In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante], in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [onderbewindgestelde], tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De rechtbank had geoordeeld dat [onderbewindgestelde] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met [geïntimeerde] niet in staat was zijn wil te bepalen, en dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden, bedrog of bedreiging. De rechtbank wees de vorderingen van [appellante] in conventie af en heeft in reconventie het beslag opgeheven dat eerder was gelegd op het bedrijfsgebouw dat onderwerp van geschil is.
In hoger beroep heeft [appellante] negen grieven aangevoerd en haar eis vermeerderd met vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad. Zij stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door de niet tot stand gekomen koopovereenkomst uit te voeren en dat hij aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit. [geïntimeerde] heeft de vermeerderde eis bestreden en het hof heeft besloten om de zaak naar de rol te verwijzen voor akte aan de zijde van [appellante] om zich nader uit te laten over de geestelijke gesteldheid van [onderbewindgestelde].
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden en de zaak zal op 10 maart 2020 opnieuw worden behandeld. Dit arrest is gewezen door de rechters L.S. Frakes, H.K.N. Vos en J.M.W. Werker en openbaar uitgesproken op 11 februari 2020.