ECLI:NL:GHSHE:2020:4195

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
20-003059-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling en verzet tegen ambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in Polen, was aangeklaagd voor mishandeling van een slachtoffer en voor verzet tegen ambtenaren tijdens zijn aanhouding. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep te laat was ingesteld, maar heeft de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht, waardoor de verdachte ontvankelijk was in zijn hoger beroep. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de mishandeling van de politiemedewerkers en de bedreigingen die de verdachte had geuit. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waaronder mishandeling en wederspannigheid, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 39 dagen voorwaardelijk, en is verplicht tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de immateriële schade die zij hebben geleden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003059-19
Uitspraak : 23 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 september 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-208248-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is op 3 oktober 2019 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens wat betreft de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, met dien verstande dat in plaats van vervangende hechtenis, een bepaalde duur van gijzeling zal worden bepaald.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vraag of het onder 1 tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard, gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdediging heeft op verschillende gronden (partieel) vrijspraak bepleit ter zake van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Daarnaast heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen. Subsidiair heeft de verdediging geconcludeerd dat het hof de hoogte van de gevorderde bedragen dient te matigen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof stelt vast dat de politierechter op 12 september 2019 op tegenspraak vonnis heeft gewezen. Ingevolge het bepaalde in artikel 408, eerste lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering had het hoger beroep moeten worden ingesteld binnen 14 dagen na de uitspraak van het beroepen vonnis, dus uiterlijk op 26 september 2019. Blijkens de akte instellen hoger beroep heeft een medewerkster van de strafgriffie – middels een bijzondere volmacht – op 3 oktober 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In zoverre is het hoger beroep te laat ingesteld. Uit voormelde akte blijkt echter dat de bijzondere volmacht reeds op 19 september 2019 op de strafgriffie is binnengekomen. Voorts is het hof niet gebleken dat er sprake was van omstandigheden waardoor het te verklaren is dat pas op 3 oktober 2019 hoger beroep is ingesteld die voor rekening en risico van de verdediging dienen te komen. Mitsdien acht het hof de termijnoverschrijding verschoonbaar en is de verdachte ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd te trappen en/of schoppen en/of slaan en/of stompen;
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te Tilburg een of meer ambtena(a)r(en), [benadeelde partij 1] (politiemedewerker arrestantenverzorging) en/of [benadeelde partij 2] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) en/of [benadeelde partij 3] (politiemedewerker arrestantenverzorging), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening heeft mishandeld door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, althans op/tegen het lichaam, te spugen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te Tilburg opzettelijk [benadeelde partij 1] (politiemedewerker arrestantenverzorging) en/of [benadeelde partij 2] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) en/of [benadeelde partij 3] (politiemedewerker arrestantenverzorging), in zijn/hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, althans op/tegen het lichaam, te spugen;
3.
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te Tilburg [benadeelde partij 1] (politiemedewerker arrestantenverzorging) en/of [benadeelde partij 2] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) en/of [benadeelde partij 3] (politiemedewerker arrestantenverzorging), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] dreigend de woorden toe te voegen "I kill you" en/of "I kill you all", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te Tilburg zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en), [benadeelde partij 1] (politiemedewerker arrestantenverzorging) en/of [benadeelde partij 2] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) en/of [benadeelde partij 3] (politiemedewerker arrestantenverzorging), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten tijdens de insluitingsfouillering van verdachte, door te worstelen en/of met kracht (zijn lichaam) (terug) te draaien en/of meermalen, althans eenmaal, in de richting van die ambtena(a)r(en) voornoemd te schoppen en/of te trappen, althans zich te bewegen tegengesteld aan de richting waarin die ambtena(a)r(en) hem trachtten te geleiden, terwijl dit misdrijf en/of daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken vinger en/of een gescheurde pees aan de vinger bij die [benadeelde partij 1] ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 28 augustus 2019 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal tegen het hoofd te trappen en te slaan;
2.
hij op 28 augustus 2019 te Tilburg ambtenaren, [benadeelde partij 1] (politiemedewerker arrestantenverzorging) en [benadeelde partij 2] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [benadeelde partij 3] (politiemedewerker arrestantenverzorging), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] in het gezicht, althans tegen het lichaam, te spugen;
3.
hij op 28 augustus 2019 te Tilburg [benadeelde partij 1] (politiemedewerker arrestantenverzorging) en [benadeelde partij 2] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [benadeelde partij 3] (politiemedewerker arrestantenverzorging), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] dreigend de woorden toe te voegen "I kill you" en "I kill you all";
4.
hij op 28 augustus 2019 te Tilburg zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [benadeelde partij 1] (politiemedewerker arrestantenverzorging) en [benadeelde partij 2] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [benadeelde partij 3] (politiemedewerker arrestantenverzorging), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten tijdens de insluitingsfouillering van verdachte, door te worstelen en met kracht (zijn lichaam) (terug) te draaien en in de richting van die ambtenaren voornoemd te trappen, althans zich te bewegen tegengesteld aan de richting waarin die ambtenaren hem trachtten te geleiden, terwijl dit misdrijf en daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken vinger en/of een gescheurde pees aan de vinger bij die [benadeelde partij 1] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit ter zake van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Op gronden nader verwoord in haar pleitnota heeft de verdediging daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat de ambtenaren vanaf het moment van aanvangen van het geweld niet langer meer werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en dat de verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft verricht als reactie op het tegen hem gebruikte disproportionele geweld.
Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit ter zake van hetgeen onder 2 primair ten laste is gelegd. Onder verwijzing naar verschillende jurisprudentie van feitenrechters, heeft de verdediging aangevoerd dat het tenlastegelegde spugen niet kan worden gekwalificeerd als mishandeling maar als belediging.
Evenzo subsidiair heeft de verdediging partieel vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde bestanddeel: "zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een gebroken vinger en/of een gescheurde pees aan de vinger bij die [benadeelde partij 1] ten gevolge heeft gehad". Uit de aangifte van [benadeelde partij 1] blijkt immers dat de vinger alleen was gekneusd. De aanvulling op het schadeverzoek volstaat niet want er ontbreken medische stukken waaruit volgt dat de vinger van [benadeelde partij 1] gebroken was dan wel dat er sprake was van een gescheurde pees, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het primaire verweer van de verdediging
Het hof begrijpt dat het primair gevoerde verweer een bewijsverweer is en dat dit verweer is gericht tegen de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt, leidt vrijspraak van het bestanddeel "rechtmatige uitoefening van de bediening" alleen bij het onder 4 tenlastegelegde feit tot een integrale vrijspraak. De onder 2 tenlastegelegde mishandelingen blijven namelijk ter beoordeling van het hof, ook al zou een vrijspraak van het strafverzwarende bestanddeel "rechtmatige uitoefening van de bediening" volgen. Voorts maakt het bestanddeel "rechtmatige uitoefening van de bediening" geen deel uit van de onder 3 tenlastegelegde bedreigingen dus reeds om die reden treft het primaire verweer ten aanzien van dit feit geen doel.
Rechtmatige uitoefening van de bediening
Het bestanddeel "in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" vereist dat de betrokken ambtenaar, waartegen verzet wordt gepleegd, rechtmatig heeft gehandeld bij de uitvoering van een aan hem bij de wet toebedeelde bevoegdheid, dat de hierop betrekking hebbende regeling door hem is nageleefd en dat het handelen voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Wordt er bijvoorbeeld buitensporig geweld gebruikt, dan kan dat aan de bewezenverklaring van de rechtmatige uitoefening van de bediening in de weg staan.
Bij het beoordelen van de aan de wet toebedeelde bevoegdheid voor het toepassen van geweld door politieambtenaren, is het volgende juridisch kader relevant.
In artikel 3 van de Politiewet 2012 is de politietaak neergelegd. Dit artikel luidt:
"
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
Om deze taak naar behoren te kunnen uitoefenen, is het gebruik van geweld soms noodzakelijk. Dit hoort bij het daadkrachtige optreden dat van de politie wordt verlangd. De bevoegdheid van de politie om geweld te gebruiken is neergelegd in artikel 7 van de Politiewet 2012, welk artikel, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
Lid 1
"
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
Lid 5
"
De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste (…) lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."
Het hof stelt voorop dat de zojuist weergegeven wettelijke regeling aan de politie, voor zover die optreedt in de rechtmatige uitoefening van de bediening, een grote mate van vrijheid toekent om jegens (andere) deelnemers aan de maatschappij geweld te gebruiken. Die vrijheid is evenwel niet onbeperkt, omdat de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet mogen worden overschreden. Indien die grenzen wel worden overschreden, is sprake van onrechtmatig geweldgebruik.
Op grond van het voorliggende dossier stelt het hof vast dat de verdachte niet meewerkte tijdens de insluitingsfouillering. In verband met de veiligheidsvoorschriften moest de verdachte een touwtje uit zijn broek halen dan wel een papieren overal aantrekken. Verbalisanten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] hebben de verdachte herhaaldelijk opdracht gegeven mee te werken en meerdere malen gewaarschuwd dat als de verdachte niet ging meewerken zij geweld zouden gebruiken. [1] De verdachte weigerde beide opties, verhief zijn stem, maakte wilde gebaren met zijn armen en hij heeft de papieren overal verscheurd. [2] De verdachte maakte een pas richting de verbalisanten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] en daarop pakten de verbalisanten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] de verdachte vast en probeerden hem onder controle te krijgen. Dat lukte niet omdat de verdachte er alles aan deed om los te komen. Verbalisant [benadeelde partij 2] ging daarom zijn collega's ondersteunen. [3] De verdachte is begeleid naar de muur. De verdachte stond met zijn rug naar de muur en moest nog met zijn gezicht naar de muur worden gedraaid zodat de verbalisanten de verdachte konden fouilleren. [4] Halverwege de draaiing voelde verbalisant [benadeelde partij 3] dat de verdachte zich verzette doordat hij zich met kracht terugdraaide. Daarop pakte verbalisant [benadeelde partij 3] de verdachte in een hals-controletechniek vast. De verdachte bleef zich verzetten en tijdens de worsteling spuugde hij van 30 centimeter afstand in het gezicht van verbalisant [benadeelde partij 2] . Ook schopte de verdachte richting verbalisant [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] . [5] Verbalisant [benadeelde partij 2] gaf de verdachte een klap in zijn gezicht, waarna de verdachte een bloedneus had. Vervolgens probeerden de verbalisanten de verdachte naar de grond te brengen om hem onder controle te krijgen. Verbalisant [benadeelde partij 1] ging door zijn knieën en de verdachte bracht zijn rechterknie met een vaart omhoog richting het gezicht van verbalisant [benadeelde partij 1] . Omdat verbalisant [benadeelde partij 1] de knie zag aankomen, kon hij nog net op tijd zijn gezicht afwenden. [6] Tijdens de val naar de grond, spuugde de verdachte richting het gezicht van verbalisant [benadeelde partij 1] . Dit speeksel, vermengd met bloed, kwam terecht op de linkerborst van verbalisant [benadeelde partij 1] . Hierop heeft verbalisant [benadeelde partij 1] de verdachte geslagen, waarna de verdachte nog meer begon te bloeden uit zijn neus. Vervolgens begon de verdachte door de hele ruimte heen te spugen en snuiten met de intentie om de verbalisanten [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] te raken met zijn speeksel en bloed. Daardoor zat verbalisant [benadeelde partij 3] helemaal onder het speeksel en bloed van de verdachte. Toen zij op de grond lagen, hebben de verbalisanten de noodknop ingedrukt en gewacht totdat er collega's kwamen om te assisteren. De verdachte bleef zich verzetten en spugen. [7] Nadat de collega's ter plaatse waren bleef de verdachte zich nog verzetten, maar toen konden de verbalisanten de verdachte wel onder controle krijgen en boeien. [8] Met veel moeite en door meerdere verbalisanten is de verdachte naar zijn cel gebracht. [9]
Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden acht het hof de door de verdediging genoemde geweldshandelingen (het duwen tegen de muur, het slaan en het toepassen van een nekklem) niet in onredelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van het verzet van de verdachte. De verbalisanten hebben dus naar het oordeel van het hof niet disproportioneel gehandeld. De bedoelde geweldshandelingen hebben naar het oordeel van het hof pas plaatsgevonden op een moment (in de worsteling) dat zij effectief zouden kunnen bijdragen aan het snel breken van het verzet van de verdachte. Zij kunnen als doelmatig worden aangemerkt en voldoen ook aan het vereiste van subsidiariteit.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat de verbalisanten hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Het hof verwerpt het primaire verweer van de verdediging.
Het spugen: mishandeling of belediging?
Gelet op de onderhavige feiten en omstandigheden, zoals die (deels) hiervoor zijn weergegeven, is het hof van oordeel dat het spugen door de verdachte moet worden gekwalificeerd als mishandeling. In het bijzonder wijst het hof erop dat de verdachte zich hevig heeft verzet, geweldshandelingen heeft verricht en op korte afstand in het gezicht en/of tegen het lichaam van de verbalisanten heeft gespuugd, terwijl het speeksel vermengd was met bloed. Vol in het gezicht spugen is in zijn algemeenheid voor degene die bespuugd wordt een zeer onaangename fysieke ervaring. In dit verband wordt nog opgemerkt dat ook verbalisant [benadeelde partij 1] door verdachte in het gezicht gespuugd is, te weten tijdens de voorgeleiding [10] . In dit geval voelden de verbalisanten zich hierdoor vies en/of vernederd. Bovendien was het speeksel vermengd met bloed waardoor er een kans op besmetting met Hepatitis C en HIV bestond en in ieder geval de verbalisanten [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] waren hierover bezorgd.
Het hof concludeert dan ook dat de verdachte een min of meer hevig onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam heeft teweeggebracht en acht de onder 2 primair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen zoals die hiervoor is opgenomen.
De door de verdediging genoemde zaken leiden niet tot een ander oordeel van het hof omdat die jurisprudentie onvoldoende vergelijkbaar is met het onderhavige geval.
Gebroken vinger en/of gescheurde pees in de vinger
Anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt, behoeft het bestanddeel "gebroken vinger en/of gescheurde pees in de vinger" niet altijd te worden onderbouwd door medische stukken. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van de later ingediende aanvulling op het verzoek tot schadevergoeding van de vordering van [benadeelde partij 1] en concludeert dat het bestanddeel "gebroken vinger en/of gescheurde pees in de vinger" wettig en overtuigend is bewezen.
Resumé
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
mishandeling.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft verzocht dat het hof zal volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd in voorarrest. Op gronden nader verwoord in de pleitnota heeft de verdediging daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. Na het bewezenverklaarde heeft het leven van de verdachte een positieve wending gekregen. Zo heeft hij een vaste woon- en verblijfplaats, doet hij vrijwilligerswerk bij Stichting BroodNodig en volgt hij een Nederlandse taalstudie. De verdachte is een first offender en na het bewezenverklaarde is de verdachte ook niet meer in aanraking gekomen met politie of justitie. Door een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd in voorarrest, is de verdachte voldoende gestraft, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] (
feit 1). Zonder enige redelijke aanleiding heeft hij [slachtoffer] van achteren tegen zijn hoofd geschopt en vervolgens geslagen. Daarmee heeft hij op lafhartige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Vervolgens is de verdachte door politieagenten gearresteerd en tijdens de insluitingsfouillering wilde de verdachte niet meer meewerken en heeft zich enorm verzet. Daarbij heeft de verdachte onder andere de verbalisanten mishandeld door hen in het gezicht te spugen met speeksel vermengd met bloed (
feit 2 primair) en de verbalisanten met de dood bedreigd (
feit 3). Ten gevolge van het verzet door de verdachte, heeft verbalisant [benadeelde partij 1] lichamelijk letsel opgelopen (
feit 4). De verdachte heeft daarmee bijzonder laakbaar gehandeld en heeft bovendien geen blijk gegeven respect te hebben voor het openbaar gezag. Politieambtenaren verrichten in onze samenleving een belangrijke publieke taak die gerespecteerd moet worden en zij moeten daarbij – in het belang van de openbare orde – kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met verzet als het onderhavige. Daar komt nog bij dat, blijkens de toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, het incident een flinke impact heeft gehad op de verbalisanten [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Bij verbalisant [benadeelde partij 1] heeft dat zelfs geleid tot blijvend letsel in de vorm van beperkte mobiliteit van de vinger. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Bij de strafoplegging heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 oktober 2020. Hieruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op de aard, de ernst en de gevolgen van de bewezenverklaarde feiten, zoals dat hiervoor uiteen is gezet, kan niet worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest zoals die door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Naar het oordeel van het hof is een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend. Vanwege de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, in het bijzonder de huisvesting, vrijwilligerswerk en taalstudie, zal het hof bepalen dat het onvoorwaardelijk deel van die gevangenisstraf gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest (51 dagen) heeft doorgebracht.
Alles overziend, zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 39 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van [benadeelde partij 2]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 325,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft – zo begrijpt het hof – bij het vonnis waarvan beroep de vordering geheel toegewezen tot een totaalbedrag van € 325,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is daarbij tevens veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij 2] in zijn vordering omdat de benadeelde partij de psychische klachten niet met stukken heeft onderbouwd. Subsidiair heeft de benadeelde partij verzocht dat het hof het gevorderde bedrag zal matigen gelet op de omstandigheden van het geval waaronder het buitensporig geweld dat is toegepast.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft [benadeelde partij 2] de post immateriële schade genoegzaam toegelicht en is het hof voldoende gebleken dat [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes onder 2 primair, 3 en/of 4 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Zoals hiervoor reeds vastgesteld, hebben de verbalisanten geen buitensporig geweld gebruikt. Het hof is van oordeel dat de schade geen gevolg is van een omstandigheid die mede aan de benadeelde kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof ziet ook geen andere grond voor matiging. Het hof begroot de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het hiervoor bewezenverklaarde handelen heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag (€ 325,00). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 325,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van [benadeelde partij 3]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 375,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft – zo begrijpt het hof – bij het vonnis waarvan beroep de vordering geheel toegewezen tot een totaalbedrag van € 375,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is daarbij tevens veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij 3] in zijn vordering omdat de benadeelde partij de gevolgen en impact van het incident onvoldoende heeft onderbouwd en de verdachte spijt heeft betuigd bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris. Subsidiair heeft de benadeelde partij verzocht dat het hof het gevorderde bedrag zal matigen gelet op de omstandigheden van het geval waaronder het buitensporig geweld dat is toegepast.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft [benadeelde partij 3] de post immateriële schade genoegzaam toegelicht en is het hof voldoende gebleken dat [benadeelde partij 3] als gevolg van verdachtes onder 2 primair, 3 en/of 4 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Zoals hiervoor reeds vastgesteld, hebben de verbalisanten geen buitensporig geweld gebruikt. Het hof is van oordeel dat de schade geen gevolg is van een omstandigheid die mede aan de benadeelde kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof ziet ook geen andere grond voor matiging. Het hof begroot de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het hiervoor bewezenverklaarde handelen heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag (€ 375,00). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde partij 3] is toegebracht tot een bedrag van € 375,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van [benadeelde partij 1]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Middels een schrijven d.d. 10 september 2019 heeft de benadeelde partij de post immateriële schade verhoogd naar € 850,00 en de vordering nader toegelicht.
De politierechter heeft – zo begrijpt het hof – bij het vonnis waarvan beroep de vordering geheel toegewezen tot een totaalbedrag van € 850,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is daarbij tevens veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij 1] in zijn vordering omdat de benadeelde partij de stelling dat [benadeelde partij 1] zijn vinger is gebroken en een pees is afgescheurd niet heeft onderbouwd met medische stukken. De brief van de huisarts biedt ook geen aanknopingspunt voor het gestelde letsel. Subsidiair heeft de benadeelde partij verzocht dat het hof het gevorderde bedrag zal matigen gelet op de omstandigheden van het geval waaronder het buitensporig geweld dat is toegepast.
Het hof overweegt als volgt.
[benadeelde partij 1] heeft de post immateriële schade per schrijven d.d. 10 september 2019, ter terechtzitting d.d. 12 september 2019, per schrijven d.d. 9 december 2020 en ter terechtzitting d.d. 11 december 2020 nader toegelicht. Naar het oordeel van het hof is daaruit voldoende gebleken dat als gevolg van verdachte onder 4 bewezenverklaarde handelen de vinger is gebroken en/of de pees van de vinger is gescheurd. Ten gevolge van verdachtes onder 2 primair, 3 en/of 4 bewezenverklaarde handelen heeft [benadeelde partij 1] rechtstreeks immateriële schade geleden. Zoals hiervoor reeds vastgesteld, hebben de verbalisanten geen buitensporig geweld gebruikt. Het hof is van oordeel dat de schade geen gevolg is van een omstandigheid die mede aan de benadeelde kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof ziet ook geen andere grond voor matiging. Het hof begroot de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het hiervoor bewezenverklaarde handelen heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag (€ 850,00). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 850,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 181, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
39 (negenendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
vordering van [benadeelde partij 2]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 primair, 3 en/of 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 2 primair, 3 en/of 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
vordering van [benadeelde partij 3]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 2 primair, 3 en/of 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 2 primair, 3 en/of 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
vordering van [benadeelde partij 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 2 primair, 3 en/of 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 2 primair, 3 en/of 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 850,00 (achthonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. van de Kamp, griffier,
en op 23 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het politiedossier, pagina 16.
2.Het politiedossier, pagina's 16 en 24.
3.Het politiedossier, pagina 24.
4.Het politiedossier, pagina's 17 en 27.
5.Het politiedossier, pagina's 24 en 27.
6.Het politiedossier, pagina 17 en 27.
7.Het politiedossier, pagina 17 en 24.
8.Het politiedossier, pagina 17.
9.Het politiedossier, pagina 24.
10.Politiedossier, pagina 17