ECLI:NL:GHSHE:2020:4169

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
20-001363-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake verkeersongeval met letsel en schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Het hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis waarbij de verdachte was veroordeeld tot een taakstraf en een geldboete naar aanleiding van een verkeersongeval op 6 juli 2016 in Eindhoven. Bij dit ongeval had de verdachte een fietser aangereden en was hij de plaats van het ongeval verlaten zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. De advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf, waaronder een hogere geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdediging pleitte voor vrijspraak of een lagere straf, wijzend op de omstandigheden van de verdachte en zijn pogingen om zijn leven op orde te krijgen. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en vernietigde het eerdere vonnis. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een geldboete van € 250,00, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 maanden. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar dit leidde niet tot een lagere straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001363-18
Uitspraak : 12 november 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 11 april 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-055245-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres 1] ,
uit anderen hoofde thans
extramuraalgedetineerd te Penitentiaire Inrichting te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 1) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2) veroordeeld tot een geldboete van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is op 20 april 2018 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van feit 1 zal veroordelen tot een geldboete van € 1.400,00 subsidiair 24 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 7 maanden en ten aanzien van feit 2 zal veroordelen tot een geldboete van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan het Pastoor van Arsplein en/of de Sint Philomenastraat, op of omstreeks 6 juli 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [aangever] ) letsel en/of schade was toegebracht;
2.
hij op of omstreeks 6 juli 2016 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, het Pastoor van Arsplein en/of de Sint Philomenastraat, een bocht naar links teveel langs de binnenkant heeft genomen waardoor een aldaar rijdende fietser door verdachte is aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op de Sint Philomenastraat, op 6 juli 2016 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [aangever] ) letsel en/of schade was toegebracht;
2.
hij op 6 juli 2016 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, het Pastoor van Arsplein en/of de Sint Philomenastraat, een bocht naar links teveel langs de binnenkant heeft genomen waardoor een aldaar rijdende fietser door verdachte is aangereden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft begaan.

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 juli 2016 met bijlagen (p. 4-12), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] , zakelijk weergegeven:

Plaats delict: Pastoor van Arsplein, Eindhoven.
Ik doe aangifte van verlaten plaats ongeval. Op woensdagavond 6 juli 2016 omstreeks 22.20 uur fietste ik op de Sint Philomenastraat
[het hof begrijpt: te Eindhoven]. Ik hoorde een auto met grote snelheid aankomen en ik minderde al vaart. Ik was bijna op de hoek en zag dat de auto met hoge snelheid aankwam en ik week al uit naar het voetpad. Ik zag dat de auto vanuit het Pastoor van Arsplein linksaf de Sint Philomenastraat op kwam rijden. Ik zag dat de auto de binnenbocht nam en recht op mij af kwam rijden. Ik zag de koplampen op me afkomen en ik wist dat de auto mij ging raken. Ik riep nog hard ho. Ik zag en voelde vervolgens dat de auto mij inderdaad raakte en ik kwam daarbij ten val. Ik probeerde mezelf op te vangen met mijn armen en ik viel op mijn knie. Ik stond meteen op en voelde pijn aan mijn polsen en knie. Ik zag dat de auto [
het hof begrijpt de bestuurder van de auto] de koplampen doofde en hard wegreed zonder zich om mij te bekommeren. Ik hoorde aan de motor dat hij zo hard reed. Mijn fiets is total loss. De klap is enorm geweest, de voorvork van mijn fiets was compleet middendoor.

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2016 (p. 14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:

Op woensdag 6 juli 2016 omstreeks 22.45 uur, hoorde ik getuige [getuige]
[het hof begrijpt: [getuige] ]tegen mij het volgende verklaren:
"Ik fietste over de Barrierweg te Eindhoven en hoorde een klap en zag links in de straat ter hoogte van het Pastoor van Arsplein een fiets op de grond liggen en hoorde tumult. Ik ben er vervolgens naar toe gefietst en zag een zilver grijze stationauto stilstaan die vervolgens meteen weer verder reed. (…) De auto reed vervolgens weg in de richting van de Alard du Hamelstraat.”

3. Het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 januari 2020, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] , in deze zaak afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris in het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, zakelijk weergegeven:

Ik herkende de situatie als een ongeval. De auto en de fiets waren de enige twee voertuigen die daar aanwezig waren. De auto reed hard weg en dat was in mijn ogen een rare situatie.

4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 augustus 2016 (p. 22), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:

Aan mij, verbalisant [verbalisant 2] , werd door collega [verbalisant 3] gevraagd om camerabeelden uit te kijken van een verlaten van de plaats ongeval. Het ging om twee filmpjes. Ik zag dat de beelden vanuit een personenauto gefilmd waren, vermoedelijk een dashcam aan de voorzijde en een dashcam aan de achterzijde van de personenauto. Aan de camerabeelden kon ik zien dat de personenauto op de Pastoor van Arslaan geparkeerd stond. Ik zag op het eerste filmpje dat de camera gericht stond in de richting van de Boschdijk. Ik zag op het filmpje de datum 6 juli 2016 en het tijdstip 22:21 uur. Ik zag dat er een man naar de auto liep en instapte en vervolgens wegreed, in de richting van het Pastoor van Arsplein. Ik herkende de man, die als bestuurder in de Renault stapte en wegreed, als de mij ambtshalve bekende [verdachte] van 1 maart 1993. Ik herken [verdachte] aan zijn manier van lopen en aan zijn gezicht. Ik heb [verdachte] in het verleden meerdere keren gecontroleerd en gesproken. Ik zag dat hij vanuit de richting van café Mensfort, gelegen aan de Boschdijk 432, naar de Renault liep.

5. Het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 januari 2020, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 2] , in deze zaak afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris in het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, zakelijk weergegeven:

Nu u mij het filmpje toont waarop een man komt aanlopen, herken ik hem als [verdachte] .
Waar herkent u hem aan?
Zijn houding, postuur en gezicht. Ik heb daar geen twijfel over.
Deze beelden vindt u duidelijk genoeg om zijn gezicht te herkennen?
Ja, ik kan zonder twijfel zeggen dat dit [verdachte] is.

6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 augustus 2016 (p. 23), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:

Op donderdag 21 juli 2016 bekeek ik, op verzoek van collega [verbalisant 3] , camerabeelden van een dashcam opgenomen op 6 juli 2016 omstreeks 22.30 uur. Ik zag op de beelden een personenauto. Ik zag dat er een manspersoon naar deze personenauto liep en instapte. Ik herkende de manspersoon als zijnde [verdachte] , geboren op 01/03/1993. Ik heb in het verleden ambtshalve meermaals te maken gehad met [verdachte] . Ik herken hem aan zijn loopje, lichaamshouding en gezicht.

7. Het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 november 2019, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 1] , in deze zaak afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris in het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, zakelijk weergegeven:

Ik weet nog dat ik op verzoek van collega [verbalisant 3] naar de beelden heb gekeken. Om het zuiver te houden wordt de naam nooit gezegd. Ik herkende de persoon die ik op de beelden te zien kreeg meteen als [verdachte] . Ik kende [verdachte] vanwege mijn werk. Ik heb hem in het verleden wel eens aangehouden. Wij hadden vrijwel wekelijks contact met hem. Hij was destijds niet zo braaf en maakte deel uit van een hinderlijke jeugdgroep in Vaartbroek. Vaartbroek lag in mijn werkgebied, Eindhoven-Noord. Op de betreffende beelden herkende ik [verdachte] aan zijn manier van lopen, — hij heeft/had een bepaalde houding –, zijn gezicht – vorm van de neus – in combinatie met zijn haar. Hij had een donkere haarkleur en zijn haar was aan de zijkant wat korter. De beelden waren dusdanig dat ik [verdachte] meteen kon herkennen. Ik maak enkel een proces-verbaal herkenning op als ik honderd procent zeker ben.

8. De eigen waarneming van het hof, in deze zaak gedaan bij de terechtzitting van 29 oktober 2020, voor zover inhoudende:

Het hof neemt op videobestand 20160706_222104_PR.mp4 het volgende waar:
De beelden beginnen op 06-07-2016 tijdstip 22:21:06 uur. De verlichting van een grijze Renault knippert. Aan de linkerkant van het beeld verschijnt een slanke man. Hij loopt naar de auto en stapt aan de bestuurderskant in. Op tijdstip
22:21:31uur gaat de verlichting van de auto aan de voorzijde aan. De auto rijdt hierna weg. Bij het wegrijden van de auto zijn op de volgende tijdstippen de navolgende tekens van het kenteken van de auto waar te nemen:
- 22:21:34 uur: de letters " [kenteken] " als eerste tekens van het kenteken
- 22:21:36 uur: de cijfers " [kenteken] " als twee van de tekens in het midden van het kenteken
- 22:21:35 uur: de letter " [kenteken] " als laatste teken van het kenteken.
Het hof neemt op videobestand 20160706_222104_PF.mp4 het volgende waar:
De beelden beginnen op 06-07-2016 tijdstip 22:21:05 uur.
-
22:21:33 uur: aan de linkerkant van het beeld is op de gevel van een woning een verplaatsend lichtschijnsel zichtbaar en dat schijnsel lijkt op koplampen.
- 22:21:39 en 22:21:40 uur: aan de rechterzijde van het beeld verschijnt een grijze Renault die voorbij rijdt.
- 22:21:43 uur: de Renault verdwijnt uit beeld. De achterverlichting van de auto is nog zichtbaar.
- 22:21:59 uur: in de verte is een auto te zien die van rechts naar links rijdt en uit beeld verdwijnt.
- tussen 22:21:05 uur en 22:22:05 uur passeert geen andere auto dan de hiervoor genoemde grijze Renault.

9. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2017 (p. 27), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:

Na onderzoek bleek dat het betrokken voertuig voorzien was van het kenteken [kenteken] Bij navraag in de politiesystemen bleek dat dit voertuig op naam staat van HERTZ AUTOMOBIELEN NEDERLAND B.V. Middels een bevel zijn de gegevens opgevraagd van de huurder van dit voertuig ten tijde van de aanrijding. Uit de opgevraagde gegevens is gebleken dat de huurder betrof:
Hr. [verdachte] , woonachtig op de [adres 2] en geboren op [geboortedag] -1993.
Tevens bleek dat hij dit voertuig op 21 juli 2016 heeft ingeleverd bij een vestiging van Hertz 's-Hertogenbosch. Bij het inleveren van dit voertuig is er door Hertz nieuwe schade ontdekt aan de linkervoorkant. Van deze schade zijn foto's gemaakt door Hertz en is er tevens een schaderapport opgemaakt. De plek van de schade op het voertuig komt overeen met de plaats waar de fiets de auto geraakt zou hebben.

10. Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 mei 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:

U, voorzitter, houdt mij voor dat de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden op het Pastor van Arsplein en/of de Pastor van Arslaan te Eindhoven. Ik ken de buurt daar heel goed. Ik kom wel eens in dat café daar, Mensfort. Ook woont er familie van mij in de buurt. Het klopt dat de door mij gehuurde auto lijkt op de auto op de camerabeelden en het zou best die auto kunnen zijn. Ik heb de gehuurde auto teruggebracht en ik moest het bedrijf betalen omdat de auto schade had.

11. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 3 augustus 2016 met bijlage (p. 33-36), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:

V: Je hebt dus wel een Renault Clio bij Hertz gehuurd?
A: Ja voor de zomervakantie ja.
(...)
V: Heb je de auto uitgeleend?
A: Niet dat ik weet.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Door de verdediging is overeenkomstig de door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting overgelegde pleitnota vrijspraak bepleit nu:
  • niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de huurauto op naam van verdachte bij het ongeval betrokken is geweest nu de kentekenplaat van de auto op de camerabeelden niet geheel leesbaar is, terwijl de beperkte omvang van de schade die aan de huurauto is geconstateerd een contra-indicatie voor die betrokkenheid vormt, en
  • de herkenningen door verbalisanten van verdachte als bestuurder van de auto onvoldoende betrouwbaar zijn, zodat niet zonder gerede twijfel kan worden gesteld dat de verdachte de persoon op de beelden is.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat aangever [aangever] op 6 juli 2016 omstreeks 22.20 uur op de Sint Philomenastraat te Eindhoven reed, waarna hij op die straat ter hoogte van het kruispunt met het Pastoor van Arsplein door een auto werd aangereden die vanuit het Pastoor van Arsplein linksaf de Sint Philomenastraat in reed. Nadat getuige De [getuige] een harde klap hoorde, zag zij ter hoogte van het Pastoor van Arsplein op de grond een fiets en een stilstaande grijze stationauto, die vervolgens hard weg reed. De fiets en de auto waren volgens de getuige de enige twee voertuigen die op dat moment op de locatie aanwezig waren.
Uit opnamen van twee dashboardcamera’s van een aan de Pastoor van Arslaan geparkeerde auto volgt dat omstreeks het tijdstip van het ongeval een man in een grijze Renault stationwagen stapt en vervolgens vanuit de Pastoor van Arslaan in de richting van het Pastoor van Arsplein en de kruising met de Sint Philomenastraat rijdt. Anders dan de verdediging heeft het hof uit eigen waarneming kunnen vaststellen dat op de camerabeelden het kenteken van deze stationwagen – op één teken na – zichtbaar is (te weten: [kenteken] .
De bestuurder van deze auto wordt zowel door verbalisant [verbalisant 2] als verbalisant [verbalisant 1] op de camerabeelden herkend als zijnde de verdachte. Beide verbalisanten zijn hierover in hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoord en zij hebben bij die gelegenheid bevestigd dat zij verdachte zonder enige twijfel op de beelden herkennen. De verbalisanten baseren zich daarbij op hun eerdere professionele contacten met de verdachte en hun waarneming van de houding, manier van lopen, het postuur en het gezicht van de man op de camerabeelden. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze herkenningen te twijfelen. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking:
- dat er sprake is van bewegende beelden in kleur van goede kwaliteit;
- dat de verdachte heeft erkend dat hij de buurt van het ongeval goed kent, dat hij wel eens bij het café komt waar de stationwagen geparkeerd stond, dat hij de huurder was van een Renault Clio stationwagen, dat hij zich niet kan herinneren dat hij deze auto heeft uitgeleend en dat hij aan het verhuurbedrijf moest betalen omdat er schade aan de auto werd geconstateerd;
- dat verbalisant [verbalisant 3] relateert dat deze schade zich aan de linker voorkant van de huurauto met het kenteken [kenteken] bevond en dat deze plek van de schade aansluit aan bij de verklaring van aangever [aangever] dat hij werd aangereden door een tegemoetkomende auto die voor hem van rechts kwam.
Voor zover de verdediging heeft bepleit dat de schade die later door het verhuurbedrijf aan de door verdachte gehuurde auto is geconstateerd te beperkt is om betrokkenheid van die auto bij het ongeval te kunnen vaststellen, overweegt het hof dat uit de omstandigheden dat het slachtoffer en de getuige spreken van een (enorme) klap en er aanmerkelijke schade aan de fiets is ontstaan niet zonder meer de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de schade aan de auto, zijnde een sterke verkeersdeelnemer, omvangrijker had moeten zijn. De omvang van die schade is immers afhankelijk van verschillende factoren.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – kan het naar het oordeel van het hof het niet anders zijn dat dat de verdachte op 6 juli 2016 aangever [aangever] met de door hem gehuurde Renault Clio stationwagen heeft aangereden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht – indien het tot een bewezenverklaring komt – de verdachte niet te veroordelen tot een hoge geldboete en/of een ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, maar aansluiting te zoeken bij de strafoplegging door de politierechter, namelijk een taakstraf en een lage geldboete zonder een ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De verdachte is net uit detentie en is druk doende zijn strafrechtelijke verleden achter zich te laten. De verdachte heeft werk, maar hij heeft weinig draagkracht. In het geval van een veroordeling tot geldboete, verzoekt de verdediging de verdachte in staat te stellen deze in termijnen te voldoen. Het is een oude strafzaak dus het past niet om de verdachte nu nog een lesje te leren, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft gevaarlijk rijgedrag vertoond doordat hij een bocht te veel naar links heeft aangesneden. Daarbij heeft hij de fietser, die zich op de weg bevond waar verdachte opdraaide, aangereden. Als gevolg van deze aanrijding heeft de fietser letsel opgelopen en is zijn fiets beschadigd. De verdachte heeft zich niet om het lot van de fietser bekommerd.
Integendeel, de verdachte heeft de lichten van zijn auto gedoofd en heeft zich zo snel mogelijk van de plaats van het ongeval verwijderd. Kennelijk heeft de verdachte hiermee beoogd zich aan de gevolgen van de door hem veroorzaakte aanrijding te onttrekken en om de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden te ontlopen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Bij de strafoplegging heeft het hof voorts ten nadele van de verdachte rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 augustus 2020. Hieruit blijkt namelijk dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten uit de Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Kennelijk nam de verdachte het niet zo nauw met de (destijds) geldende verkeersregels en heeft hij weinig lering getrokken uit de eerdere veroordelingen.
Evenwel ziet het hof onder ogen dat de verdachte zijn leven op orde lijkt te krijgen. Zo heeft hij een woonadres en betaald werk. Ook houdt het hof ten voordele van de verdachte rekening met de draagkracht van de verdachte, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van feit 1 zal worden veroordeeld tot een taakstraf en voor feit 2 tot een geldboete, die in termijnen kan worden betaald.
Het hof ziet aanleiding om de verdachte ten aanzien van feit 1 tevens de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen voor de duur van 3 maanden. Daarmee wil het hof het belang van de verkeersveiligheid en de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde benadrukken. In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, waaronder het tijdsverloop, ziet het hof aanleiding om deze bijkomende straf geheel voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende acht het hof ter zake van feit 1 oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Ter zake van feit 2 acht het hof een geldboete van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis passend en geboden. Het hof zal daarbij bepalen dat de verdachte de geldboete mag voldoen in vijf maandelijkse termijnen van € 50,00.
Inzendingstermijn
Met betrekking tot de inzendingstermijn van het procesdossier overweegt het hof het volgende. In de appelfase geldt dat in de regel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn indien de stukken van het geding meer dan acht maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van de appelrechter zijn binnengekomen. Het hof stelt vast dat de stukken op 8 maart 2019 ter griffie zijn ontvangen, terwijl namens de verdachte op 20 april 2018 hoger beroep is ingesteld. Derhalve is de inzendingstermijn overschreden en wel met bijna 3 maanden.
Redelijke termijn voor behandeling
Als uitgangspunt heeft in deze zaak bovendien te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld. Namens de verdachte is op 20 april 2018 tegen het bestreden vonnis hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 12 november 2020 – einduitspraak. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus 2 jaren en bijna 7 maanden, waarmee eindarrest zal worden gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat in de fase van hoger beroep de redelijke termijn met bijna 7 maanden is overschreden. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
Resumé
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep, waaronder mede is begrepen de termijn voor het inzenden van de stukken, is overschreden. In totaal is de redelijke termijn met bijna 10 maanden overschreden.
Gelet op de aard en de hoogte van de door het hof op te leggen straffen leidt deze overschrijding evenwel niet tot matiging daarvan en is de geconstateerde verdragsschending voldoende gecompenseerd met de enkele vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24a, 24c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis;
bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. van de Kamp, griffier,
en op 12 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van Politie Eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, Basisteam Eindhoven-Noord, proces-verbaalnummer PL2100-2016151305, gesloten op 7 januari 2017, bestaande uit overeenkomstig de wettelijke voorschriften opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s: 1-36).