3.5.1.De grieven van de
vrouwkomen er in de kern genomen op neer dat i) geen sprake is van een overeenkomst van geldlening, ii) geen sprake is van een gemeenschappelijke schuld, iii) de schuld verknocht is aan de man en iv) de eisen van redelijkheid en billijkheid ertoe leiden dat de man geheel draagplichtig is voor de schuld aan zijn ouders. De vrouw heeft de juistheid en verschuldigdheid van de lening nooit erkend en in de akte van verdeling hebben partijen elkaar over en weer algehele kwijting verleend.
De vrouw heeft haar grieven als volgt toegelicht.
Bestaan overeenkomst van geldlening (grieven 1 en 2)
Rond 5 december 2015 heeft zij de man medegedeeld een verzoek tot echtscheiding in te zullen dienen. Partijen hebben vervolgens, vanwege de naderende feestdagen, besloten de procedure pas na de feestdagen op te starten. Op 21 januari 2016 heeft haar voormalige advocaat een eerste brief over de aanstaande echtscheiding aan de man verzonden. De overeenkomst van geldlening zou op 20 januari 2016 zijn gesloten. De overeenkomst is alleen door de man en zijn ouders ondertekend. Pas medio september 2016 heeft zij voor het eerst vernomen van de overeenkomst, terwijl in juli 2016 door de toenmalige advocaat van de man al een eerste concept van het echtscheidingsconvenant werd opgesteld. In dat concept is een geldlening noch schuld vermeld (prod. 6 bij MvG). Zij vermoedt dat de overeenkomst van geldlening pas op een later tijdstip door de man en zijn ouders op papier is gezet en geantedateerd. Zij betwijfelt of ook de man de helft van de vermeende geldlening aan zijn ouders moet terugbetalen.
De geldlening heeft betrekking op vier schulden:
een oude schuld van partijen van € 835,-- uit 2014/2015;
de uitgaven voor het plaatsen van een woonunit in de tuin van april 2015 tot en met augustus 2015;
de afkoop van een leasecontract van partijen voor een Renault Espace;
een reparatie van de Renault Espace in januari 2016.
Oude schuld € 835,--
De vrouw heeft de ouders nooit verzocht om geldbedragen te lenen of voor te schieten. Kennelijk hebben zij dit bedrag betaald, maar er was geen sprake van een geldlening. Er zijn voorheen nooit afspraken gemaakt over terugbetalingen. Sprake was van een schenking aan de man.
Plaatsen woonunit
De woonunit was bestemd voor de ouders (prod. 10 mvg). De benodigde uitgaven daarvoor zijn daarom door zijn ouders betaald. Er is nooit sprake van geweest dat deze geldbedragen zouden moeten worden terugbetaald.
De woning met tuin is bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap toegedeeld aan de man (prod. 11 Mvg). In de akte van verdeling is geen schuld die betrekking zou hebben op de tuin vermeld en hebben partijen elkaar finale kwijting verleend. Het is daarom redelijk dat alleen de man draagplichtig is voor een op de tuin betrekking hebbende schuld.
Afkoop leasecontract
De vrouw heeft nooit toestemming gegeven om het leasecontract af te kopen. Zij heeft, bij de scheidingsmelding, aangegeven dat het leasecontract wellicht niet kon worden voortgezet. Zij wilde geen restschuld (prod. 12 MvG). De man heeft er kennelijk voor gekozen het contract door zijn ouders te laten afkopen.
Reparatie Renault
De reparatie vond vermoedelijk net voor de afkoop van de auto plaats. De vrouw weet niets van deze reparatie. Omdat de auto thans eigendom is van de ouders en de man de auto gebruikt, is het onredelijk dat hiervoor een lening wordt gesloten die zij moet terugbetalen.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat haar stelling dat haar niets bekend is van een geldlening in strijd is met haar ter comparitie ingenomen standpunt dat op de overgelegde facturen “ook spullen worden vermeld die geschonken zijn” en dat de rechtbank hieruit heeft afgeleid dat bij haar bekend was dat, in ieder geval voor een gedeelte, de door de ouders betaalde kosten zouden moeten worden terugbetaald. Zij heeft niet willen betogen dat de andere spullen niet geschonken waren. De rechter heeft slechts aangenomen dat zij daarmee bedoelde dat die goederen wel geschonken waren, maar heeft haar daarover niet verder bevraagd. Voor haar was er geen aanleiding om een nadere toelichting te geven omdat zij enkel mededeelde dat op de facturen goederen waren vermeld die zijn geschonken.
Gemeenschappelijke schuld (grief 3)
Pas bij dagvaarding nam de vrouw kennis van de daadwerkelijke schriftelijke overeenkomst van geldlening. Zij vermoedt dat de overeenkomst niet op 20 januari 2016 is opgesteld, maar veel later en in ieder geval pas na 23 februari 2016 (datum indiening echtscheidingsverzoek). Nu de lening pas is aangegaan na 23 februari 2016, de datum waarop de huwelijksgemeenschap is ontbonden, is geen sprake van een gemeenschappelijke schuld.
Verknochtheid schuld (grief 4)
Voor zover sprake is van een geldlening, is deze vanwege de volgende feiten en omstandigheden, verknocht aan de man.
De geldlening voorziet grotendeels in de afkoop van het leasecontract. Zij stemde niet in met een restschuld en zou ook niet hebben ingestemd met een geldlening van de ouders, omdat ook dan alsnog een schuld zou resteren. De ouders hebben het leasecontract afgekocht en zijn eigenaar geworden van de auto terwijl de man de auto mag gebruiken.
De tuin is aan de man toegedeeld. De onderwaarde van de woning (€ 14.010,--) heeft zij voor haar rekening genomen met de gedachte dat daarmee alles tussen partijen was geregeld, derhalve ook ten aanzien van nog bestaande schulden. Voorts zijn partijen overeengekomen dat de vrouw was overbedeeld voor € 13.502,--. Dit bedrag heeft zij aan de man voldaan.
De man heeft de schuld in april 2017 aan de orde gesteld, zonder de daadwerkelijke leningsovereenkomst te overleggen. De toenmalige advocaat van de vrouw had destijds om een specificatie van de schuld verzocht. De man heeft daarna niet meer gesproken over de schuld en partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van de woning.
Redelijkheid en billijkheid (grief 5)
De redelijkheid en billijkheid brengen met zich dat, ook als de schuld niet is verknocht, de man toch geheel draagplichtig is voor de geldlening. De man heeft alle voordelen van de geldlening genoten en dat is nog steeds het geval. Hij gebruikt de auto en bezit de tuin. Ook alle overige door de ouders betaalde geldbedragen zijn aan hem ten goede gekomen.
De vrouw heeft verder de onderwaarde van de woning voor haar rekening genomen en daarnaast de man nog een vordering uit overbedeling voldaan.
3.5.2.De
manheeft de grieven weersproken.
De overeenkomst van geldlening is op 20 januari 2016 op schrift gesteld maar de schulden die daaraan ten grondslag liggen, zijn tijdens het huwelijk ontstaan. De overeenkomst van geldlening is voor de peildatum tot stand gekomen. De gelden zijn tijdens het huwelijk aan partijen ten goede gekomen. Het geld dat is geleend voor het afkopen van het leasecontract, is op 20 januari 2016 overgeboekt (MvA randnr. 6). De vrouw was bekend met de geldlening. De geldlening is bij de onderhandelingen over het convenant betrokken.
Nergens blijkt de intentie van de ouders om de gelden aan partijen te schenken. De gelden voor de tuin zouden worden aangewend voor meerdere woon-units en eventueel garages waarvan de ouders er één zouden kopen. De vrouw was zich bewust van het leasecontract en de eventuele restschuld. De ouders konden het contract afkopen waardoor de schuld van partijen “naar hen zou verschuiven”. De vrouw heeft bovendien ter comparitie verklaard “Er staan hier ook spullen bij die geschonken zijn”. In deze mededeling ligt besloten dat de overige goederen niet zijn geschonken.
De finale kwijting in de akte van verdeling en levering van de woning heeft betrekking op aanspraken voortvloeiend uit de hypotheekschuld en de verdeling van de woning en de polissen (art. 10 en 11 akte). Het gaat om een partiële verdeling. De overeenkomst van geldlening is hier niet bij inbegrepen en maakt onderdeel uit van de reguliere verdeling tussen partijen die nog niet is afgewikkeld. De akte van levering en verdeling kan daarom niet dienen als grondslag om de draagplicht van de geldlening anders dan bij helfte te verdelen. Op de schuld wordt nog steeds door de man afgelost (prod. 16 bij MvA).
De geldlening is niet verknocht; een persoonlijke verbondenheid (bijvoorbeeld door het gebruik van de auto of toedeling van de tuin door / aan de man) is hiervoor onvoldoende. De afspraak tussen partijen dat de vrouw een groot gedeelte van de onderwaarde van de woning zou dragen, heeft niets te maken met de geldlening. De investering in de tuin was van invloed op de waarde van de woning en hiervan hebben beide partijen bij de verdeling profijt gehad. Het is vreemd dat de vrouw enerzijds stelt niets te weten van een geldlening en anderzijds claimt dat de lening onderdeel uitmaakte van de afspraak tussen partijen.
Het uitgangspunt is een verdeling bij helfte. De schulden zijn tijdens huwelijk ontstaan. Het is daarom redelijk dat beide partijen draagplichtig zijn voor de geldlening, temeer omdat zij in het convenant niet anders zijn overeengekomen.
De betaling van de vordering uit overbedeling door de vrouw, is een compensatie voor de restschuld die de man voor zijn rekening neemt door haar uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Het is daarom niet redelijk en billijk om de schuld aan de ouders volledig of grotendeels voor zijn rekening te laten komen.
3.5.3.Het
hofoverweegt als volgt.
De grondslag van de vordering van de man wordt gevormd door de – door hem gestelde maar door de vrouw betwiste – overeenkomst van geldlening tussen partijen en de ouders van de man ter grootte van € 17.528,78. Achtereenvolgens dient te worden beoordeeld of:
tussen partijen en de ouders tijdens het huwelijk van partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen;
de schulden welke volgens de man onderdeel uitmaken van de overeenkomst van geldlening reeds in de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap van partijen zijn betrokken en zo ja, in welke mate;
de vrouw gehouden is tot betaling aan de man van de helft krachtens overeenkomst van geldlening ter beschikking gestelde gelden door de ouders. In dat kader dient te worden beoordeeld of die schulden verknocht zijn aan de man dan wel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat de vrouw niet (voor de helft) draagplichtig is voor deze schulden.
Overeenkomst van geldlening
3.6.2.Het hof stelt voorop dat geldbedragen door de ouders vóór de invoering op 1 januari 2017 van art. 7:129 lid 1 BW, in welk artikel is neergelegd wat een overeenkomst van geldlening is, aan partijen zijn verstrekt. Volgens arts. 200 van de Overgangswet NBW is art. 7:129 lid 1 BW niet van toepassing op overeenkomsten van geldlening die vóór 1 januari 2017 zijn gesloten. Ten tijde van het verstrekken van de bedragen, gold art. 7A:1791 BW. Volgens dat artikel is verbruiklening een overeenkomst waarbij de ene partij aan de andere partij een hoeveelheid van verbruikbare zaken afgeeft, onder de voorwaarde dat de andere partij evenzoveel zaken van gelijke soort en gelijke hoedanigheid teruggeeft aan de eerstgenoemde partij. De overeenkomst van verbruikleen was onder het destijds geldende recht een zogenoemde reële overeenkomst, waarbij de overeenkomst niet reeds tot stand komt door de enkele wilsovereenstemming over de lening, maar pas door de overdracht én verschaffing van het genot van de zaak of het geld. In dit geding staat vast dat geldbedragen tijdens het huwelijk van partijen (en voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap) zijn verstrekt, maar in geschil is of dat ten titel van geldlening is gebeurd. In zoverre falen de grieven 1, 2 en 3.
Een overeenkomst van verbruikleen, meer in het bijzonder van geldlening, hoeft niet schriftelijk te zijn vastgelegd. In zoverre faalt het betoog van de vrouw dat de overeenkomst geantedateerd is. De vraag of de verstrekking van de bedragen (waarvan niet in geschil is dat dit is geschied vóór de ontbinding van de huwelijksgemeenschap) heeft plaatsgevonden ten titel van geldlening, moet daarom door de rechter worden beantwoord aan de hand van hetgeen partijen (alsook de ouders) over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Omdat de man zich in deze procedure beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat de gelden door zijn ouders aan hem en de vrouw zijn verstrekt ten titel van geldlening, rust krachtens het bepaalde in art. 150 Rv op hem de plicht die stelling voldoende te onderbouwen. Indien hij die stelling voldoende heeft onderbouwd maar de vrouw de stelling voldoende heeft betwist, draagt de man de bewijslast van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat tussen partijen en de ouders een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen.
Tegen de achtergrond van de hiervoor gegeven maatstaf dienen de vier afzonderlijke schulden te worden beoordeeld.
Oude schuld partijen 2014/2015 (€ 835,--)
3.6.3.De vrouw stelt dat zij de ouders nimmer heeft verzocht geldbedragen te lenen of voor te schieten. Geen sprake is van een overeenkomst van geldlening. De man heeft daar enkel tegenover gesteld dat sprake is van een overeenkomst van geldlening omdat, kort gezegd, dit de bedoeling van zijn ouders was, hetgeen blijkt uit de door hem en zijn ouders op 20 januari 2016 ondertekende (voor het hof overigens onleesbare) schriftelijke overeenkomst van geldlening. Andere aanknopingspunten voor de bedoeling van partijen, in die zin dat ten tijde van de betaling van de oude schuld van partijen sprake was van een geldlening in plaats van een schenking, zijn gesteld noch gebleken. Dat klemt temeer nu de man de stelling van de vrouw dat afspraken over de terugbetaling ontbreken niet heeft weersproken. Voorts is daarbij van belang dat de overeenkomst pas op schrift is gesteld in het licht van een op handen zijnde echtscheiding, door de man niet is toegelicht waarom dat pas op dat moment (en niet gelijktijdig met het verstrekken van de gelden) is geschied, het op 1 juli 2016 opgestelde concept echtscheidingsconvenant – dat is opgesteld door de (voormalige) advocaat van de man – geen bepaling (of verwijzing) bevat van over de gestelde overeenkomst van geldlening tussen partijen en de ouders, informatie over de opeisbaarheid van de schuld ontbreekt en evenmin gebleken is dat partijen hebben afgelost op de schuld (hetgeen kenmerkend is voor een overeenkomst van geldlening, de geleende gelden moeten worden terugbetaald). Ten slotte wijst het hof op een e-mail d.d. 24 mei 2015 van de moeder van de man aan de moeder van de vrouw waarin zij schrijft: ”Laat [roepnaam van geintimeerde] gewoon ‘met gesloten portemonnee’ dingen voor je doen, je kan altijd op een later moment op een of andere manier toch aan het gezinnetje geven. (…) Wij hebben altijd binnen onze familie die gouden regel gehanteerd, dat je voor direct naasten de dingen doet met gesloten portemonnee (…). Een andere keer kon het weer andersom zijn, enfin … de balans bleef er heus wel in. En zo hoort het eigenlijk ook. Er gewoon voor elkaar zijn”. Die zinsnede wijst veeleer op de bedoeling van de ouders om geld ter beschikking te stellen ten titel van schenking dan geldlening.
Gelet op het voorgaande heeft de man onvoldoende onderbouwd gesteld waarom sprake zou zijn van een overeenkomst van geldlening voor de oude schuld van partijen. Aan het door de man gedane bewijsaanbod komt het hof daarom niet toe. Het bedrag van € 834,-- kan daarom geen deel uitmaken van de pretense overeenkomst van geldlening. In zoverre slaagt de grief van de vrouw. Hetgeen hierover door de man in eerste aanleg is opgemerkt, kan niet leiden tot een ander oordeel.
Woonunit in de tuin april 2015 tot en met augustus 2015
3.6.4.Volgens de vrouw zou de pretense lening verder ook betrekking hebben op uitgaven aan de tuin van partijen. Partijen hadden besloten in de tuin voor de ouders een woonunit te plaatsen.
Niet kan worden vastgesteld of de uitgaven voor de woonunit rechtstreeks door de ouders zijn voldaan (hetgeen volgens de vrouw het geval was) of door partijen nadat de ouders gelden ter beschikking hadden gesteld (aldus de man).
Voor zover er van wordt uitgegaan dat de ouders de gelden aan partijen ter beschikking hebben gesteld, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van een overeenkomst van geldlening. Ter beantwoording van die vraag overweegt het hof als volgt. Het hof wijst allereerst op zijn overwegingen in rov. 3.6.3. hiervóór. Die overwegingen zijn onverkort van toepassing op de schuld vanwege de aanschaf van de woonunit. Bij deze schuld spelen ook nog de volgende feiten en omstandigheden een rol. Uit de e-mailcorrespondentie van de moeders van partijen, volgt dat het de bedoeling was dat de ouders van de man de woonunit in de tuin bij partijen zouden betrekken. Het hof wijst hierbij op de volgende passages uit de e-mail van 16 juni 2015 (“Voor ons gaat het nu exact nog minimaal vier jaar duren eer wij naar Limburg kunnen verhuizen, maar zijn nu al druk aan het ontwerpen hoe ons onderkomen er uit moet gaan zien. Wij nu al daarvoor druk aan het sparen zijn, want het moet ook iets zijn om naar uit te kijken, gewoon een nieuwe start in een nieuw onderkomen”), de e-mail van 30 november 2015 (“dat er een verhuizing zou plaatsvinden in juli 2019 naar [woonplaats] ” en “Onze verhuizing naar [woonplaats] is definitief van de baan”). Hieruit volgt dat de bouw (van in ieder geval een) van de woonunit(s) – dat meerdere woonunits zouden worden gebouwd zoals door de man is betoogd, is niet komen vast te staan – bestemd was voor de ouders van de man. In hoeverre, gelet op die bedoeling (de bouw van een unit uitsluitend ten nutte van de ouders), de betaling van de daarmee gepaard gaande lasten moet worden gekwalificeerd als een geldlening, kan zonder nadere toelichting die ontbreekt en in het licht van de eerdere overwegingen van het hof (over de “oude schuld” en deze schuld), niet worden vastgesteld. De man heeft derhalve niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht. Aan zijn bewijsaanbod komt het hof daarom niet toe.
Gelet op het voorgaande kunnen de uitgaven voor het plaatsen van een woonunit geen deel uitmaken van de pretense overeenkomst van geldlening. In zoverre slaagt de grief van de vrouw. Hetgeen hierover door de man in eerste aanleg is opgemerkt, kan niet leiden tot een ander oordeel.
Afkoop leasecontract (€ 8.510,31)
3.6.5.Het staat vast dat het leasecontract door de ouders van de man op 20 januari 2016 is afgekocht; ten laste van hun bankrekening (prod. 5A) is een bedrag van € 8.510,31 overgemaakt naar [de leasemaatschappij] onder vermelding van “afkoop Renault Grande Espace”.
De ouders hebben dit bedrag direct aan de leasemaatschappij voldaan. Aan partijen is door de ouders geen geld ter beschikking gesteld. In zoverre is geen sprake van een geldlening (zie rov. 3.6.2. hiervóór).
Bovendien heeft de man niet uitgelegd waarom de ouders de afkoopsom aan de lease-maatschappij hebben betaald in plaats van de afkoopsom aan hem, hun zoon, ter beschikking te stellen. Door voor deze constructie te kiezen is onvoldoende duidelijk geworden waarom partijen de ouders een bedrag van € 8.510,31 schuldig zouden zijn. Die uitleg had temeer op de weg van de man gelegen nu de gekozen constructie (betaling door de ouders van de afkoopsom) ertoe heeft geleid dat de vrouw geen eigenaar is geworden van de auto (wat bij een geldlening rechtsreeks aan de man of partijen, gevolgd door betaling door hem/hen van de afkoopsom) wel het geval was geweest. Nu zijn de ouders van de man eigenaar van de auto geworden en heeft de man kennelijk ook het gebruik van de auto, terwijl de vrouw (volgens de man) wel de helft van de afkoopsom voor haar rekening moet nemen.
In zoverre slaagt de grief van de vrouw. Hetgeen hierover door de man in eerste aanleg is gesteld, kan niet leiden tot een ander oordeel.
Reparatie auto januari 2016 (€ 1.606,20)
3.6.6.Onweersproken is door de vrouw gesteld dat de reparatie aan de auto plaatsvond net voor de afkoop van het leasecontract op 20 januari 2016. Die reparatie vond derhalve plaats tijdens het huwelijk van partijen. Kennelijk, zo begrijpt het hof de stellingen van partijen, is die reparatie betaald door de ouders. In het licht bezien van het voorgaande is het hof, onder verwijzing naar hetgeen het hof overwoog over de afkoop van het leasecontract, van oordeel dat deze schuld geen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst van geldlening van partijen met de ouders van de man. Dit betekent dat het bedrag van € 1.606,20 geen deel uit kan maken van de pretense overeenkomst van geldlening. In zoverre slaagt de grief van de vrouw. Hetgeen hierover door de man in eerste aanleg is opgemerkt, kan niet leiden tot een ander oordeel.