ECLI:NL:GHSHE:2020:4211

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
20-000400-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake mishandeling en diefstal met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 29 januari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en diefstal met braak. De rechtbank had een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep verricht en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis met uitzondering van de opgelegde maatregel heeft gevorderd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en de afwijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit.

Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij camerabeelden en getuigenverklaringen zijn meegenomen. De verdachte is schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waaronder de mishandeling van de benadeelde partij. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een deel toegewezen, maar het overige deel van de vordering is afgewezen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, waarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging zijn genomen. Het hof heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen afgewezen, omdat deze niet opportuun werden geacht in het licht van de opgelegde ISD-maatregel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000400-19
Uitspraak : 23 juli 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 januari 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-800564-18 en 02-800239-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummers 02-800058-17 en 02-800153-18, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is aan de verdachte ter zake van:
  • diefstal (parketnummer 02-800564-18, feit 1);
  • diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming (parketnummer 02-800564-18, feit 2);
  • diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming (parketnummer 02-800564-18,
feit 3);
- diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming (parketnummer 02-800564-18,
feit 4);
- mishandeling (parketnummer 02-800239-18),
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (
hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren opgelegd.
Bij voornoemd vonnis is de in de zaak met parketnummer 02-800239-18 gedane vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 1.000,00 (ter zake van immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering ter zake van materiële schade is voor een gedeelte van € 69,16 afgewezen. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering (te weten € 4.000,00 ter zake van immateriële schade en € 1.748,00 ter zake van materiële schade) niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts zijn bij vonnis waarvan beroep de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummers 02-800058-17 en 02-800153-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen afgewezen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde maatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een sanctieverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair afwijzing bepleit. Voor wat betreft de vorderingen tot tenuitvoerlegging is afwijzing bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde maatregel (en de motivering daarvan) en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De door de eerste rechter aangehaalde wetsartikelen zullen dientengevolge worden vervangen door de hierna te melden wetsartikelen.
Voorts brengt het hof ten aanzien van de bewijsvoering de hierna te melden aanvullingen en verbeteringen aan.
Nadere opmerkingen omtrent het bewijs [1]
Camerabeelden
In het vonnis waarvan beroep is onder voetnoot 14 verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2018, zoals opgenomen op dossierpagina’s 52 en 53, betreffende het door verbalisant [verbalisant 1] uitkijken van camerabeelden. Het hof vervangt hetgeen hierover op pagina 6 van het vonnis onder het kopje ‘feit 4’ vanaf “Hierop is op camera ‘Fietspad’ te zien dat omstreeks 14.00 uur een persoon op de fiets richting het industrieterrein fietst” tot aan “Daarna reed de persoon hard weg op de fiets” is opgenomen door het navolgende.
Hierop is op camera ‘Fietspad’ te zien dat omstreeks 14.08 uur een persoon op de fiets richting het industrieterrein fietst. Deze persoon droeg een donkerblauwe jas met een capuchon in zijn nek en deze persoon had blond haar. De persoon droeg een spijkerbroek en had donkere schoenen aan met een dikke witte rand bij de zool. Verbalisant [verbalisant 1] zag vervolgens op camera ‘Vogelb-nebip’ dat de persoon omstreeks 14.12 uur in de richting van de Fazantweg fietste en dat hij vervolgens de Fazantweg in sloeg. Omstreeks cameratijdstip 14:15 uur stopte de beeldopname. Er waren camerabeelden gevorderd tot 15:15 uur, maar deze bleken niet meer beschikbaar.
Verbalisant [verbalisant 1] had echter de camerabeelden ‘Vogelb-nebip’ tot 15:15 uur eerder gezien. Hij had gezien dat deze persoon achter zich een platte vierwielige kar meevoerde, waarop een lading aanwezig was. De persoon fietste in de richting van de Parelhoenweg en verdween uit beeld. Omstreeks 14.59 uur kwam de persoon terug in beeld en deze persoon fietste met een lege kar terug, de Fazantweg in. Omstreeks 15.13 uur reed een bus van de beveiliging de Fazantweg in. Daarna reed de persoon hard weg op de fiets.
Schoenspoor
Het hof voegt op pagina 6 van het vonnis in voetnoot 17 na de komma in: pagina’s.
Het hof voegt op pagina 7 van het vonnis aan het eind van regel 5 na de punt een voetnoot in, luidende:
Het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, pagina’s 70 tot en met 72.
Aanvulling bewijsoverweging
In het vonnis waarvan beroep is de onder parketnummer 02-800239-18 tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen geacht. De rechtbank heeft overwogen dat geen aanleiding bestond te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1] , omdat zij een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd, die op essentiële onderdelen overeenkomt met de aangifte.
Het hof voegt daaraan toe dat uit de aangifte van [slachtoffer] (dossierpagina’s 21 en 22 van het doorgenummerde dossier van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Markiezaten, Basisteam Roosendaal, registratienummer PL2000-2018074946, sluitingsdatum 4 april 2018, doorgenummerde dossierpagina’s 1-29) blijkt van een koppeling tussen de tenlastegelegde mishandeling en de onder parketnummer 02-800564-18 tenlastegelegde diefstallen (met braak). Aangever heeft immers het volgende verklaard:
“Ik zag afgelopen weekend dat er houten pallets waren geplaatst in en nabij de achtertuin van de locatie [adres] . Op dit adres woont de [familie van verdachte] . Zij hebben ook een zoon, genaamd [verdachte] . Vandaag, dinsdag 3 april 2018, zag ik een klein vrachtwagentje naast de pallets staan. Ik zag dat [verdachte] er ook bij stond. Ik zag dat men doende was met het opladen van de pallets. Ik heb mijn GSM gepakt en heb een foto gemaakt van het vrachtwagentje. Ik liep vervolgens weg. Ik zag dat [verdachte] in mijn richting kwam gelopen. Ik voelde dat hij mij een duw gaf. Ik ben doorgelopen, in de richting van het centrum van Zevenbergen(…) Ik zag dat [verdachte] in mijn richting kwam gefietst en naast mij stopte. Ik zag en voelde dat [verdachte] meerder malen, meerdere malen, met kracht tegen mijn hoofd sloeg. De klappen deden enorme pijn. Vervolgens zag en voelde ik dat [verdachte] , met geschoeide voet, meerdere malen, met kracht, tegen mijn been trapte.”
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat voornoemde verklaring past in de modus operandi van de verdachte, zoals beschreven onder het op pagina 7 van het vonnis opgenomen kopje ‘Schakelbewijs ten aanzien van de feiten 2 en 4’.
Op te leggen maatregel
De advocaat-generaal heeft - kort gezegd - gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel, nu de verdachte al geruime tijd in de gevangenis heeft doorgebracht en aandacht moet worden besteed aan de behandeling die hij nodig heeft.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, zoals in eerste aanleg is opgelegd, is een stap te ver, nu niet is gebleken dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel het enige middel is om de gewenste gedragsverandering teweeg te brengen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij de op te leggen maatregel gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier diefstallen, waarvan twee door middel van braak en inklimming en één door middel van inklimming. Naar het oordeel van het hof zijn dit hinderlijke feiten, die naast materiële schade eveneens zorgen voor overlast, ergernis en een gevoel van onveiligheid. De verdachte heeft zich daar echter kennelijk niets van aangetrokken en zich enkel laten leiden door eigen financieel gewin. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 mei 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het plegen van de bewezenverklaarde feiten veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten. Dat heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan de onderhavige feiten.
Het hof heeft kennis genomen van de volgende, de verdachte betreffende rapportages en adviezen:
  • een reclasseringsadvies van 7 januari 2019, opgemaakt door [rapporteur 1] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland;
  • een voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever van 7 februari 2020, opgemaakt door [rapporteur 2] , toezichthouder bij Reclassering Nederland;
  • een reclasseringsadvies van 17 februari 2020, opgemaakt door [rapporteur 3] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland;
  • een integraal evaluatieverslag van de schorsing van de preventieve hechtenis van 6 juli 2020, opgemaakt door [rapporteur 2] , toezichthouder bij Reclassering Nederland.
Rapporteur [rapporteur 1] heeft in haar rapportage van 7 januari 2019 geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Eerdere interventies in een ambulant kader hebben volgens rapporteur tot onvoldoende gedragsverandering geleid, maar waren vooral niet mogelijk gelet op het gebrek aan inzicht en besef bij de verdachte zelf. Toewerken naar inzicht en gedragsverandering werd mogelijk geacht wanneer er langdurig ingezet zou worden op psychische zorg. Nu het bij de verdachte ontbrak aan elke motivatie hiertoe, werd door rapporteur geen andere mogelijkheid gezien dan dit in een drang- en dwangkader zoals de ISD-maatregel plaats te laten vinden. Een voorwaardelijke ISD-maatregel met een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde zou de verdachte te veel mogelijkheden geven om zich te onttrekken aan behandeling en zorg, aldus rapporteur.
In de fase van het hoger beroep is ten aanzien van de verdachte opnieuw een reclasseringsadvies opgemaakt. Rapporteur [rapporteur 3] acht een voorwaardelijke ISD-maatregel wel haalbaar en adviseert in haar rapportage van 17 februari 2020 om aan de verdachte deze maatregel op te leggen.
De bevindingen van rapporteur [rapporteur 3] houden onder meer het volgende in (p. 2):
“Betrokkene zit sinds oktober 2018 gedetineerd en hij geeft aan dat de detentie hem zeer zwaar valt. Betrokkene is in de bijna anderhalf jaar dat hij nu gedetineerd zit niet behandeld. In het reclasseringsrapport van 2019 wordt door ons aangegeven dat behandeling geïndiceerd is maar dat betrokkene niet gemotiveerd was voor een behandeling en daaraan zijn medewerking niet te willen verlenen. Gezien dit gegeven en het feit dat louter een meldplicht bij de reclassering niet voldoende is om recidive te voorkomen is een onvoorwaardelijke ISD geadviseerd. Betrokkene geeft echter nu aan overal aan mee te willen werken, ook als dit behandeling inhoudt. Hij zegt nu tot het besef te komen dat detentie hem geen goed doet en dat hij daarom openstaat voor behandeling. Zijn huidige motivatie kan nu aangegrepen worden behandeling op te starten. Een strak kader is daarbij wel wenselijk. Daarom adviseren wij een voorwaardelijke ISD met bijzondere voorwaarden.
Rapporteur [rapporteur 2] heeft in zijn evaluatieverslag van 6 juli 2020 het verloop van het schorsingstoezicht sinds 7 mei 2020 beschreven. De verdachte heeft wekelijks contact gehad met zijn toezichthouder. Ten aanzien van de aan de schorsing verbonden voorwaarde tot behandeling door GGZ West-Noord Brabant of een soortgelijke zorgverlener, heeft de rapporteur het volgende beschreven:
“De reclassering heeft twee indicatiestellingen uitgeschreven, een indicatiestelling voor ambulante behandeling en een voor een kortdurende klinische behandeling. Op 17 juni heeft een intake plaatsgevonden bij de GGZ met een psychiater (dr. Ju) en een psycholoog (mw. De Bruyne).”
En voorts blijkt uit het verslag van het psychiatrisch onderzoek van deze intake:
“Ons inziens betreft het een cliënt met psychotische kenmerken die onbehandeld is voor zijn klachten. Ambulante behandeling wordt als niet haalbaar ingeschat vanwege geen motivatie en geen ziekte-inzicht. Ons advies is dan ook een klinische opname met als doel diagnostiek, instellen medicatie en inschatten van nood van verdere behandeling (al dan niet klinisch).”
Op basis van het voorgaande heeft rapporteur [rapporteur 2] geconcludeerd dat reclasseringstoezicht niet zinvol is zolang de verdachte geen gerichte behandeling ondergaat. Ter terechtzitting heeft hij nogmaals aangegeven dat het zijns inziens voor de verdachte van belang is dat hij zo snel mogelijk klinisch wordt behandeld. Na afloop van een dergelijke behandeling kan dan worden ingezet op ambulante behandeling, eventueel gecombineerd met (forensisch) begeleid wonen.
Rapporteur [rapporteur 3] heeft ter terechtzitting haar voornoemde advies tot oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat zij, gelet op de huidige situatie, adviseert dat aan de verdachte eveneens de voorwaarde tot klinische opname wordt opgelegd.
De reclassering heeft, indien het hof mocht beslissen tot een voorwaardelijke ISD-maatregel, diverse voorwaarden geadviseerd, die in het reclasseringsadvies van 17 februari 2020 zijn opgenomen. Het betreft - kort gezegd - de volgende (bijzondere) voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een ambulante behandelverplichting bij GGZ West-Noord Brabant of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en, in dat kader, een korte klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie en/of stabilisatie voor de duur van maximaal 7 weken als dit volgens de reclassering noodzakelijk is;
  • het verlenen van medewerking aan middelencontrole (te weten alcohol, soft- en harddrugs, met als mogelijke controlemiddelen ademonderzoek (blaastest), urineonderzoek en bloedonderzoek).
Voorts heeft de reclassering geadviseerd om de voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het hof sluit zich daarbij aan en neemt de voorwaarden over. De in het rapport geadviseerde voorwaarden op het gebied van alcohol en drugs zal het hof eveneens aan de ISD-maatregel verbinden, ondanks dat de raadsman van de verdachte heeft bepleit deze voorwaarden niet op te leggen, nu alcohol en drugs in het leven van de verdachte geen rol (meer) zouden spelen. Het hof is van oordeel dat de reclassering zicht moet krijgen op eventueel middelengebruik en overweegt dat, indien uit controle daarop volgt dat de verdachte geen gebruiker is van dergelijke middelen, de reclassering zelfstandig kan beslissen dat geen verdere controles zullen plaatsvinden.
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting zal het hof eveneens de twee na te noemen voorwaarden aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden toevoegen:
  • een klinische opname- en behandelverplichting bij GGZ Westelijk-Noord Brabant of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voor de duur van maximaal 15 weken;
  • een opname in een instelling voor (forensisch) begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en zolang als de reclassering dat nodig vindt.
Voorts is het hof van oordeel dat – indien verdachte in een crisissituatie belandt, hetgeen ter beoordeling is aan de zorginstelling waar verdachte de ambulante behandeling ondergaat in samenspraak met de reclassering – hij verplicht is zich eenmaal klinisch te laten opnemen voor de duur van maximaal zeven weken. Deze opname ziet op de bestrijding van de crisis, waarbij de behandeling in dat verband tevens kan zien op detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek.
De verdachte heeft zich bereid verklaard zowel de door de reclassering als door het hof voorgestelde voorwaarden na te leven.
Met de rechtbank heeft het hof geconstateerd dat voldaan is aan de eisen die de wet stelt aan de oplegging van een dergelijke maatregel. Het door de verdachte begane misdrijf betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan dat feit ten minste driemaal onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf tot een vrijheidsbenemende straf. De thans bewezenverklaarde feiten zijn bovendien begaan na tenuitvoerlegging van die vrijheidsbenemende straffen en er dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Daarnaast eist ook de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, nu voorkomen dient te worden dat de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit zoals bewezen is verklaard.
Nu verdachte heeft aangegeven bereid te zijn tot klinische opname en de reclassering gelet daarop de voorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel geïndiceerd acht, zal het hof de ISD-maatregel voorwaardelijk opleggen voor de duur van 2 jaar. Met oplegging van de voorwaardelijke maatregel wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de oplegging van de maatregel dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.817,16, bestaande uit:
€ 69,16 Reiskosten
€ 1.748,00+ Extra kosten voor het plaatsen van de schutting in de tuin
€ 1.817,16 Materiële schade
€ 5.000,00+ Immateriële schade
€ 6.817,16 Totaal
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 02-800239-18 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 69,16 ten aanzien van reiskosten. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de extra kosten voor het plaatsen van de schutting in de tuin is het hof onvoldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor dat gedeelte in haar vordering niet worden ontvangen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof eveneens gebleken dat deze benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt de omvang daarvan naar billijkheid vast op
€ 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal het overige deel van de gevorderde immateriële schade (€ 4.000,00) afwijzen.
Wettelijke rente
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2018 (materiële schade) en 3 april 2018 (immateriële schade) tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2018 voor de materiële schade en vanaf 3 april 2018 voor de immateriële schade tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Parketnummer 02-800058-17
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Zeeland-West-Brabant van 9 februari 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf niet opportuun wordt geacht gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel.
Parketnummer 02-800153-17
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Zeeland-West-Brabant van 15 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf niet opportuun wordt geacht gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 38p, 57, 63, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht:
legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
bepaalt dat de veroordeelde bij de naleving van de hierna te stellen voorwaarden, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
stelt als voorwaarden:
1. de veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
a. dat de verdachte zich zal melden op afspraken bij de reclassering, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak dit nodig is;
b. dat de verdachte zich houdt aan aanwijzingen van de reclassering, die nodig kunnen zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
2. de veroordeelde laat zich opnemen door en behandelen bij GGZ Westelijk-Noord Brabant of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering,
a. voor de duur van maximaal 15 (vijftien) weken,
b. waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de instelling geeft voor de behandeling en
c. waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
3. de veroordeelde conformeert zich aan een door de reclassering te bepalen ambulante vervolgbehandeling bij GGZ Westelijk-Noord Brabant of een soortgelijke zorgverlener, na het afronden van klinische opname, zolang de reclassering dit nodig acht,
a. waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie en
b. waarbij de veroordeelde voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht.
4. de veroordeelde verblijft in een instelling voor (forensisch) begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien en zolang de reclassering dit nodig acht, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. de veroordeelde zal zich onthouden van alcoholgebruik, indien en zolang de reclassering dit nodig acht en hij werkt mee aan controle op dit verbod, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen (ademonderzoek [blaastest], urineonderzoek of bloedonderzoek) en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. de veroordeelde zal zich onthouden van drugsgebruik en werkt mee aan controle op dit verbod, waarbij de controle door middel van ademonderzoek (blaastest) urineonderzoek of bloedonderzoek plaatsvindt en de reclassering bepaalt hoe frequent de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan de reclassering tot het verlenen van hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800239-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.069,16 (duizend negenenzestig euro en zestien cent) bestaande uit € 69,16 (negenenzestig euro en zestien cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 oktober 2018 en voor de immateriële schade op 3 april 2018;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) aan immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800239-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.069,16 (duizend negenenzestig euro en zestien cent) bestaande uit € 69,16 (negenenzestig euro en zestien cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 oktober 2018 en voor de immateriële schade op 3 april 2018;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Zeeland-West-Brabant van 4 december 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 februari 2017, parketnummer 02-800058-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Zeeland-West-Brabant van 4 december 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 maart 2018, parketnummer 02-800153-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. E.G.M. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 23 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Valkenburg, mr. Smit en mr. Batelaan zijn buiten staat het arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder de kopjes ‘camerabeelden’ en ‘schoenspoor’ wordt telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Markiezaten, Basisteam Roosendaal, registratienummer PL2000-2018240091, sluitingsdatum 22 oktober 2018, doorgenummerde dossierpagina’s 1-146.