ECLI:NL:GHSHE:2020:44

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
200.212.545_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en toepassing van Duits recht op onroerende zaak in Duitsland

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep in een geschil over huwelijksvermogensrecht. De zaak is gestart door de vrouw, die in principaal appel verzocht om een herbeoordeling van de eerdere beschikking van de rechtbank. De man, die in incidenteel appel is gegaan, heeft zijn eigen verzoek ingediend. De kern van het geschil draait om de toepassing van het Duitse huwelijksvermogensrecht op een onroerende zaak in Duitsland, waar partijen tijdens hun huwelijk in 2001 een rechtskeuze voor hebben gemaakt. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking van 6 juni 2019 aangegeven dat het een deskundigenonderzoek zal gelasten om de rechtsgeldigheid van deze keuze te toetsen.

Beide partijen hebben na de tussenbeschikking akten ingediend en producties overgelegd. De vrouw heeft betoogd dat aan de vormvereisten voor de rechtskeuze is voldaan, terwijl de man heeft ingestemd met het voornemen van het hof om advies in te winnen bij het IJI. Het hof heeft echter besloten om, gezien de omstandigheden, advies in te winnen bij het T.M.C. Asser Instituut in plaats van het IJI. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven over deze wijziging.

De beslissing van het hof houdt in dat partijen zich binnen vier weken moeten uitlaten over het voornemen tot benoeming van het Asser Instituut en dat verdere beslissingen zijn aangehouden tot 12 maart 2020. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 januari 2020
Zaaknummer: 200.212.545/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/126275 / FA RK 13-1564
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats]
,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appe
l,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra te Maastricht
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats]
,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N.H.J. van der Pluijm te Panningen.

5.De beschikking d.d. 6 juni 2019

Bij die beschikking heeft het hof nadere inlichtingen aan partijen gevraagd en is iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Beide partijen hebben een akte uitlating na tussenbeschikking genomen en daarbij producties overgelegd.
Vervolgens hebben beide partijen een antwoordakte genomen waarbij zij op elkaars akten met producties hebben gereageerd. De man heeft bij zijn antwoordakte nadere producties in het geding gebracht; de vrouw heeft bij haar antwoordakte één productie in het geding gebracht.
6.2.
Het hof heeft vervolgens een datum vastgesteld voor uitspraak.

7.De verdere beoordeling

7.1.
In de tussenbeschikking van 6 juni 2019 heeft het hof aangekondigd een deskundigenonderzoek te zullen gelasten met betrekking tot het geschil over het pand [adres 2] te [plaats 2] , Duitsland. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich over dit voornemen uit te laten.
Het pand [adres 2] te [plaats 2]
7.2.1.
Het hof heeft aangekondigd advies te zullen inwinnen bij het IJI alvorens de formele rechtsgeldigheid te beoordelen van de rechtskeuze voor Duits huwelijksvermogensrecht die partijen tijdens hun huwelijk, te weten in 2001, hebben gemaakt ten aanzien van het voormelde pand in Duitsland, welke rechtskeuze is vastgelegd in de “Notarielle Urkunde” d.d. 28 maart 2001 (gedeeltelijk weergegeven in rechtsoverweging 5.7 van de tussenbeschikking). De aan het IJI voor te leggen vraag is geformuleerd onder 5.9 van de tussenbeschikking.
7.2.2.
De vrouw heeft er in haar reactie op het voornemen van het hof op gewezen dat partijen het erover eens zijn dat aan de vormvereisten voor de rechtskeuze voor Duits huwelijksvermogensrecht ten aanzien van het voormelde pand is voldaan. Zij heeft in dit verband verwezen naar het advies van mr. [mr.] (productie 28 bij verweerschrift tevens incidenteel appelschrift van de man). Een advies van het IJI is volgens de vrouw niet nodig.
7.2.3.
De man heeft ingestemd met het voornemen van het hof om advies in te winnen bij het IJI, met dien verstande dat (ook) de man van mening is dat ten aanzien van de rechtskeuze van partijen is voldaan aan de vormvereisten die zijn gesteld in de artikelen 12 en 13 HVV 1978.
7.2.4.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De omstandigheid dat beide partijen van mening zijn dat aan de formele vereisten is voldaan voor de aanwijzing van Duits recht als toepasselijk recht ten aanzien van het voormelde pand in Duitsland, neemt niet weg dat het hof gehouden is ambtshalve de formele rechtsgeldigheid van de notariële akte te toetsen. Het hof ziet in hetgeen door partijen is aangevoerd dan ook geen aanleiding om af te zien van het voornemen om advies te vragen aan een deskundige zoals aangekondigd in de tussenbeschikking.
7.2.5
Het IJI heeft het hof bericht dat zij in het kader van een conflictcheck hebben geconstateerd dat in dit dossier, afgaande op de genoemde namen van de advocaten, niet eerder is geadviseerd. Wel is aan het advocatenkantoor Van der Pluijm (Panningen) in een andere zaak – niet zijnde tussen partijen – geadviseerd en het IJI heeft het hof gevraagd of zulks een verhindering oplevert om in dit dossier te adviseren.
7.2.6
Het hof is van oordeel dat zulks op voorhand niet valt uit te sluiten, hetgeen met zich brengt dat het hof – tenzij partijen desalniettemin eensluidend toch instemmen met benoeming van het IJI – voornemens is om advies in te winnen bij het Asser Instituut in plaats van bij het IJI. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich over (de reden van) deze voorgenomen wijziging van de persoon van de te benoemen deskundige uit te laten.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
stelt partijen in de gelegenheid zich uiterlijk binnen vier weken na heden uit te laten over het voornemen tot benoeming van het T.M.C. Asser Instituut, [adres] te ( [postcode] ) [vestigingsplaats] en over het bepaalde in rov. 7.2.6;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 12 maart 2020 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en
M.A. Ossentjuk, bijgestaan door de griffier, en is op 9 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.