In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 18 oktober 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, was in eerste aanleg veroordeeld, maar heeft tegen deze veroordeling hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en heeft in zoverre opnieuw recht gedaan.
Het hof heeft bepaald dat er voor het onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd. Voor het onder 1 bewezenverklaarde heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en 20 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte voor de duur van zes maanden de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De bijkomende straf van ontzegging zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter later anders beslist, mocht de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maken aan een strafbaar feit.
Het hof heeft ook bepaald dat de tijd waarin het rijbewijs van de verdachte ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 is ingevorderd of ingehouden, in mindering zal worden gebracht op de duur van de bijkomende straf. Het vonnis van de politierechter is voor het overige bevestigd. Deze uitspraak is mondeling gedaan door mr. C.P.J. Scheele en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 9 november 2020.