In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de politierechter het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene heeft vastgesteld op € 19.897,54. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, terwijl de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de ontnemingsvordering, gezien de vrijspraak in de onderliggende strafzaak.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het zich daarmee niet kon verenigen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het telen van hennepplanten. De hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel is door het hof geschat op € 21.282,00, na aftrek van kosten zoals huisvestings- en elektriciteitskosten. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld, die maximaal kan worden gevorderd.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is op 12 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.