In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 351 Rv. De zaak betreft een hoger beroep van [Grieks specialiteitenrestaurant] B.V. tegen [Tapasbar] B.V. over de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen hen. In eerste aanleg heeft de rechtbank Limburg geoordeeld dat [Tapasbar] mocht vertrouwen op een koopovereenkomst met [Grieks specialiteitenrestaurant], maar dat [bestuurder appellante] niet zelf de koopovereenkomst heeft gesloten. [Grieks specialiteitenrestaurant] heeft in het incident verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis van 16 oktober 2019, omdat zij in financieel zwaar weer verkeert en de uitvoerbaarheid bij voorraad zou leiden tot faillissement. Het hof heeft de argumenten van [Grieks specialiteitenrestaurant] beoordeeld aan de hand van de criteria van de Hoge Raad en geconcludeerd dat er geen sprake is van kennelijke juridische of feitelijke misslagen in de eerdere vonnissen. De belangenafweging tussen [Grieks specialiteitenrestaurant] en [Tapasbar] leidde tot de conclusie dat het belang van [Tapasbar] bij executie van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [Grieks specialiteitenrestaurant] bij schorsing. Het hof heeft de incidentele vordering van [Grieks specialiteitenrestaurant] afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.