heb je nodig” en “Nu nu nu”. Aangeefster liet weten dat ze niet wilde omdat ze moe was, maar verdachte bleef aandringen: “Snel snel”, “1 klein ding”, “Dan kan ie slapen”. Dat aangeefster naar hem is toegegaan blijkt uit de berichten: “Wacht ben binnen 5 minuten buiten” en “Ik ben er”.
Voorts zijn er gesprekken gevoerd op 17 oktober 2016 waarin aangeefster zegt dat ze naar een vriendin gaat, verdachte vraagt wie die vriendin is, aangeefster antwoordt dat ze [vriendin] heet, waarop de verdachte zegt: “van vorige keer, met die krullen”.
Getuige [vriendin] was een van de meisjes die samen met aangeefster op 15 oktober 2016 bij de McDonald’s is geweest, alwaar een man naar hen had geroepen. Getuige [vriendin] verklaarde dat zij op 15 oktober 2016 na een concert in [adres] naar de McDonald’s gingen en dat zij daar een paar jongens tegen kwamen. Toen zij naar buiten liepen stond er een auto met daarin een lichtgetinte man die naar hen riep. Haar vriendin [vriendin 2] en [benadeelde partij] (
hof: aangeefster) hebben volgens getuige [vriendin] met die man gepraat. De man wilde dat [vriendin 2] , [benadeelde partij] en [vriendin] instapten. In de ochtend (
het hof begrijpt: van 16 oktober 2016) had [benadeelde partij] volgens getuige [vriendin] contact met de verdachte via Snapchat. [benadeelde partij] had de Snapchatcontactgegevens van die man en kreeg van hem een foto van zijn geslachtsdeel, een zogenaamde ‘dickpic’, toegestuurd. Getuige [vriendin] kreeg de foto te zien en weet vrijwel zeker dat die foto van de man was die ze ontmoetten bij McDonald’s.
Getuige [vriendin] heeft bij gelegenheid van haar verhoor op 14 september 2017 verklaard dat zij enkele maanden geleden van [benadeelde partij] hoorde dat ze verkracht was door een jongen. Dat gesprek was een maand voor de zomervakantie van 2017. [vriendin] weet niet zijn echte naam, maar hij gebruikt altijd de naam ‘ [bijnaam verdachte] ’ (
het hof begrijpt: de bijnaam van de verdachte).
Uit de verklaring van moeder [moeder benadeelde partij] komt naar voren dat de ouders van [benadeelde partij] sinds november 2016 merkten dat er iets mis was met [benadeelde partij] . Ze sliep slecht, had wallen onder haar ogen en at slecht. Het ging ook steeds slechter op school en [benadeelde partij] kwam in de nacht niet thuis. Ergens in mei 2017 vertelde haar dochter huilend dat ze verkracht en gechanteerd werd. Ze moest komen opdraven wanneer de verdachte belde of een appje stuurde. [benadeelde partij] had een blootfoto van zichzelf opgestuurd. Zij vertrouwde de verdachte en dacht dat hij verliefd op haar was. [benadeelde partij] vertelde haar moeder ook dat ze in zijn bus moest en dat ze dan daar werd verkracht. Ze moest ook wel eens met een Renault mee. [benadeelde partij] moest de verdachte pijpen en was vaginaal verkracht. Het is volgens moeder vaak gebeurd en de laatste keer was met Koningsdag.
Op 22 juni 2017 om 23.30 uur kregen verbalisanten de melding om naar de [adres] te gaan. Ter plaatse troffen zij aangeefster, die hevig geëmotioneerd was en vertelde dat ze een einde aan haar leven wilde maken als naaktfoto’s van haar online geplaatst zouden worden. Verbalisanten zagen emotie bij aangeefster, zagen tranen over haar wangen lopen en zagen dat aangeefster ten einde raad was. De verbalisanten zagen chatberichten in de telefoon van aangeefster die de verklaring van aangeefster ondersteunen. Aangeefster ontving onder meer een bericht van contact [verdachte] met de mededeling dat aangeefster op 23 juni 2017 om 2.00 uur naar het bankje op het [adres 3] moest komen.
Bij het proces-verbaal zijn de volgende berichten gevoegd:
[verdachte] :
“Waar ben jij”
“ [benadeelde partij] ”
Vandaag
[verdachte] :
“Onthou maar goed”
“Ik heb jou naaktfoto nog”
“Succes”
“Ik pleur die dan maar op insta”
Aangeefster:
“Niet doen”
“Aub”
[verdachte] :
“Jammer”
Aangeefster:
“Echt niet doen”
[verdachte] :
“Jij wilt niet komen”
Aangeefster:
“Echt niet doen”
“Echt niet”
[verdachte] :
“Wil alleen mijn sperma eruit”
“Dan kan je weer na huis” (...)
“Heb echt zieke nieuwe standje” (...)
“ [adres 3] ”
“Bij dat bankje toch”
“Of heb je betere plek” (…)
“Mijn Dick is wel dikker”
“Ik zweer”
“Als je die dadelijk voelt”
“pfff” (..)
“En anaal”
“Zou je dat lekker vinden schatje”
Aangeefster:
“Ik denk het niet”
“Dat doet heel veel pijn denk ik”
[verdachte] :
“Ik heb 2 condooms we doen anaal en gewoon kutje” (...)
“Die makkelijk kleren wan”
“Aan”
“String” (..)
“Eerst zoenen”
“Dan doe je me effe pijpen”
“Daarna”
“Even anaal”
“Daarna neuken”
“En daarna kom ik klaar’’
“Waar jij wilt”
“Op een mooie plek”
Aangeefster:
“Kijk ik zeg je eerlijk ik kan beter morgen”
“Dan ben ik ook niet weer ongesteld”
[verdachte] :
“Ik wil nu”
“Nu nu nu”
“Nu nu nu”
“Ik wil je kk goed neuken”
Aangeefster:
“Ik kan nu niet weg”
“Om 2 uur wel”
[verdachte] :
“Als jij niet komt om 2 uur plaats ik die foto gelijk”
“Afgesproken”.
Onder de verdachte zijn twee telefoons in beslag genomen, een witte iPhone 5c en een zwarte iPhone 7. In de witte iPhone 5e was als ‘owner name’ geregistreerd: iPhone van [bijnaam verdachte] en als Apple-ID: [bijnaam verdachte] @hotmail.com. Op deze telefoon werden in de fotogalerij twee foto’s aangetroffen van de verdachte. De verbalisant herkende deze foto’s als de twee foto’s die de verbalisant ook had aangetroffen in de data van de Samsung telefoon van aangeefster.
In de witte iPhone 5c van de verdachte stonden in de contactenlijst de gegevens van [bijnaam verdachte] en [verdachte] vermeld, met daarbij respectievelijk de telefoonnummers [telefoonnummer verdachte] en [telefoonnummer 2 verdachte] . In de Snapchat-app op de telefoon zijn de volgende gegevens aangetroffen:
Naam: [verdachte]
Gebruikersnaam: [bijnaam verdachte]
Verjaardag: [geboortedatum]
Mobiel telefoonnummer: [telefoonnummer verdachte]
E-mailadres: [mailadres]

C.

De verdachte heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij voor zijn werk de beschikking had over een witte bus. Hij heeft ook een Renault Twingo gehad. Onder hem zijn een zwarte iPhone 7 en een witte iPhone 5c inbeslaggenomen. Het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] kan kloppen en zat volgens verdachte in de zwarte iPhone. Verdachte heeft verder verklaard dat alleen hij de witte iPhone en de zwarte iPhone gebruikte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [benadeelde partij] heeft gezien bij McDonald’s. Er was gegroet maar verder niets gezegd tegen elkaar. Aangeefster had nadien de verdachte via Snapchat ‘toegevoegd’ (
het hof begrijpt: zij had contact gezocht). De verdachte heeft verklaard dat hij Snapchat-gesprekken en WhatsApp-gesprekken heeft gevoerd met aangeefster. Hij heeft op afwisselende dagen contact met haar gehad. De gesprekken waren ook seksueel getint en verdachte heeft daarover verklaard dat hij ook heeft gevraagd naar bepaalde lichaamsdelen van aangeefster.
Over het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] heeft de verdachte verklaard dat dit zijn telefoonnummer was. Hij heeft ook verklaard dat het kan zijn dat hij heeft geappt “Ik heb lachgas”. Daar heeft de verdachte aan toegevoegd dat hij lachgas gebruikte en dat als anderen dat wilden hij daarvoor kon zorgen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij de gebruiker was van ‘ [bijnaam verdachte] @hotmail.com’ was en dat zijn gebruikersnaam van Snapchat [bijnaam verdachte] ’ was.
De verdachte heeft verder nog – eerst ter terechtzitting in hoger beroep – aangevoerd dat hij niet alle berichten heeft verzonden en dat zijn telefoon ook door vrienden werd gebruikt.

D.

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van en het ontucht plegen met [benadeelde partij] , zoals respectievelijk onder feit 1 en feit 2 aan hem ten laste is gelegd.
Het hof stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de beweerde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, leidt dat in veel gevallen ertoe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van één getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hier staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde feit kan opleveren.
Het hof dient aldus te beoordelen of de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij] betrouwbaar zijn. Daarnaast zal het hof moeten bepalen of voor de beweringen van aangeefster voldoende (steun)bewijs in het procesdossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van aangeefster volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.
Het hof stelt dienaangaande vast dat aangeefster [benadeelde partij] bij de politie tijdens het informatief gesprek zeden en later tijdens haar aangifte een uitgebreide en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd over de door en met de verdachte verrichte seksuele handelingen, alsook over de omstandigheden waaronder dit is geschied. Hetgeen aangeefster over de eerste ontmoeting met de verdachte bij McDonald’s op 15 oktober 2016 heeft verklaard, vindt steun in de verklaring van getuige [vriendin] . Het hof stelt vast dat deze ontmoeting ook wordt bevestigd door het berichtenverkeer (chatcontact) tussen aangeefster en de verdachte. Immers, uit de berichten van 17 oktober 2016 blijkt dat de verdachte aan aangeefster vraagt wie haar vriendin is, waarop aangeefster antwoordt: ‘ [vriendin] ’. De verdachte reageert daarop door te zeggen: ‘Van de vorige keer, met die krullen’, waarna aangeefster dat bevestigt.
Uit het berichtenverkeer volgt voorts dat in de ochtend na de ontmoeting bij McDonald’s, te weten op 16 oktober 2016, de verdachte aan aangeefster de contactgegevens van haar Snapchat-account vraagt, waarna aangeefster haar Snapchat-adres doorgeeft aan de verdachte. In dit verband overweegt het hof dat de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, inhoudende dat hij aangeefster een keer was tegengekomen, dat er gegroet werd, maar niets gezegd en dat aangeefster hem hierna heeft toegevoegd op Snapchat, aantoonbaar onjuist is.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de inhoud van de hiervoor onder B. aangehaalde berichten dat na aandringen van de verdachte op 16 en 17 oktober 2016 door aangeefster naaktfoto’s van zichzelf naar de verdachte zijn gestuurd. Reeds op 18 oktober 2016 dreigde de verdachte via Snapchat dat hij de naaktfoto van aangeefster op Instagram zou plaatsen. Ook op 4 november 2016 heeft de verdachte met aangeefster WhatsApp-contact over het hebben van seks, waarbij hij dreigt haar naaktfoto op Instagram te publiceren.
Uit de chatberichten, in combinatie met de aangifte, volgt voorts dat in ieder geval in de avond van 18 oktober 2016 en in de nacht van 6 op 7 november 2016 tussen de verdachte en aangeefster [benadeelde partij] een fysieke ontmoeting (om seks te hebben) heeft plaatsgevonden, laatstelijk op of in de nabijheid van het [adres 3] te [adres] .
Dat de verdachte aangeefster [benadeelde partij] nog nooit in persoon zou hebben ontmoet, zoals hij in hoger beroep naar voren heeft gebracht, vindt aldus zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
De verdachte heeft nog – eerst ter terechtzitting in hoger beroep – ten verwere aangevoerd dat hij niet alle berichten heeft verzonden en dat zijn telefoon ook door vrienden werd gebruikt. Voor zover de verdachte hiermee heeft willen betogen dat niet hij, maar een ander de hem belastende berichten aan aangeefster [benadeelde partij] heeft gestuurd, stelt het hof allereerst vast dat de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie heeft verklaard dat hij de enige is die van zijn telefoons gebruik heeft gemaakt. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte ook erkend dat het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] van hem is, dat hij de WhatsApp-gesprekken zoals weergegeven op dossierpagina’s 425 en 457 heeft gevoerd, dat het e-mailadres ‘ [bijnaam verdachte] @hotmail.com’ van hem is en dat [bijnaam verdachte] ’ de gebruikersnaam is van zijn Snapchataccount. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij contact met aangeefster heeft gehad via Snapchat en WhatsApp. Hij heeft op afwisselende dagen contact gehad met aangeefster. De gesprekken waren ook seksueel getint en verdachte heeft daarover verklaard dat hij ook heeft gevraagd naar bepaalde lichaamsdelen van aangeefster.
De bewijsmiddelen wijzen alleen in de richting van de verdachte als zijnde degene die de chatberichten aan aangeefster [benadeelde partij] heeft gestuurd. Het door de verdachte hiertegenover gestelde alternatieve scenario, kort gezegd inhoudende – zo begrijpt het hof – dat een vriend of vrienden deze berichten moet(en) hebben verstuurd, is naar het oordeel van het hof zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk geworden. Allereerst vindt een dergelijk scenario op geen enkele wijze steun in het procesdossier. Integendeel, verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de enige was die gebruik maakte van de witte iPhone en de zwarte iPhone. Bovendien is dit scenario niet aannemelijk geworden, omdat de verdachte, meermalen daarnaar gevraagd ter terechtzitting in hoger beroep, geen personalia van deze vrienden heeft willen noemen of andere aanknopingspunten heeft aangedragen om deze vriend(en) te kunnen traceren.
Aldus laat het voorgaande geen andere conclusie toe dan dat het de verdachte is geweest die alle berichten naar aangeefster [benadeelde partij] heeft gestuurd.
De verklaringen van aangeefster zijn consistent en komen op essentiële onderdelen overeen met de tot het bewijs gebezigde chatberichten. Het enkele feit dat, zoals bij pleidooi is aangevoerd, in de verklaringen van aangeefster op bepaalde punten tegenstrijdigheden voorkomen, of dat aangeefster zich niet alle handelingen in detail kan herinneren, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Niet alleen ziet het hof die tegenstrijdigheden op ondergeschikte punten, ook kunnen die te wijten zijn aan tijdsverloop en de feilbaarheid van het menselijk geheugen of zijn teweeggebracht door schaamte en emoties. Het gaat in dezen om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop ze zijn afgelegd. Het hof stelt in dat verband vast dat de verklaringen van aangeefster ook niet ernstiger worden naarmate aangeefster vaker haar verhaal doet. Zij benoemt details die ook terugkomen in de overige bewijsmiddelen, zoals het dreigen met de naaktfoto en het bespreken van vaginale en orale seks (zie de chatberichten) en de witte Mercedesbus waar zij seks met de verdachte heeft gehad (waarin de verdachte naar eigen zeggen reed ten behoeve van zijn koerierswerkzaamheden).
Daarbij komt nog dat de verklaringen van aangeefster tevens worden ondersteund door de getuigenverklaringen van haar vriendin [vriendin] en haar moeder [moeder benadeelde partij] . Hoewel vorenbedoelde verklaringen van vriendin [vriendin] en [moeder benadeelde partij] rechtstreeks te herleiden zijn naar aangeefster [benadeelde partij] als bron, neemt dat – gelet op de overeenstemming tussen die verklaringen en de verklaringen van aangeefster ter zake van de tenlastegelegde seksuele handeling – naar het oordeel van het hof niet weg dat deze verklaringen de belastende verklaringen van aangeefster ondersteunen en in zoverre de betrouwbaarheid van haar verklaringen onderstrepen. Daarbij neemt het hof in ogenschouw dat de moeder ook heeft verklaard uit eigen waarneming over de verslechterende emotionele toestand van aangeefster met ingang van november 2016 (zijnde net na het begin van de tenlastegelegde periode). Ook heeft de moeder van aangeefster zelf waargenomen dat haar dochter huilend haar verhaal deed wat er met haar was gebeurd. Een en ander met betrekking tot de emotionele toestand van aangeefster wordt voorts ondersteund door de verbalisanten die op 22 juni 2017 naar de woning van aangeefster zijn gegaan, waarbij door de verbalisanten screenshots zijn gemaakt van chatgesprekken tussen verdachte en aangeefster. Verdachte drong aan op seksuele handelingen. Verbalisanten zagen emotie bij aangeefster, zagen tranen over haar wangen lopen en zagen dat aangeefster ten einde raad was.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verklaringen van aangeefster het hof authentiek en betrouwbaar overkomen, zodat deze bruikbaar zijn om te bezigen tot het bewijs en ook daartoe worden gebezigd. Het hof heeft ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat aangeefster een onwaarachtige verklaring heeft afgelegd over de seksuele handelingen die door de verdachte zijn gepleegd, temeer nu haar verklaringen, zoals hiervoor is overwogen, voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Dat aangeefster mogelijk te kampen zou hebben met psychische problemen, zoals de raadsman in het kader van de betrouwbaarheid van aangeefster nog als verweer heeft aangevoerd, maakt dat – wat daar ook van zij – niet anders. De omstandigheid dat aangeefster pas na enkele maanden aangifte heeft gedaan dwingt evenmin tot een ander oordeel.

E.

Het hof heeft zich op basis van een dossier een oordeel kunnen vormen over de betrouwbaarheid van de door aangeefster afgelegde verklaringen en acht deze verklaringen betrouwbaar. Het hof acht het dan ook niet noodzakelijk om een deskundige te benoemen teneinde een rapport op te stellen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, waartoe de raadsman bij pleidooi voorwaardelijk heeft verzocht. Het hof wijst dit verzoek dan ook af.

F.

Het hof is van oordeel dat de verdachte aangeefster door een bedreiging met een feitelijkheid is gedwongen tot het ondergaan van de verweten seksuele handelingen. Uit de aangifte volgt dat [benadeelde partij] uit angst dat de verdachte een naaktfoto van haar op internet zou publiceren meerdere keren orale en vaginale seks met de verdachte heeft gehad. De verdachte heeft zich aldus bedient van verwerpelijke chantagepraktijken. Reeds uit de aard daarvan volgt dat geen sprake was van vrijwilligheid. Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte levert derhalve naar het oordeel van het hof meermalen verkrachting op in de zin der wet.
Ten slotte verwerpt het hof het verweer van de raadsman ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde, inhoudende dat de seksuele handelingen niet in strijd zijn met de sociaal-ethische norm, omdat de seksuele contacten vrijwillig en niet gedwongen zijn en er sprake is geweest van min of meer gelijkwaardige partners. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof immers af dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden en daarmee niet vrijwillig zijn geweest. Voorts is er geen sprake geweest van een relatie tussen min of meer gelijkwaardige partners. Aangeefster is geboren op [geboortedatum benadeelde partij] en verdachte op [geboortedatum] . Er is naar het oordeel van het hof op die leeftijden sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil en uit de aard van de gesprekken die zich in het dossier bevinden leidt het hof af dat er van gelijkwaardigheid geen sprake is geweest.
Al hetgeen de raadsman overigens bij pleidooi naar voren heeft gebracht, leidt het hof niet tot een andersluidend oordeel dan hiervoor is overwogen.

G.

Aldus treffen de verweren geen doel. Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft –, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde in eendaadse samenloop heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

de eendaadse samenloop van verkrachting, meermalen gepleegd,en met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, in eendaadse samenloop gepleegd met ontuchtige handelingen, begaan met een minderjarige. Gedurende ruim een half jaar heeft de verdachte een meisje, dat nog maar net 14 jaar oud was, verkracht en ontuchtige handelingen met haar verricht. De verdachte dreigde een of meer naaktfoto(’s) van haar op internet de publiceren als zij niet overging tot het plegen van seksuele handelingen, die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Daarbij duldde de verdachte geen enkele tegenspraak en moest het slachtoffer komen opdraven wanneer de verdachte dat wilde.
De verdachte heeft op deze wijze grof misbruik gemaakt van een kwetsbaar meisje dat aan het begin van haar seksuele ontwikkeling stond. De verdachte was ten tijde van het plegen van de onderhavige strafbare feiten 19 en 20 jaren oud en het slachtoffer was nog maar net 14 jaar oud, hetgeen op die leeftijd een groot leeftijdsverschil is.
De verdachte heeft door zijn bewezenverklaarde handelen, puur uit het oogpunt van zijn eigen seksuele behoeftebevrediging, op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer aanvankelijk in hem stelde en heeft daarenboven haar lichamelijke en psychische integriteit ernstig geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk gedrag langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Bovendien bestaat daardoor de gerede kans op een scheefgroei in de psychoseksuele ontwikkeling en kan het vertrouwen in de medemens ernstig verstoord raken. Dat dit risico zich in de onderhavige zaak heeft verwezenlijkt, blijkt onmiskenbaar uit de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring. Daaruit komt immers naar voren dat het slachtoffer langdurig opgenomen is geweest in een kliniek voor geestelijke gezondheidszorg en dat zij tot op de dag van vandaag ernstige psychische klachten ondervindt als gevolg van het bewezenverklaarde handelen.
De verdachte heeft zich van dat alles niets aangetroffen. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de verdachte thans nog steeds op geen enkele wijze is doordrongen van het kwalijke van zijn gedrag, hetgeen hem in strafverzwarende zin wordt aangerekend.
Gezien het vorenstaande rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals te zijnen laste bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 september 2019, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In dat kader heeft het hof kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport d.d. 4 april 2018. Daarin concludeert psycholoog [psycholoog] dat er aanwijzingen zijn voor zwaktes in het sociaal cognitieve functioneren van de verdachte en in zijn emotionele en gewetensontwikkeling, maar dat geen signalen zijn waargenomen voor psychiatrische of verslavingsproblematiek. De psycholoog adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht. De verdachte is in praktische zin voldoende redzaam en kan zijn handelen voldoende organiseren. De verdachte functioneert vrij autonoom en hanteerde een sociaal wenselijke instelling gedurende het onderzoek.
Uit het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gevestigd in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, van 28 juni 2018 komt als conclusie naar voren dat de verdachte geen intrinsieke motivatie heeft tot gedragsverandering. Het advies is om het volwassenen-strafrecht toe te passen. Het beeld is bij de reclassering ontstaan dat de verdachte in praktisch opzicht voldoende redzaam is. Er is bij de verdachte geen sprake van een verstandelijke beperking. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Gedurende het schorsingstoezicht is gebleken dat elektronische controle nauwelijks risicobeperkende werking heeft en dat verdachte niet ontvankelijk is voor begeleiding of behandeling gericht op gedragsverandering.
In het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 28 november 2019 is opgenomen dat er sprake is van een gemiddeld recidiverisico en is opnieuw door de reclassering geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen en herhaalt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij nog thuis woont bij zijn ouders, hij in het laatste jaar van zijn MBO-handelsopleiding is gestopt en hij van plan is een timmermansopleiding te gaan volgen.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Met oplegging van de respectievelijk door de rechtbank gevonniste en door advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, alsook in de door de raadsman bepleite grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, zou naar het oordeel van het hof onvoldoende recht worden gedaan aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Het hof zal derhalve overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde partij] in de vorm van een bijzondere voorwaarde verbinden.
Met oplegging van de gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds en met name de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 50.476,74, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op een bedrag van € 400,00 aan kledingkosten (post I), een bedrag van € 50,00 aan telefoon-, kopieer- en portokosten (post II), een bedrag van € 332,74 aan reiskosten (post III), een bedrag van € 994,00 aan kliniekdaggeldvergoeding (post IV), een bedrag van € 33.700,00 aan vergoeding voor studievertraging (post V) en een bedrag van € 15.000,00 aan smartengeld (post VI).
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot het bedrag van € 13.826,74 (posten III en IV geheel en post VI gedeeltelijk) en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de gevorderde post V.
De posten I en II zijn geheel en post VI is gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank heeft tevens afwijzend beslist op de gevorderde proceskosten.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft in hoger beroep in verband met de bepleite vrijspraak primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding. Subsidiair is betoogd dat de gestelde psychische schade (post VI) onvoldoende is onderbouwd en de causaliteit tussen de onderhavige feiten en de opname in een kliniek niet zonder meer kan worden aangenomen, zodat de benadeelde partij niet in deze schadepost kan worden ontvangen of, indien het hof anders mocht oordelen, dient het toe te wijzen bedrag aanzienlijk te worden gematigd. De posten I, II en IV dienen in de visie van de verdediging wegens onvoldoende onderbouwing te worden afgewezen. De reiskosten die zijn gemaakt als gevolg van bezoeken aan het politiebureau, de advocaat en de officier van justitie worden niet betwist. Voor het overige zijn de reiskosten (post III) volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd, zodat deze kosten in zoverre moeten worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De gevorderde kosten van studievertraging (post V) lenen zich volgens de verdediging evenmin voor toewijzing, omdat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij daarin niet kan worden ontvangen. Ten slotte heeft de raadsman verzocht de gevorderde proceskosten af te wijzen, nu de benadeelde partij procedeert op basis van een toevoeging waardoor geen sprake is van schade.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof zal hierna de gevorderde schadeposten successievelijk bespreken.
Het hof stelt vast dat uit productie 4a bij de vordering tot schadevergoeding naar voren komt dat de kledingkosten voor de kliniek (post I) vallen onder de daggeldvergoeding. Derhalve zal het hof post I afwijzen.
Hetzelfde geldt voor de telefoon-, kopieer- en portokosten (post II), nu deze schadepost naar het oordeel van het hof onvoldoende is onderbouwd.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten (post III) overweegt het hof als volgt. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij zowel de door haarzelf gemaakte reiskosten als de reiskosten die zijn gemaakt door haar ouders heeft gevorderd. Het hof is van oordeel dat laatstgenoemde reiskosten als verplaatste schade ex artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek moeten worden aangemerkt. Deze schade die is geleden door derden, maar waarvan thans de vergoeding door de benadeelde partij wordt gevorderd, valt niet onder het bereik van de artikelen 51a en verder van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent niet dat de verdachte niet aansprakelijk kan zijn voor de door deze derden gemaakte reiskosten, maar dat het aan de burgerlijke rechter – en niet aan deze meervoudige strafkamer van het gerechtshof – is om een eventuele aansprakelijkheid vast te stellen. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij in dit deel van de gevorderde reiskosten niet-ontvankelijk verklaren. Ook zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde reiskosten naar het ziekenhuis, omdat thans onvoldoende is gesteld om de causaliteit tussen die ziekenhuisbehandeling en het bewezenverklaarde te kunnen vaststellen.
Het hof is van oordeel dat wel genoegzaam is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde zedenfeiten reiskosten heeft moeten maken voor nazorg in een kliniek, bezoeken aan het politiebureau om verklaringen af te leggen en bezoeken aan Slachtofferhulp Nederland. Derhalve ligt een bedrag aan reiskostenvergoeding van € 82,37 (post III, voor zover inhoudende: naar de kliniek voor nazorg ad € 29,90, naar het politiebureau ad € 1,01, € 14,60 en € 12,10 en naar slachtofferhulp ad € 24,76) voor toewijzing gereed. Het hof overweegt in dit verband voorts dat de benadeelde partij de reiskosten naar de rechtbank, het Openbaar Ministerie en haar advocaat ten belope van € 35,20 heeft aangemerkt als materiële schade. Dat is echter onterecht, aangezien die kosten naar het oordeel van het hof dienen te worden aangemerkt als proceskosten ex artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Die reiskosten zullen derhalve door het hof als proceskosten van de benadeelde partij worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij is opgenomen geweest in de kliniek voor geestelijke gezondheidszorg ‘Yes we can’ te Hilvarenbeek teneinde te worden behandeld voor haar psychische problemen, mede als gevolg van de onderhavige bewezenverklaarde feiten. Uit een verwijzingsbrief van de huisarts van de benadeelde partij blijkt dat de benadeelde partij kennelijk al eerder te kampen had met psychische problemen. Nu daardoor aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij niet louter onder behandeling is gesteld van de kliniek als gevolg van de onderhavige feiten, zal het hof naar redelijkheid en billijkheid de helft gevorderde kliniekdaggeldvergoeding (post IV), te weten een bedrag van € 497,00 toewijzen en bepalen dat de benadeelde partij in het overige deel van deze schadepost niet-ontvankelijk is. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij aanbrengen bij de civiele rechter.
De vaststelling van of sprake is van studievertraging als gevolg van de bewezenverklaarde feiten brengt naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafproces met zich, temeer nu deze schadepost door de verdediging op inhoudelijke gronden is betwist. Om die reden zal de benadeelde partij in de gestelde schadepost V niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, die in een volwaardige civiele procedure beter dan de strafrechter is geëquipeerd om te beoordelen of deze schadepost voor toewijzing gereed ligt.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade (post VI) overweegt het hof als volgt. Dergelijke schade komt slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij heeft in dit verband immers gesteld door de gebeurtenissen ernstig te zijn beschadigd in haar emotioneel, psychologisch, maatschappelijk en sociaal functioneren. De benadeelde partij stelt veel stress en paniek te ervaren en heeft zelfs een suïcidepoging ondernomen. Uit de in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring komt naar voren dat de benadeelde partij niemand meer vertrouwd en dat zij met geen enkele man meer in gesprek durft te gaan. Bovendien stelt het hof vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren.
Het hof begroot de als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte veroorzaakte immateriële schade (post VI), op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, thans in billijkheid op een bedrag van € 5.000,00. De beoordeling van deze schadepost voor het overige brengt een onevenredige belasting van het strafproces met zich. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de schadepost voor zover deze meer bedraagt dan voornoemd bedrag. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 5.579,37 zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Meer specifiek zal de wettelijke rente over het bedrag van € 82,37 (post III) vanwege de veelheid aan verschillende data waarop de kosten zijn gemaakt om redenen van efficiëntie worden toegewezen vanaf 29 januari 2018, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend.
Over het bedrag van € 497,00 (post IV) zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 4 april 2018, zijnde de laatste dag waarop de benadeelde partij in de kliniek opgenomen is geweest.
De ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schadevergoeding (te weten € 5.000,00, post VI) zal het hof bepalen op 1 mei 2017, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij tot een bedrag van € 35,20. Dit bedrag ziet op gemaakte reiskosten voor de rechtsgang.
Aangezien uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de benadeelde partij met een advocaat procedeert op basis van een toevoeging, zullen de gevorderde proceskosten voor het overige worden afgewezen. Het hof zal de verdachte voorts veroordelen in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 5.579,53. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat voor de duur van ten hoogste 62 dagen gijzeling kan worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft. In hetgeen is aangevoerd omtrent de vervangende hechtenis (
het hof begrijpt in casu: gijzeling), te weten om geen vervangende hechtenis te bevelen, dan wel vervangende hechtenis te bevelen voor de duur van 1 dag of om een andere, voor de verdachte gunstigere, verdeelsleutel te hanteren, ziet het hof geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke wettelijke regels ingeval de verdachte niet betaalt of geen verhaal biedt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 242 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder feit 3 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende deze proeftijd de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met het slachtoffer [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum benadeelde partij] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.579,37 (zegge: vijfduizend vijfhonderdnegenenzeventig euro en zevenendertig cent)bestaande uit € 579,37 (zegge: vijfhonderdnegenenzeventig euro en zevenendertig cent) als vergoeding van materiële schade betreffende een gedeelte van de posten III en IV en € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) als vergoeding van immateriële schade betreffende een gedeelte van de post VI, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 82,37 vanaf 29 januari 2018 (post III), over een bedrag van € 497,00 vanaf 4 april 2018 (post IV) en over een bedrag van € 5.000,00 vanaf 1 mei 2017 (post VI), telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige gevorderde bedrag ter zake van de posten III, IV en VI gedeeltelijk en post V geheel niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige, te weten een bedrag van € 450,00 (zegge: vierhonderdvijftig euro) betreffende de posten I en II af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 35,20 (zegge: vijfendertig euro en twintig cent), en wijst de vordering tot vergoeding van proceskosten voor het overige af;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.579,37 (zegge: vijfduizend vijfhonderdnegenenzeventig euro en zevenendertig cent)bestaande uit € 579,37 (vijfhonderdnegenenzeventig euro en zevenendertig cent) aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 82,37 vanaf 29 januari 2018, over een bedrag van € 497,00 vanaf 4 april 2018 en over een bedrag van € 5.000,00 vanaf 1 mei 2017, telkens tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling voor de duur van ten hoogste
62 (tweeënzestig) dagenkan worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 17 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.J. Hödl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.