ECLI:NL:GHSHE:2020:4194

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
20-001429-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake diefstal van horloge door minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, een minderjarige, was eerder veroordeeld voor diefstal van een horloge dat toebehoorde aan haar moeder. De kinderrechter had op 6 juli 2020 een werkstraf van 20 uren opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis met aanvulling van bewijsmiddelen en wetsartikelen, maar met een andere strafoplegging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 8 september 2019 het horloge van haar moeder zonder toestemming heeft meegenomen. De verdachte had verklaard dat ze het horloge wilde lenen, maar het hof oordeelde dat zij zich het horloge wederrechtelijk had toegeëigend. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof verwierp dit verweer en achtte de diefstal bewezen. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar eerdere veroordelingen en de positieve ontwikkeling in haar leven.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren, met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft besloten om geen bijzondere voorwaarden op te leggen, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte en haar verbeterde relatie met haar moeder. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001429-20
Uitspraak : 23 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Middelburg, van 6 juli 2020 in de strafzaak met parketnummer 02-022546-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen,
onder aanvulling van de bewijsmiddelen, alsmede onder aanvulling van de toepasselijke wetsartikelen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, doch met uitzondering van de strafoplegging en opnieuw rechtdoende verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit werkstraf voor de duur van 20 uren, met een proeftijd van één jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de kinderrechter aan verdachte zijn opgelegd, te weten – kort gezegd – de verplichting om mee te werken aan toezicht door de jeugdreclassering, de verplichting om onderwijs te volgen, alsmede de verplichting om medewerking te verlenen aan hulpverlening, waaronder begrepen diagnostiek , indien en voor zover dit noodzakelijk wordt geacht door de jeugdreclassering.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht om te volstaan met toepassing van het bepaalde bij artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 8 september 2019 te Bergen op Zoom een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , (zijnde verdachtes moeder), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 8 september 2019 te Bergen op Zoom een horloge, dat toebehoorde aan [benadeelde] , (zijnde verdachtes moeder), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman van verdachte is ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte het horloge slechts wilde lenen en later ook heeft teruggegeven en dat er bij haar derhalve het ten laste gelegde oogmerk om zich het horloge wederechtelijk toe te eigenen ontbrak.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte logeerde bij haar moeder in Bergen op Zoom. Op of omstreeks 8 september 2019 nam zij uit de woning van haar moeder zonder medeweten en toestemming van haar moeder het horloge van haar moeder mee, welk horloge op een kastje lag in de woning van haar moeder. Het horloge nam zij mee naar de woning van haar vader, waar zij destijds woonde, waarna zij het horloge in een la in haar slaapkamer heeft gestopt. Volgens de verdachte wilde zij het horloge lenen.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het horloge van haar moeder zonder toestemming van laatstgenoemde heeft meegenomen. De verdachte wist, zo verklaart zij, tevoren dat haar moeder geen toestemming hiervoor zou geven. Verdachte wilde het horloge hebben voor een feestje. Het betrof een Michael Kors horloge. Een net dames horloge, aldus verdachte. Voorts wist de verdachte, zo verklaart zij, dat haar moeder het horloge niet wilde uitlenen en dat het horloge grote betekenis voor haar moeder had, omdat zij deze van haar vriend had gekregen. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de verdachte haar moeder tussentijds ook niet over het gebruik van het horloge informeerde, maar juist toen haar moeder – na de vermissing - contact met haar opnam en vroeg of zij het horloge in bezit had, dit uitdrukkelijk heeft ontkend en heeft gezegd dat zij het horloge niet had. Pas toen de moeder, met toestemming van de vader, de woning van de vader is binnengetreden en in de kamer van de verdachte naar het horloge zocht, heeft de verdachte aangewezen waar het horloge lag. Het lag in een kast in een la.
Eerst op dat moment en op die wijze is het horloge weer in het bezit van moeder gekomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het door verdachte gestelde beoogde tijdelijk gebruik van het horloge, door haar aangeduid als “lenen” niet aannemelijk is geworden en dat verdachte daarentegen gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van gedragingen als vorenomschreven, zonder toestemming van de eigenaresse, zijnde haar moeder, en wetende dat haar moeder het horloge ook niet door een ander wilde laten gebruiken, als heer en meester over het horloge heeft beschikt en zich het horloge mitsdien wederrechtelijk heeft toegeëigend in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en daartoe ook het oogmerk heeft gehad. Dat de diefstal in huiselijke sfeer heeft plaatsgevonden, maakt het voorgaande niet anders.
Het hof acht derhalve het ten laste gelegde bewezen en verwerpt het andersluidende verweer van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte, met toepassing van het bepaalde bij artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat het in deze zaak gaat om een delict dat heeft plaatsgevonden binnen de familie.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een horloge van haar moeder. Daarmee heeft zij het vertrouwen dat haar moeder in haar had gesteld, ernstig geschaad.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof rekening gehouden met de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 oktober 2020. Daaruit volgt dat verdachte ten tijde van plegen van het bewezen verklaarde niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van plegen van strafbare feiten en derhalve als
first offenderdient te worden aangemerkt. Tevens blijkt uit voornoemd Uittreksel dat de kinderrechter op 6 juli 2020 verdachte wegens overtreding van de Leerplichtwet heeft veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Tevens heeft het hof ten aanzien van de persoon van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (nader: De Raad) van 25 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte op veel levensgebieden problemen had en geen spijt had van haar handelen ten opzichte van haar moeder. De Raad adviseerde om aan de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met een proeftijd van 2 jaren en een aantal bijzondere voorwaarden daaraan gekoppeld. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daaruit is gebleken dat er sprake lijkt te zijn van een positieve wending in het leven van verdachte. De verdachte woont momenteel begeleid en haar schoolgang is verbeterd. Zij is meer gemotiveerd voor school. De relatie met haar moeder is naar eigen zeggen hersteld, en de verdachte heeft te kennen gegeven goed contact te hebben met haar moeder en vader. De verdachte heeft verder ter terechtzitting in hoger beroep blijk gegeven van het verkeerde van haar eerdere handelwijze in te zien.
Alles overwegende is het hof, met de advocaat-generaal en de kinderrechter, maar anders dan de Raad, van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf passend en geboden is. Het hof zal verdachte veroordelen tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof ziet gelet op de bovenstaande positieve wending geen aanleiding om aan de verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen van de verplichting tot medewerking tot hulpverlening waaronder begrepen diagnostiek alsmede van de verplichting tot het volgen van onderwijs, nu de noodzaak daartoe thans niet meer is gebleken. Wel zal het hof ter verdere ondersteuning van de positieve ontwikkeling van de verdachte, om te bewerkstelligen dat die ontwikkeling beklijft en teneinde recidive te voorkomen, gedurende de proeftijd begeleiding door de jeugdreclassering als bijzondere voorwaarde opleggen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit acht het hof toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de verdediging verzocht, niet op zijn plaats.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 dagen
jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd van
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel
  • de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van de jeugdreclassering, en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte.
Geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming Brabant tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. J.B. van den Beld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 23 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.B. van den Beld is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.