ECLI:NL:GHSHE:2020:4186

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
20-001120-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake meerdere woninginbraken en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 27 maart 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere woninginbraken en diefstal. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld, waarbij de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd. De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair verzocht om een lagere straf.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een periode van zes weken schuldig heeft gemaakt aan een reeks inbraken en diefstallen, waarbij hij onder andere sieraden en een bestelbus heeft gestolen. De verdachte is op heterdaad aangehouden na een poging tot inbraak in een woning, waarbij de bewoners wakker werden en de verdachte in hun slaapkamer aantroffen. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank grotendeels overgenomen, maar heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.

De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de inbraken een ernstige inbreuk op de veiligheid van de slachtoffers hebben gemaakt. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schadevergoeding is erkend voor de slachtoffers die direct met de verdachte in contact zijn gekomen tijdens de inbraken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001120-19
Uitspraak : 2 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 maart 2019 in de strafzaak met parketnummer 03-659206-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit en gelet hierop verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiency en de leesbaarheid zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 12 op 13 mei 2018 in de gemeente Roermond onder meer een aantal sieraden, horloges en een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 12 tot en met 14 mei 2018 in de gemeente Roermond, goederen, te weten sieraden, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente [adres 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] weg te nemen (een) goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft verdachte de ruit van de voordeur van die woning doorbroken/ingeslagen waarna hij binnen is getreden en heeft hij in de woning kasten en/of laden geopend/doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 15 juni 2018 te [adres 3] , in elk geval in de gemeente Roerdalen tussen 01:15 uur en 07:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres 3] alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, onder andere een televisie, vier mobiele telefoons, een handtas, sleutels, een portemonnee en een elektrische fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 27 juni 2018 te [adres 4] , in elk geval in de gemeente Roerdalen tussen 01:30 uur en 06:30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten (aan) de [adres 4] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, onder andere verschillende gereedschappen, parfum, huis- en autosleutels, een portemonnee en een handtas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 27 juni 2018 te [adres 4] , in elk geval in de gemeente Roerdalen, een bestelbus van het merk Opel, type Combo, [kenteken] in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een autosleutel die aan een ander dan verdachte toebehoorde;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 27 tot en met 28 juni 2018 te [adres 4] , in elk geval in de gemeente Roerdalen, en/of in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een bestelbus van het merk Opel, type Combo, [kenteken] heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6.
hij op of omstreeks 29 juni 2018 in de gemeente Roermond , omstreeks 23:15 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres 5] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed en/of geld, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 7] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van inklimming, immers is verdachte op het plat dak van de aanbouw van die woning geklommen en vervolgens door een openstaand raam in een slaapkamer van die woning naar binnen geklommen/gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 primair en feit 3
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 primair: Inbraak [adres 6]
Evenals de rechtbank acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak zoals onder 1 primair ten laste gelegd. De enkele omstandigheid dat verdachte een aantal van de bij die inbraak gestolen voorwerpen - naast de sieraden werden immers nog veel meer goederen gestolen - anderhalve dag na de inbraak heeft ingeleverd bij het Goudwisselkantoor is daartoe naar het oordeel van hof onvoldoende.
Feit 3: Inbraak [adres 3]
Het hof is met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak zoals ten laste gelegd onder feit 3. Een bij deze woninginbraak - die plaatsvond op 15 juni 2018 - gestolen mobiele telefoon is weliswaar op 30 juni 2018 onder verdachte in beslag genomen, echter dit zegt (mede gelet op de tussenliggende tijdspanne) onvoldoende over de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde woninginbraak. Uit de telefoon-gegevens blijkt wel dat verdachte veelvuldig contact heeft gehad met een vriendin, echter niet blijkt op welke momenten die contacten precies plaatsvonden en of dit kort na de inbraak was. Daardoor kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden gezegd dat verdachte de telefoon uit de woning heeft gestolen en dat hij die telefoon niet op later moment van een ander heeft verkregen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is die op de camerabeelden van de ABN/AMRO bank te zien is terwijl deze persoon met een bij de inbraak gestolen bankpas, geld uit de automaat pint. Het voorgaande betekent dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij in de periode van 12 tot en met 14 mei 2018 in de gemeente Roermond, goederen, te weten sieraden, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.
hij op 11 juni 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] weg te nemen (een) goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, immers heeft verdachte de ruit van de voordeur van die woning doorbroken waarna hij binnen is getreden en heeft hij in de woning kasten en laden geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 27 juni 2018 te Sint Odiliënberg , tussen 01:30 uur en 06:30 uur, in een woning aan de [adres 4] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, door middel van braak, onder andere verschillende gereedschappen, parfum, huis- en autosleutels en een handtas, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten aan [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5. primair
hij op 27 juni 2018 te Sint Odiliënberg , een bestelbus van het merk Opel, type Combo, [kenteken] die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een autosleutel die aan een ander dan verdachte toebehoorde;
6.
hij op 29 juni 2018 in de gemeente Roermond , omstreeks 23:15 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, te weten de [adres 5] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed en/of geld, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 7] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van inklimming, immers is verdachte op het plat dak van de aanbouw van die woning geklommen en vervolgens door een openstaand raam in een slaapkamer van die woning naar binnen geklommen/gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs [1]
Het hof verenigt zich grotendeels met de door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep gebezigde bewijsmiddelen en de daarbij opgenomen bewijsoverwegingen. Het hof neemt deze over en maakt deze tot de zijne. Op een aantal punten behoeft de bewijsconstructie echter, mede gelet op de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde feit, wijziging c.q. aanvulling.
Evenals de rechtbank zal het hof eerst de feiten 1 en 2 in die (chronologische) volgorde bespreken. In verband met de wijze waarop het onderzoek in de richting van verdachte leidde, zal het hof vervolgens feit 6 bespreken, om daarna weer te vervolgen met de feiten 4 en 5.

Feit 1: Inbraak [adres 6]

Bewijsmiddelen
[benadeelde 1] deed aangifte en verklaarde het volgende: [2]
Ik doe aangifte van inbraak in mijn woning op de [adres 6] . Op zaterdag 12 mei 2018 hebben wij omstreeks 16.00 uur onze woning verlaten. Toen ik zondag 13 mei 2018 omstreeks 00.11 uur thuiskwam en de woning binnenliep, zag ik dat er was ingebroken in mijn woning. Ik mis (hof: onder andere) al mijn gouden sieraden en horloges en die van mijn man. Dit betreffen onder andere armbanden, kettingen en ringen.
Verbalisant [verbalisant 1] relateerde het volgende: [3]
Op 24 mei 2018 was ik het digitaal opkopersregister aan het raadplegen. Via de briefing van het basisteam Roermond vernam ik dat [verdachte] (geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ) uit detentie was gekomen na een veroordeling van een hele serie woninginbraken. Vervolgens zag ik in het Digitaal Opkopersregister (DOR) dat [verdachte] met de volgende gegevens was opgenomen:
- Datum inleveren: 14 mei 2018
- Medewerker: [medewerker goudwisselkantoor/getuige]
- Goed: overig edelmetaal, partij goud, geen bijzonderheden met foto
- Opkoper: Goudwisselkantoor [locatie]
Vervolgens raadpleegde ik op woninginbraken en zag dat er tussen 12 mei 2018, 16.00 uur en 13 mei 2018, 00.11 uur een woninginbraak was gepleegd op de [adres 6] en dat daarbij o.a. sieraden waren weggenomen. Hiervan werd aangifte gedaan door aangeefster [benadeelde 1] . Omdat de sieraden nog niet nader waren gespecificeerd in de politieregistratie heb ik telefonisch contact opgenomen met aangeefster [benadeelde 1] . Ik vroeg haar de ringen te omschrijven en ze gaf aan dat dit robuuste ringen waren. Vervolgens stuurde ze me foto’s waarop ze ringen aanhad die qua vorm overeenkwamen. Vervolgens heb ik haar de foto gestuurd met de sieraden die werden ingeleverd bij voornoemd Goudwissel-kantoor. Hierop gaf aangeefster [benadeelde 1] aan dat dit 100% zeker haar sieraden zijn en dat op de achterkant van het klaversieraad haar naam staat. Tevens gaf ze aan dat er nog sieraden ontbraken en dat het gouden ronde sieraad gelijkend op een munt de afbeelding van Atatürk heeft.
[benadeelde 1] verklaarde nadien het volgende: [4]
Op 24 mei 2018 werd ik gebeld door [verbalisant 1] , werkzaam bij de politie in Roermond. Ik hoorde dat hij mij vroeg of ik hem foto’s kon sturen van de ringen die zijn weggenomen bij de woninginbraak in de nacht van 12 op 13 mei 2018. Hierop heb ik hem drie foto’s gestuurd via WhatsApp, waarop ik zelf sta met een aantal van de sieraden om. Ik kreeg vervolgens van hem een foto toegezonden, dit is dezelfde foto die u (hof: verbalisant [verbalisant 2] ) mij nu toont. Ik zag dat alle sieraden die op de foto stonden, mijn sieraden betroffen die zijn weggenomen bij de woninginbraak Ik heb drie van de sieraden niet genoemd in mijn aangifte. Bij het zien van de foto realiseerde ik me pas dat deze sieraden ook weg waren De sieraden die ik niet genoemd had zijn
- het klavertje vier, links onder op de foto,
- de kleinste ring, onderaan als derde van rechts op de foto,
- de ring, bovenaan, als tweede van links op de foto.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien kan vastgesteld worden dat verdachte op 14 mei 2018 een aantal sieraden heeft verkocht, die anderhalve dag eerder uit een woning gestolen waren. Verdachte heeft over de herkomst van die sieraden wisselend, tegenstrijdig, verklaard. Zo zou hij tegen de opkoper, [medewerker goudwisselkantoor/getuige] , [5] hebben gezegd dat hij ze namens zijn vriendin verkocht, terwijl hij ten overstaan van de rechter-commissaris op 5 juli 2018 [6] heeft verklaard dat hij ze op verzoek van een inmiddels doodgeschoten vriend, van wie hij de naam niet noemt, zou hebben aangeboden.
Uit deze wisselende, tegenstrijdige, verklaringen leidt het hof af dat verdachte kennelijk iets te verhullen had over de herkomst van de goederen en daarmee acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat de door hem ingeleverde sieraden van diefstal afkomstig waren.

Feit 2: poging inbraak [adres 2]

Bewijsmiddelen
[aangever] deed namens [benadeelde 2] aangifte en verklaarde als volgt: [7]
Ik doe aangifte van diefstal door middel van braak uit de woning van de [benadeelde 8] . Deze woning is gelegen aan de [adres 2] . Ik ben door hen aangesteld als sleutelhouder daar zij op vakantie zijn. Ik ben namens hen ook bevoegd tot het doen van deze aangifte. Ik controleer de woning iedere avond. Zo ook 10 juni 2018. Alles aan deze woning was geheel intact. Op maandag 11 juni 2018, omstreeks 15.15 uur liep ik in de buurt van de woning van de [benadeelde 8] . Ik zag mijn echtgenoot op de fiets aan komen rijden en deze vertelde mij dat er was ingebroken in de woning van de [benadeelde 8] . Ik begaf mij naar de woning en zag dat de ruit van de voordeur eruit lag en zag dat glas van deze ruit op de grond voor de deur lag. Deze deur betreft een hardhouten deur verdeeld in twee vlakken. In de deur zit boven en onder enkel glas met daarop ribbels. Het glas is getint. Het onderste gedeelte is 80 cm hoog en breed. Deze ruit was geheel stuk en eruit geslagen. Er was een getuige welke een man uit deze deur, door de ruit naar buiten heeft zien kruipen en vervolgens door de struiken in de richting van de [straatnaam] heeft zien rennen. Ik heb op de politie gewacht en we zijn de woning binnen gegaan. Ik zag dat in de woning op de begane grond en op de eerste verdieping alle kasten en lades open stonden. Zover ik weet heeft de [benadeelde 8] geen kostbare spullen los in dewoning liggen. Deze spullen liggen in een verborgen kluis in de woning. Ik heb deze kluis met de politie gecontroleerd. De kluis was geheel intact.
Getuige [getuige 1] verklaarde op 11 juni 2018 als volgt: [8]
Ik fietste op de [straatnaam] . Ik fietste via een paadje naar de [adres 2] . Ik fietste over de [adres 2] en zag bij huisnummer [adres 2] iemand uit het onderste raam van de voordeur komen. Ik zag dat dit raam kapot was. Ik kan de man als volgt beschrijven:
negroïde man, normaal postuur, ongeveer 1,60-1,70 meter groot, kort kroes haar, verweerde huid in het gezicht, volledig in het zwart gekleed, zwarte trui, zwarte broek, zwarte handschoenen en wit schoudertasje Ik zag dat hij vervolgens de struiken in liep.
Getuige [getuige 2] verklaarde op 11juni 2018 als volgt: [9]
Ik heb de persoon die heeft ingebroken op de [adres 2] een aantal keren gezien
in de buurt. Hij loopt hier vaker rond. Ik ken hem niet bij naam. Ik herkende hem omdat hij vaker op het pleintje zit op de [locatie] . Het was negroïde man met zwarte kleren aan, zwart T-shirt en zwarte broek, handschoenen die vies waren, leeftijd rond de 55 jaar. Hij ziet er onverzorgd uit. Hij had donkere schoenen aan. Mogelijk bruin of zwart. Ik zag hem rond 15.10 uur lopen op de [adres 2] . Hij stak bij de [adres 2] over naar het fietspad en rende toen weg door de bosjes richting de [straatnaam] . Ik werd aangesproken door een vrouw. Die mij wees op een man die net had ingebroken op de [adres 2] . Hierop begon deze man te rennen. Hiermee bedoelde de vrouw de man die ik net heb beschreven.
Verbalisant [verbalisant 3] relateerde het volgende: [10]
Ik heb een medewerker van de politie verzocht een foto van de verdachte [verdachte]
te tonen aan de getuige [getuige 2] . Dit omdat de getuige de verdachte vaker heeft, wilden we verifiëren of we over dezelfde persoon spraken Ik heb de betreffende foto toegevoegd als bijlage (hof: dossierpagina 133).
Verbalisant [verbalisant 4] relateerde het volgende: [11]
Naar aanleiding van een insluiping in een woning, gelegen aan de [adres 2] , had zich een getuige gemeld welke de dader van de insluiping had herkend. Om de identiteit van de verdachte vast te kunnen stellen kreeg ik het verzoek om de getuige te onderwerpen aan een fotoconfrontatie. Op 2 juli 2018 sprak ik de getuige [getuige 2] . Ik toonde de getuige de foto, welke als bijlage is gevoegd aan
het proces-verbaal (het hof begrijpt: de foto van verdachte [verdachte] , zoals
genoemd in het voorgaande proces-verbaal). Ik zag dat de getuige direct reageerde en
ik hoorde dat hij zei “Ja, dat is die vent die bij die woning wegrende waar was
ingebroken. Ik heb hem vaker gezien op het pleintje nabij de [locatie] in Roermond”
Bewijsoverweging
Op grond van voormelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof feit 2 wettig en overtuigend bewezen Daartoe overweegt het hof het volgende. Uit de
bewijsmiddelen is af te leiden dat op 11 juni 2018 in de loop van de middag werd ingebroken in de woning van het slachtoffer [benadeelde 8] . Getuige [getuige 1] zag vervolgens een persoon door een - wat nadien bleek vernield - raam naar buiten klimmen en de struiken ingaan. Deze persoon is ook gezien door getuige [getuige 2] en die herkende deze persoon op een foto van verdachte. Het hof heeft geen aanleiding om de verklaring van getuige [getuige 2] of zijn herkenning onbetrouwbaar te achten. Het hof heeft met name geen reden om te twijfelen aan de herkenning door de getuige nu hij verdachte eerder een aantal keren had gezien op een pleintje in de buurt. Het hof acht dan ook bewezen dat het verdachte is geweest die op 11 juni 2018 heeft geprobeerd om in te breken in de woning van het slachtoffer [benadeelde 8] . Omdat er geen goederen ontvreemd zijn, is het bij een poging gebleven.
Feit 6: poging inbraak [adres 5]
Bewijsmiddelen
[benadeelde 7] deed op 29 juni 2018 aangifte en verklaarde als volgt: [12]
Ik ben de eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 5] . De
woning is gelegen aan een zijstraat van de [straatnaam] in Roermond. In de
achtertuin is een aanbouw gelegen welke voorzien is van een plat dak. Boven dit plat dak
is de badkamer gesitueerd welke geheel links van de woning ligt, gezien vanuit de
achtertuin kijkende naar de woning. Rechts naast het badkamerraam is onze slaapkamer gelegen. Op vrijdag 30 juni 2018 (het hof begrijpt: vrijdag 29 juni 2018), omstreeks 23.15 uur, lagen mijn vriendin en ik te slapen in de slaapkamer aan de achterzijde, de tuinzijde van de woning. Door de warmte hadden wij het genoemde raam geheel open staan. Op dat moment werden wij wakker van een geluid. Toen ik wakker was, zag ik dat er een man bij het geopende raam stond. Ik zag dat de man in de slaapkamer stond voor het geopende raam. Ik heb vervolgens iets tegen de man geroepen. Ik zag dat de man vervolgens uit het raam klom en op die wijze weer op het plat dak terecht kwam. Ik heb vervolgens meteen de politie gebeld.
Uit de woning werd door de man niets weggenomen. De persoon is de woning binnen kunnen komen door via een tuinstoel, welke door de man tegen de muur van de aanbouw was gezet, op het plat dak te klimmen. Vanuit het plat dak had de man toegang tot het openstaande raam waardoor hij de woning binnen is geklommen. Op de stoel, welke de man heeft gebruikt, is een schoenafdruk zichtbaar. Ik kan de man als volgt omschrijven klein, ongeveer 1,65 à 1,70 meter, breed postuur, brede schouders, donkerblauwe sweater met capuchon welke hij op zijn hoofd had. De sweater zag eruit alsof hij groot, ruim om zijn lichaam zat.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] relateerden als volgt: [13]
Op 29 juni 2018, omstreeks 23.30 uur, hoorden wij dat er op de [adres 5] een man de woning was binnen geslopen. Wij hoorden dat de bewoners lagen te slapen en wakker werden en toen een breed persoon binnen in de woning zagen met een donkerblauwe hoodie met capuchon en zwarte broek. De man zou via het raam gevlucht zijn. Wij zijn in de omgeving gaan surveilleren en reden over het [straatnaam] te Roermond. Wij kwamen uit de richting van de [straatnaam] en reden in de richting van de [straatnaam] . De [straatnaam] gaat onder aan het [straatnaam] ongeveer over in de [straatnaam] te Roermond. Wij zagen dat halverwege het [straatnaam] een persoon liep met een fiets in zijn hand, komend vanuit de richting [straatnaam] te Roermond. Toen wij dichterbij kwamen en naast de persoon stonden, zagen wij dat deze voldeed aan het signalement. Toen hij in onze richting keek, zagen wij dat het om onze ambtshalve bekende [verdachte] ging. Toen wij uit ons dienstvoertuig stapten, zagen wij dat de verdachte wegrende met de fiets in zijn hand in de richting van het veldje op de kruising [straatnaam] met de [straatnaam] te Roermond. Hierop zijn wij verbalisanten te voet achter de verdachte aangerend. Ik, [verbalisant 5] , zag dat de verdachte met de fiets viel bij het opstaande randje langs het grasveldje. Ik zag dat hij voor mij weer op de fiets klom en wegfietste. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat de verdachte zijn fiets aan de kant gooide en te voet verder rende. Ik kon de verdachte vastpakken en trok hem naar de grond. Ik deelde de verdachte op zaterdag 30 juni 2018 om 00.05 uur mede dat hij was aangehouden voor inklimming in een woning en dat hij niet tot antwoorden verplicht was op vragen die wij hem stelden. De verdachte deelde mij tijdens de aanhouding mede dat hij zijn Samsung telefoon was verloren tijdens het vallen met de fiets. Ik ben gaan zoeken naar deze telefoon en trof deze aan op de plek waar de verdachte voor het eerst viel met de fiets. Het scherm van deze Samsung smartphone was kapot. Ik nam deze Samsung smartphone in beslag voor onderzoek. Ik zag dat op de fiets van de verdachte een oranje lifehammer/ruitentikker lag. Deze ruitentikker is tevens in beslag genomen.
De kennisgeving van inbeslagneming [14] vermeldt dat op 30 juni 2018, om 00.05 uur, op het
[straatnaam] in Roermond, onder verdachte, in beslag is genomen een zwarte telefoon van het
merk/type Samsung Gti9505, voorzien van registratienummer 352745063806214 en
serienummer RF8F41SSH6T (goednummer PL2300-2018098026-1086595).
Bewijsoverwegingen
Op grond van voormelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof feit 6 wettig en overtuigend bewezen. Daartoe overweegt het hof het volgende. Op 29 juni 2018 vond een insluiping plaats aan de [adres 5] . Op grond
van het door aangever opgegeven signalement werd verdachte korte tijd later in de nabije
omgeving aangetroffen en aangehouden. Ten tijde van zijn aanhouding droeg hij - net als de
door aangever beschreven dader - een donkere trui met capuchon. De omstandigheid dat
verdachte bij het zien van de politie wegrende en een ruitentikker bij zich had sterkt het hof in de overtuiging dat het de verdachte is geweest die bij het slachtoffer [benadeelde 7] en zijn vriendin [benadeelde partij 8] in de slaapkamer stond.
De raadsman heeft er ter terechtzitting in hoger beroep in zijn pleidooi op gewezen dat het door aangever [benadeelde 7] gegeven signalement uitsluit dat verdachte de insluiper was nu aangever spreekt over een Oostblok-achtig type. Het hof gaat hier aan voorbij nu aangever heeft verklaard dat hij het gevoel had dat het een Oostblok-achtig type was, maar dat hij dit door de duisternis niet heeft kunnen zien (dossierpagina 12).
Feiten 4 en 5: Inbraak [adres 4] en diefstal bestelbus
Bewijsmiddelen
[benadeelde 6] deed, mede namens [benadeelde 5] en [benadeelde 4] , aangifte en
verklaarde als volgt: [15]
Ik doe, mede namens [benadeelde 5] en [benadeelde 4] , aangifte van diefstal door middel van braak. Op woensdag 27 juni 2018, omstreeks 01:30 uur, was alles nog intact en onbeschadigd. Op woensdag 27 juni 2018, omstreeks 06:30 uur, zag ik dat het raam aan de voorzijde van de woning aan de [adres 4] geforceerd was. Dit betreft het raam dat uitkomt op het toilet van de woning. Toen ik naar buiten keek zag ik dat de bestelauto van de oprit die aan de linkerzijde van de woning gelegen is, was weggenomen. De bestelauto betrof een Opel Combo in de kleur grijs en was voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] . Deze bestelauto staat op naam van [benadeelde 4] . Via de oprit van de woning kom je uit bij de achtertuin. De oprit en achtertuin hebben een afscheiding door middel van een hekwerk. In de achtertuin is een schuur gelegen. Het slot van deze schuur is geforceerd, uit deze schuur zijn onder andere twee lasapparaten en twee haakse slijpers weggenomen. In de woning had mijn vriendin [benadeelde 5] haar handtas op de trap in de woonkamer neergezet. Deze handtas is weggenomen. Weggenomen goederen die in de handtas zaten: (hof: onder andere) huissleutels en autosleutels.
Opmerking verbalisant: Van de overige weggenomen goederen is een goederenbijlage opgemaakt. Deze wordt bij dit proces-verbaal gevoegd.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
De tweede bij de aangifte gevoegde goederenbijlage vermeldt (onder andere) diverse gereedschappen, parfum, een autosleutel, huissleutels en een handtas. [16]
Verbalisant [verbalisant 3] relateerde als volgt: [17]
Ik sprak op 2 november 2018 telefonisch met aangever [benadeelde 6] en deelde hem mede dat ik nog wat aanvullende vragen had over de sleutels van de weggenomen bestelauto. Hij verklaarde desgevraagd:
De autosleutels van de weggenomen auto lagen binnen. De auto’s waren voor 100% afgesloten.
Verbalisant [verbalisant 7] relateerde als volgt: [18]
Op 28 juni 2018 werd door mij als forensisch onderzoeker een onderzoek naar sporen verricht in verband met een diefstal, gepleegd op 27 juni 2018. Het onderzoek is verricht in een woning aan de [adres 4] . Tijdens het onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen.
Mogelijke toedracht: via de heg links naast de poort heeft de dader zich toegang verschaft tot de achtertuin. De dader heeft het hangslot van de deur van de schuur in de achtertuin verwijderd. Daarna heeft hij de deur kunnen openen en heeft hij vanuit de schuur diverse gereedschappen meegenomen. De dader heeft de voorzijde van de woning genaderd en heeft de ruit, bestaande uit glas in lood, van het toiletraam in zijn geheel eruit gewrikt met vermoedelijk een schroevendraaier. Vervolgens heeft de dader via de ontstane opening in het raam de woning kunnen betreden. De dader heeft de begane grond doorzocht waarbij onder andere de sleutel van de bestelbus werd weggenomen. Tijdens de inbraak lagen de bewoners op de eerste verdieping te slapen.
Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] relateerden als volgt: [19]
Op donderdag 28 juni 2018, omstreeks 11.35 uur, hoorden wij via de portofoon dat een noodhulpsurveillance op de Plutolaan te Roermond, ter hoogte van perceel 219, een grijze Opel Combo, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] aangetroffen had. Dit voertuig was een dag eerder ontvreemd bij een woninginbraak in Sint Odiliënberg. Wij hoorden van de noodhulpsurveillance dat een getuige dit voertuig ongeveer een uur eerder op een andere locatie aangetroffen had. Deze getuige had bij dit voertuig een negroïde man van tussen de 40 en 50 jaar oud, kalend tot geen haar en ongeveer 1,70 meter groot gezien. Het voertuig werd vervolgens veiliggesteld en afgesleept.
Verbalisant [verbalisant 11] relateerde als volgt: [20]
Op 29 juni 2018 werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een diefstal in/uit woning waarbij een voertuig was ontvreemd, gepleegd tussen woensdag 27 juni 2018 te 01:30 uur en woensdag 27 juni 2018 te 06:30 uur. Door mij werd een bestelauto, merk Opel Combo, voorzien van kenteken [kenteken] onderzocht.
Er werden door mij geen onregelmatigheden bij de portiersloten van het voertuig vastgesteld.
In overleg met de Operationeel Coördinator Forensisch Opsporing is het stuurwiel en de pook met een wattenstaafje bemonsterd en veiliggesteld (SIN AALS0251NL).
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Biologisch spoor
Spoornummer : PL2300-2018096305-51844
SIN : AALS0251NL
Spooromschrijving : Epitheel
Wijze veiligstellen : Wattenstaafje
Plaats veiligstellen : Stuurwiel en pook bemonsterd
NFI-deskundige ing. S. Tuinman rapporteerde als volgt: [21]
Het sporenmateriaal voorzien van SIN AALS0251#01 (epitheel) is onderworpen aan
een DNA-onderzoek. Hieruit is gebleken dat het celmateriaal afkomstig kan zijn van
[verdachte] , geboren op [geboortedag] 1969, waarbij de matchkans kleiner is dan één op één miljard.
Verbalisant [verbalisant 10] relateerde als volgt: [22]
Op 27 juni 2018 werd, tussen 01:30 uur en 06:30 uur, ingebroken in de woning aan de [adres 4] . Tijdens deze woninginbraak werd ook de personenauto weggenomen. Deze werd later (het hof begrijpt: op 28 juni 2018) teruggevonden op de Plutolaan te Roermond. Op 30 juni 2018 om 00.05 uur werd de verdachte [verdachte] op heterdaad bij een woninginbraak te Roermond aangehouden (het hof begrijpt: feit 6). Bij de aanhouding van verdachte [verdachte] werd een mobiele telefoon aangetroffen en in beslag genomen. De mobiele telefoon van [verdachte] was voorzien van het IMEI-nummer 352745063806214.
De historische verkeersgegevens werden opgevraagd voor de periode van 8 april 2018 tot en met 29 juni 2018. Uit de historische gegevens is gebleken dat het IMEI-nummer 352745063806214 zich op 27 juni 2018 om 05:08 uur in Sint Odiliënberg bevond, onder het bereik van de mast Bosserveldweg 41 te Sint Odiliënberg. Tevens is uit de historische gegevens gebleken dat het IMEI-nummer 352745063806214 zich op 27 juni 2018 tussen 10:36 uur en 11:09 uur in Roermond bevond, onder het bereik van de mast Beethovenstraat te Roermond.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft ingebroken in de woning aan de [adres 4] (feit 4) en daarbij naast diverse goederen ook (de autosleutel van) een bestelbus heeft weggenomen (feit 5 primair). Daartoe overweegt het hof als volgt. De inbraak vond plaats in de nacht van 26 juni 2018 op 27 juni 2018, tussen 01.30 uur en 06.30 uur. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat hij zich ten tijde van de inbraak in de directe omgeving van de plaats delict heeft bevonden. Bovendien is gebleken dat verdachte zich, een dag later bevond in de directe omgeving van waar de gestolen bestelbus is aangetroffen. In die bestelbus is op de stuurpook DNA celmateriaal aangetroffen dat met een matchkans kleiner dan één op één miljard, afkomstig kan zijn van verdachte. De verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven.
Een en ander in onderling verband en samenhang bezien, brengt het hof tot de overtuiging dat het daadwerkelijk verdachte is geweest die de beschikking had over de bestelbus en deze - samen met de andere als gestolen opgegeven goederen - heeft weggenomen bij de inbraak aan de [adres 4] .
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 5 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, en waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft bevestiging van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, gevorderd.
De raadsman heeft gelet op de verbeterde persoonlijke omstandigheden van verdachte ervoor gepleit dat aan verdachte een allerlaatste kans wordt geboden door aan verdachte een taakstraf op te leggen voor de maximale duur eventueel te combineren met een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een gevangenisstraf op te leggen waarvan een groot gedeelte voorwaardelijk zal zijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In het bijzonder heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van ongeveer 6 weken schuldig gemaakt aan een nachtelijke woninginbraak, twee pogingen tot woninginbraak, de diefstal van een bestelbus en heling van gestolen sieraden.
De woning is bij uitstek de plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en de verdachte
heeft door zijn handelen bij meerdere slachtoffers ernstig inbreuk gemaakt op dit gevoel van
veiligheid, hetgeen de ernst van de feiten grotendeels definieert. Verdachte pleegde zelfs
woninginbraken terwijl slachtoffers in de woningen aanwezig waren en bij een van de
woninginbraken werden de slachtoffers zelfs wakker omdat verdachte in hun slaapkamer
stond. Zoals is gebleken uit de slachtofferverklaring die door het slachtoffer [verbalisant 9] ter terechtzitting is voorgedragen, hebben dit soort strafbare feiten een enorme impact op de bewoners. Verdachte had hier kennelijk geen boodschap aan en liet zich door niets
en niemand weerhouden om op deze wijze aan geld te komen.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 september 2020 blijkt ook dat verdachte reeds vele malen is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Zo is hij op 23 april 2018, slechts enkele weken véér het eerste feit van deze zaak, nog veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 23 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren wegens meerdere woninginbraken. Verdachte liep dus in een proeftijd en was een gewaarschuwd mens. Gelet op de pleegdata van al die en onderhavige feiten, kan het hof niet anders constateren dan dat verdachte zich zeer intensief bezig hield met het plegen van inbraken in de regio om op illegale wijze inkomen te verwerven.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere
of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van
aanzienlijke duur met zich brengt. De door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dit niet anders. De door de raadsman bepleite strafmodaliteiten acht het hof niet passend en geboden.
Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat het hof komt tot een bewezenverklaring van minder feiten dan de rechtbank.
Alles overziende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Beslag
De onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven Samsung GTI9505 voorwerpen, toebehorende aan [benadeelde 3] , dient aan de rechthebbende te worden teruggegeven.
De overige in beslag genomen goederen, zullen verbeurd worden verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen onder feit 3 waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.083,36, bestaande uit € 773,36 ter zake van materiële schade en € 310,- ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 346,47, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk betwist.
De gevorderde schadevergoeding bestaat uit de volgende schadeposten:
materiële schade:
a. reiskosten: € 5,82
b. opgenomen verlof: € 30,65
c. nieuw raam: € 736,89
immateriële schade:€ 310,--
€ 1.083,36
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 6] als gevolg van verdachtes onder feit 4 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 36,47 (de posten a en b).
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, toewijsbaar is.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij ter zake van materiële schade worden afgewezen. De schade als gevolg van het vernielde glas-in-loodraam (post c.) is voor zover het betreft de reparatiekosten reeds op basis van de dagwaarde vergoed door de verzekering, zo blijkt uit hetgeen in eerste aanleg door de benadeelde partij naar voren is gebracht. Het meer gevorderde betrof een verbetering van de oude situatie en een dergelijke verbetering komt niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering zal derhalve in zoverre worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft voorts vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (dit geldt buiten de onder a en c genoemde gevallen).
Van bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is.
In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in voormelde bepaling, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De benadeelde partij heeft in de toelichting op de vordering vermeld, kort samengevat, dat de woninginbraak een grote impact heeft gehad en heeft gezorgd voor slaapproblemen en gevoelens van angst en onveiligheid. Hoezeer ook invoelbaar is dat de inbraak deze gevolgen voor de benadeelde partij heeft gehad, op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van genoemde bepaling. Het hof zal de gevorderde immateriële schadevergoeding daarom moeten afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 6] is toegebracht tot een bedrag van € 36,47. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 337,24, waarvan € 27,24 ter zake van opgenomen verlof en € 310,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 5] als gevolg van verdachtes onder feit 4 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 27,24 ter zake van opgenomen verlof.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, toewijsbaar is.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade is het hof van oordeel dat deze in zoverre dient te worden afgewezen, waarbij het hof verwijst naar hetgeen hierboven ten aanzien van de door de benadeelde partij [benadeelde 6] gevorderde immateriële schade is overwogen. Wat daar is overwogen, geldt op gelijke wijze voor de door [benadeelde 5] gevorderde immateriële schadevergoeding.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 5] is toegebracht tot een bedrag van € 27,24. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 439,18, bestaande uit € 114,18 ter zake van materiële schade (kosten in verband met het treffen van beveiligingsmaatregelen) en
€ 325,00 ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 325,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk betwist.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding
Met inachtneming van de maatstaf die het hof hiervoor heeft genoemd bij de bespreking van de immateriële schadevergoedingsvordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] , oordeelt het hof dat de benadeelde partij [benadeelde 7] op andere wijze in zijn persoon is aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW. Het hof overweegt daartoe dat uit het schadeonderbouwingsformulier, dat is gevoegd bij het verzoek tot schadevergoeding, blijkt dat de benadeelde partij en zijn partner [benadeelde partij 8] samen in bed lagen te slapen toen verdachte door hun slaapkamerraam naar binnen klom. Zij werden wakker en zagen verdachte in hun slaapkamer staan. De benadeelde partij [benadeelde 7] werd daardoor overrompeld en voelde zich op dat moment onveilig/erg angstig. Na de poging tot inbraak kreeg hij last van slaapproblemen en gevoelens van angst en onveiligheid.
Gelet op het feit dat de benadeelde partij, terwijl hij in zijn eigen woning in bed lag te slapen, werd geconfronteerd met verdachte, kan naar het oordeel van het hof geconcludeerd worden dat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast in de zin van genoemde bepaling. Het is een feit van algemene bekendheid dat woninginbraken gevoelens van onrust veroorzaken bij de slachtoffers. Het hof is van oordeel dat de poging tot inbraak bij de benadeelde partij een nog grotere impact heeft gehad, doordat hij en zijn partner [benadeelde partij 8] in hun woning in bed lagen te slapen en vervolgens ineens met verdachte werden geconfronteerd. De immateriële schade komt om die reden voor vergoeding in aanmerking. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die immateriële schade gehouden zodat de vordering van de benadeelde partij ter zake van die schade zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het nemen van beveiligingsmaatregelen, nadat iemand de woning binnendringt, alleszins begrijpelijk is, maar de daaraan verbonden kosten kunnen niet worden aangemerkt als schade die rechtstreeks voortvloeit uit het door verdachte gepleegde feit.
Gelet hierop dient de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 7] is toegebracht tot een bedrag van € 325,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 325,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk betwist.
Met inachtneming van de maatstaf die het hof hiervoor heeft genoemd bij de bespreking van de immateriële schadevergoedingsvordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] , oordeelt het hof dat de benadeelde partij [benadeelde partij 8] op andere wijze in haar persoon is aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW. Het hof overweegt daartoe dat uit het schadeonderbouwingsformulier, dat is gevoegd bij het verzoek tot schadevergoeding, blijkt dat de benadeelde partij en haar partner [benadeelde 7] samen in bed lagen te slapen toen verdachte door hun slaapkamerraam naar binnen klom. Zij werden wakker en zagen verdachte in hun slaapkamer staan. De (zwangere) benadeelde partij [benadeelde partij 8] werd daardoor overrompeld en voelde zich op dat moment onveilig/erg angstig. Na de poging tot inbraak kreeg zij last van slaapproblemen en gevoelens van angst en onveiligheid.
Gelet op het feit dat de benadeelde partij, terwijl zij in haar eigen woning in bed lag te slapen, werd geconfronteerd met verdachte, kan naar het oordeel van het hof geconcludeerd worden dat zij op andere wijze in haar persoon is aangetast in de zin van genoemde bepaling. Het is een feit van algemene bekendheid dat woninginbraken gevoelens van onrust veroorzaken bij de slachtoffers. Het hof is van oordeel dat de poging tot inbraak bij de benadeelde partij een nog grotere impact heeft gehad, doordat zij en haar partner [benadeelde 7] in hun woning in bed lagen te slapen en vervolgens ineens met verdachte werden geconfronteerd. De immateriële schade komt om die reden voor vergoeding in aanmerking. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die immateriële schade gehouden zodat de vordering van de benadeelde partij ter zake van die schade zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 8] is toegebracht tot een bedrag van € 325,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 4, 5 primair en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een simkaart, KPN micro (goednummer 1087178);
- een simkaartpasje (goednummer 1087178);
- een schroevendraaier (goednummer 1087023);
- een bijl (goednummer 1087022).
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende [benadeelde 3] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een GSM, merk Samsung GTI9505, zwart (goednummer 1086595).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 36,47 (zesendertig euro en zevenenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 36,47 (zesendertig euro en zevenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 juni 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 27,24 (zevenentwintig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 27,24 (zevenentwintig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 juni 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 juni 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 8] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 juni 2018.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 2 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 1] d.d. 13 mei 2018, pg. 114-117.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2018, pg. 103-104.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [benadeelde 1] d.d. 24 mei 2018, pg. 118-120.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [medewerker goudwisselkantoor/getuige] d.d. 24 mei 2018, pg. 110.
6.Proces-verbaal van verhoor veroordeelde door de rechter-commissaris (14fa Sr) d.d. 5 juli 2018.
7.Proces-verbaal van aangifte [aangever] , namens [benadeelde 2] d.d. 11 juni 2018, pg. 123-125.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 11 juni 2018, pg. 126-127.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 11 juni 2018, pg. 128-129.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2018, pg. 132.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2018, pg. 130.
12.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 7] d.d. 30 juni 2018, pg. 11-13.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2018, pg. 14-15.
14.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 30 juni 2018, pg. 61 en 62.
15.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 6] d.d. 19 juli 2018, pg. 134-136.
16.En geschrift getiteld Goederenbijlage, pg. 138-139.
17.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , d.d. 2 november 2018, pg. 185.
18.Proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , d.d. 30 oktober 2018, pg. 173-175
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juni 2018, pg. 146.
20.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 juli 2018, pg. 149-151.
21.Een rapport van ing S. Tuinman, NFI-deskundige, d.d. 31 augustus 2018, pg. 154-156.
22.Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. telecom d.d. 11 oktober 2018, pg. 80-82.