In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, namelijk medeplegen van poging tot zware mishandeling, maar was wel veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De politierechter had de verdachte hiervoor een gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak of een lichtere straf, zoals een taakstraf.
Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen het vonnis van de politierechter behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, openlijk in vereniging geweld plegen, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het hof heeft daarbij de verklaringen van getuigen en de aangever in overweging genomen. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze reeds was uitgevoerd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren.