ECLI:NL:GHSHE:2020:455

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 januari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
20-001870-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake niet-ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor vernieling van een ruit tot een gevangenisstraf van twee weken. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van 32 dagen. De verdachte heeft op 18 juni 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 18 april 2019, maar het hof oordeelt dat dit hoger beroep te laat is ingesteld. De verdachte was op de hoogte van de zitting op 5 december 2018 en de daaropvolgende zitting op 18 april 2019, maar heeft niet tijdig actie ondernomen om hoger beroep in te stellen. Het hof concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 januari 2020.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001870-19
Uitspraak : 3 januari 2020
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 april 2019, parketnummer
02-155051-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer
02-700108-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort weergegeven - vernieling van een ruit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen.
Namens de verdachte is op 18 juni 2019 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep wegens het te laat instellen daarvan.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, op 5 december 2018 is aan de verdachte uitgereikt. Ook blijkens het proces-verbaal van deze terechtzitting was de verdachte van deze datum van de terechtzitting op de hoogte. Hieruit komt namelijk naar voren dat de verdachte telefonisch contact heeft opgenomen met de griffie, omdat hij wegens ziekte niet in de gelegenheid is ter terechtzitting aanwezig te zijn. Daarop is de behandeling van zijn strafzaak op de terechtzitting van 5 december 2018 aangehouden voor bepaalde tijd, te weten tot de terechtzitting van 18 april 2019.
De verdachte is vervolgens rechtsgeldig opgeroepen voor de terechtzitting van 18 april 2019 (griffiebetekening). Uit het proces-verbaal van deze terechtzitting blijkt dat de verdachte ook op deze zitting niet is verschenen en dat tegen de verdachte verstek is verleend. De politierechter heeft op dezelfde dag vonnis gewezen zoals hiervoor is vermeld.
Tegen dit vonnis is door de verdachte op 18 juni 2019 hoger beroep ingesteld.
Het hof overweegt dat het bepaalde in artikel 408, eerste lid en onder c, van het Wetboek van Strafvordering aldus dient te worden verstaan, dat hoger beroep dient te worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak indien zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of de dag van de nadere terechtzitting de verdachte voorafgaand aan (de aanvang van) die terechtzitting of die nadere terechtzitting tevoren bekend was. In beide gevallen kan van de verdachte immers in redelijkheid worden verwacht dat hij naar aanleiding van deze wetenschap het nodige zal doen om zich op de hoogte te stellen van het verdere verloop van zijn strafzaak.
In de voorliggende zaak was de verdachte voor de aanvang van de terechtzitting op de hoogte van de eerste dag van de terechtzitting van de politierechter d.d. 5 december 2018. Op die dag is de zaak aangehouden voor bepaalde tijd tot 18 april 2019, zodat het uitzonderingsgeval van artikel 408, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich niet voordoet. Het bepaalde van artikel 408, eerste lid en onder c, van het Wetboek van Strafvordering brengt daarom met zich dat het hoger beroep had dienen te zijn ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van de politierechter d.d. 18 april 2019. De verdachte heeft echter pas veel later, te weten op 18 juni 2019, hoger beroep ingesteld, zodat dit appel na het verstrijken van de appeltermijn - en aldus te laat - is ingesteld.
Het hof is niet gebleken van omstandigheden van een zodanig zwaarwegend karakter, dat deze een uitzondering op de strikte regels inzake rechtsmiddelentermijnen zouden rechtvaardigen. De stelling van de raadsman dat de verdachte niet is geïnformeerd over de datum van de zitting d.d. 18 april 2019 kan niet als zodanig gelden, nu verdachte zelf initiatief had moeten nemen. Redenen waarom dat niet mogelijk was, zijn gesteld noch gebleken. Mitsdien acht het hof de termijnoverschrijding in de voorliggende zaak niet verschoonbaar, zodat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. E.E. van der Bijl en mr. A.C. van der Schans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. van de Kamp, griffier,
en op 3 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Bijl en mr. Van der Schans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.