ECLI:NL:GHSHE:2020:4161

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
20-001443-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van afpersing en diefstal met geweld in studentenwoning

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1993 zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van afpersing en diefstal met geweld in een studentenwoning in Breda op 15 april 2016. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van afpersing en had de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak.

Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis van de rechtbank en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De advocaat-generaal stelde ook dat de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen moesten worden. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak en vroeg om niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen.

Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de verklaringen van de slachtoffers, die allen aangaven dat zij tijdens de overval waren vastgebonden en bedreigd met geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de woning is binnengedrongen, de slachtoffers heeft bedreigd en gedwongen tot afgifte van geld en goederen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing en diefstal met geweld, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001443-17
Uitspraak : 9 november 2020
TEGENSPRAAK (ex. art 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 april 2017, in de strafzaak met parketnummer
02-820806-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen met parketnummers
02-024611-15 en 02-029060-14, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1993,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte – kort gezegd – vrijgesproken ter zake van afpersing in vereniging
(feit 1)en diefstal (voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld) in vereniging
(feit 2). Voorts heeft de rechtbank beslist dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk worden verklaard en dat de vorderingen tot tenuitvoerleggingen (met parketnummers 02-024611-15 en 02-029060-14) worden afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank beslist dat de inbeslaggenomen goederen aan de verdachte dienen te worden teruggegeven. Tot slot is bij herstelvonnis van 24 april 2017 de voorlopige hechtenis opgeheven.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis van 21 april 2017 hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , onder vermindering van die vordering ter zitting met een bedrag van € 5.000,00, en de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] (hoofdelijk) geheel toegewezen dienen te worden met wettelijke rente vanaf 15 april 2016, waarbij voor alle vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opgelegd dient te worden. Tot slot heeft de advocaat-generaal het hof verzocht de vorderingen tot tenuitvoerleggingen (met parketnummers 02-024611-15 en 02-029060-14) toe te wijzen en de inbeslaggenomen goederen terug te geven aan de verdachte.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit, en, gelet daarop, het hof verzocht de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vorderingen tot tenuitvoerleggingen (met parketnummers 02-024611-15 en 02-029060-14) en de inbeslaggenomen goederen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 27 januari 2017 – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 april 2016 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of die ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van haar pincode en/of haar pinpas en/of de code van haar telefoon en/of een geldbedrag van 7.500 Euro en/of een geldbedrag van 2.000 Euro en/of een iPhone 6, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- de woning en/of (vervolgens) de slaapkamer van die [benadeelde 1] is/zijn binnengedrongen en/of
- die [benadeelde 1] een taser heeft/hebben getoond en/of
- die [benadeelde 1] heeft/hebben gedwongen op haar bed te liggen en/of
- haar polsen en voeten heeft/hebben vastgebonden (met tiewraps) en/of
- duct tape op de mond van die [benadeelde 1] heeft/hebben geplakt en/of
- die [benadeelde 1] telkens dreigend heeft/hebben toegevoegd: "Waar is je telefoon" en/of "Waar is je geld" en/of "Neem ons serieus, anders doen we je pijn", althans telkens woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 15 april 2016 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een telefoon (Huawei), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of
- een telefoon (iPhone 5S), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] en/of
- een telefoon (iPhone 5S), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] ,
in elk geval telkens aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- de woning van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 4] is/zijn binnengedrongen en/of
- de slaapkamer van die [benadeelde 2] is/zijn binnengedrongen en/of
- een zaklamp in haar gezicht heeft/hebben gericht en/of
- haar polsen/armen achter haar rug heeft/hebben vastgebonden en/of
- tape over haar mond heeft/hebben geplakt en/of
- haar benen heeft/hebben vastgebonden en/of
- de slaapkamer van die [benadeelde 3] is/zijn binnengedrongen en/of
- haar handen heeft/hebben vastgebonden met tiewraps en/of
- haar enkels heeft/hebben vastgebonden met een snoer van een oplader en/of
- haar mond heeft/hebben afgeplakt met tape en/of
- haar hoofd in een hoofdkussen heeft/hebben geduwd en/of
- haar dreigend heeft/hebben toegevoegd – zakelijk weergegeven – dat zij zich rustig moest houden en dat zij vijf minuten moest wachten met de politie te bellen, anders zou haar ruit eruit geknald worden, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- de slaapkamer van die [benadeelde 4] is/zijn binnengedrongen en/of
- haar gedwongen heeft/hebben op de grond te gaan liggen en/of
- haar dreigend heeft/hebben toegevoegd: "Ik ben pro, ik kan je zo vermoorden of doodmaken", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of - haar handen heeft/hebben vastgebonden/getapet en/of
- haar mond en/of bril heeft/hebben afgetapet en/of
- haar voeten heeft/hebben vastgebonden en/of
- haar dreigend heeft/hebben toegevoegd – zakelijk weergegeven – dat het tien minuten zou duren en dat zij stil moest blijven liggen anders zou haar iets aangedaan worden, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 15 april 2016 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of die ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van haar pincode en haar pinpas en de code van haar telefoon en een geldbedrag van 7.500 Euro en een geldbedrag van 2.000 Euro en een iPhone 6, toebehorende aan [benadeelde 1] , welk geweld of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader:
- de woning en vervolgens de slaapkamer van die [benadeelde 1] zijn binnengedrongen en
- die [benadeelde 1] een taser hebben getoond en
- die [benadeelde 1] hebben gedwongen op haar bed te liggen en
- haar polsen en voeten hebben vastgebonden (met tiewraps) en
- duct tape op de mond van die [benadeelde 1] hebben geplakt en
- die [benadeelde 1] telkens dreigend hebben toegevoegd: "Waar is je telefoon" en "Waar is je geld" en "Neem ons serieus, anders doen we je pijn", althans telkens woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op 15 april 2016 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een telefoon (Huawei), toebehorende aan [benadeelde 2] en
- een telefoon (iPhone 5S), toebehorende aan [benadeelde 3] en
- een telefoon (iPhone 5S), toebehorende aan [benadeelde 4] ,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader:
- de woning van die [benadeelde 2] en die [benadeelde 3] en die [benadeelde 4] zijn binnengedrongen en
- de slaapkamer van die [benadeelde 2] zijn binnengedrongen en
- een zaklamp in haar gezicht hebben gericht en
- haar armen achter haar rug hebben vastgebonden en
- tape over haar mond hebben geplakt en
- haar benen hebben vastgebonden en
- de slaapkamer van die [benadeelde 3] zijn binnengedrongen en
- haar handen hebben vastgebonden met tiewraps en
- haar enkels hebben vastgebonden met een snoer van een oplader en
- haar mond hebben afgeplakt met tape en
- haar hoofd in een hoofdkussen hebben geduwd en
- haar dreigend hebben toegevoegd – zakelijk weergegeven – dat zij zich rustig moest houden en dat zij vijf minuten moest wachten met de politie te bellen, anders zou haar ruit eruit geknald worden, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en
- de slaapkamer van die [benadeelde 4] zijn binnengedrongen en
- haar gedwongen hebben op de grond te gaan liggen en
- haar dreigend hebben toegevoegd: "Ik ben pro, ik kan je zo vermoorden of doodmaken", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en
- haar handen hebben vastgebonden/getapet en
- haar mond en bril hebben afgetapet en
- haar voeten hebben vastgebonden en
- haar dreigend hebben toegevoegd – zakelijk weergegeven – dat het tien minuten zou duren en dat zij stil moest blijven liggen anders zou haar iets aangedaan worden, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Baronie/ HIC Weerijs, BVH nummer: 2016096386, Summit: ZB3R016049, onderzoek Solihull, sluitingsdatum 27 oktober 2016, genummerd van 1 t/m 1302.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 15 april 2016, pagina’s 92 t/m 97, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] :
Op 15 april 2016 omstreeks 00:30 uur was ik in mijn kamer, op de eerste verdieping in de woning aan de [adres 1] . Ik woon daar samen met nog 3 andere meiden, het is een studentenwoning. Ik woon samen met [benadeelde 2] (hof: [benadeelde 2] ) op de 1e verdieping, [benadeelde 4] (hof: [benadeelde 4] ) woont op de 2e verdieping en op de begane grond woont [benadeelde 3] (hof: [benadeelde 3] ).
(…)
Op dat moment belde [vriendin] mij en meteen hoorde ik, voor ik opnam, geroezemoes en gerommel in de woning. Ik ben aan mijn deur gaan luisteren en nam de telefoon op. Ik zei tegen [vriendin] dat ik iets hoorde en dat even moest wachten. Ik luisterde aan mijn kamerdeur, die niet op slot zat, en ik hoorde iemand de trap opkomen. Die deed dat heel zachtjes. Ik hoorde gefluister. Er kwamen twee mannen mijn kamer binnen. Ik heb naast mijn bed een leeslampje dat aan was. De kamer was redelijk verlicht, het was schemerig in mijn kamer.
Ik voelde echt wel aan dat het niet klopte. Ik had mijn telefoon, met [vriendin] nog aan de lijn, op mijn bed onder mijn kussen gelegd. Ik had de lijn expres open gelaten omdat ik dacht: ‘dan kan zij het misschien horen’.
Ik had de kamerdeur al een beetje open had gedaan en ik wilde naar beneden lopen toen ik zag dat de twee mannen meteen voor mijn neus stonden. Dat was een afstand van een meter ongeveer. Ik weet alleen nog dat ik zei: ‘wat doen jullie hier, rot op’ of zoiets, en voor ik het weet zat ik op mijn bed. Ik kan me niet herinneren hoe ik daar gekomen ben, dat ging zo snel. Ik deinsde terug omdat ik meteen hoorde en zag dat één dader een taser in zijn hand had. Ik wist meteen dat ik daar niet tegen op kon. Ik hoorde het klikkende geluid toen hij de taser aan deed en ik zag een lichtflits. Ik herkende het als een taser. Ik zal de man die de taser vast had verder als dader 1 benoemen en de andere man als dader 2.
Ik zat dus inmiddels op mijn bed en toen moest ik gaan liggen. Ik lag op mijn rug op bed maar toen moest ik mij omdraaien. Ik lag op mijn buik op bed en toen werd ik door dader 2 vastgebonden. Ik zag dat dader 2 dit deed. (…)
Ik moest huilen omdat ik ook besefte: ‘ze komen ook echt voor mij’ en ik werd ook bang. Ik lag met mijn handen op mijn rug vastgebonden, op mijn buik op bed. Ik voelde dat mijn polsen erg veel pijn deden omdat de tiewraps heel strak zaten. Ik heb zelf gezien dat het tiewraps waren omdat ik gewoon kon kijken. Ik zei tegen dader 2 dat mijn handen echt pijn deden en ik vroeg of hij ze losser wilde maken. Dader 2 heeft me losgemaakt, met een schaar, en hij knipte me los. Daarna deed hij nieuwe tiewraps om en die zaten losser. Voordat hij mij los knipte, zijn beide daders even mijn kamer uit geweest. Ik heb wel heel even alleen gelegen. Ik denk dat dader 2 toen ergens een schaar is gaan pakken. Ook heeft dader 2 meerdere malen geprobeerd om mijn mond af te plakken met duct tape maar dat is hem niet gelukt. Ik huilde natuurlijk dus mijn mond en gezicht waren ook nat.
Ik ben ook aan mijn voeten vastgemaakt met tiewraps. Dit deed dader 2 ook bij mij. Ik lag continu op mijn buik. Dader 1 riep tegen dader 2 dat hij mij stil moest houden. Mijn telefoon lag nog steeds onder mij, niet echt onder mijn kussen maar op bed dus ik lag daarop.
Op enig moment vroeg volgens mij dader 2 waar mijn telefoon was. Ik zei dat die onder mij lag en dader 2 pakte de telefoon onder mij vandaan. Ik zei toen dat mijn vriendin mij belde en dat hij dus op moest hangen. Dader 2 vroeg toen aan mij de code van mijn telefoon. Ik gaf die code en toen kwam dader 1 weer binnen gelopen. Ik hoorde hem zeggen: ‘waar is je geld want ik heb van je vriend gehoord dat je heel veel geld hebt’. Ik zei toen dat ik niet bij het geld kon en dat het op een aparte rekening stond. Ik merkte toen dat ze boos werden. Ik hoorde dat ze zeiden ik ze serieus moest nemen en dat ik niet moest kletsen, dat ze me geen pijn zouden doen maar dan wel. Ik hoorde dat de toon veranderde en dat ze harder gingen praten.
Ik denk dat ze toen in mijn telefoon hebben gekeken en mijn app van het mobiel bankieren hebben gezien want toen zei dader 1 dat ik de code van het internet moest nemen. Ik zei toen: ‘wat bedoel je nou’, toen werd dader 1 weer boos en toen zei hij weer dat ik hem serieus moest nemen. Toen zei hij dat hij bedoelde mobiel bankieren en toen heb ik die code gegeven. Als je de eerste code intoetst dan kom je in het overzicht waarop je rekening te zien krijgt. Ik gaf mijn code, (…), en daarna moest ik mijn pincode ook geven. Ik bedoel daarmee de code van mijn pinpas. Ik heb voor de duidelijkheid de code opgenoemd. (...) Dader 2 had eerst mijn telefoon vast maar vanaf het moment dat ik de codes noemde heeft dader 1 mijn telefoon vastgehad. Ik begreep dat het niet lukte want hij zei, het duurt allemaal te lang en we moeten zo weg. Ik zei toen dat ik wel wilde helpen, maar hij zei: ‘hou je kop en ben stil’. Ik kreeg een kussen in mijn gezicht en op dat moment mocht ik ze ook niet meer aankijken. Ik heb daarvoor wel een beetje naar ze kunnen kijken. Dader 2 moest dat kussen bij mij doen, want dader 1 zei: ’hou haar stil’.
Ineens kreeg ik de e-dentificeerder in mijn gezicht, dat is een apparaat van de bank waarmee ik geld over kan schrijven. Daarmee kan ik mobiel bankieren. Ik heb een rekening bij de ABN Amro. Dader 1 werd weer boos. Dader 1 zei toen dat ik het op moest lossen en toen maakte dader 2 mij weer los. Hij maakte alleen mijn handen los. Ik mocht niet kijken en ik hoorde dader 1 zeggen dat ik niks mocht doen, anders deden ze me pijn. Ik was wel rustig maar wel erg angstig. Ik trilde. Ik was toen gestopt met huilen merkte ik. Ik kreeg mijn telefoon in mijn handen gedrukt, ik lag op mijn rechterzij met mijn rug naar ze toe maar zij konden wel mee kijken wat ik deed.
Ik moest geld over maken naar een rekening, dat zei dader 1 tegen mij. Ik moest 7500 euro overmaken. Hij zei, vijfenzeventig honderd euro. Ik vind de getallen lastig dus ik noem het zeven duizend vijf honderd. Ik had mijn telefoon vast en ik moest van dader 1 een naam intypen. Hij las mij voor wat ik moest intypen. Ik moet nog even zeggen dat ik tegen de daders heb gezegd dat je met de app het daglimiet van het pinnen bij een automaat omhoog kon zetten. Dit zei ik tijdens de transactie. Ik opende dat scherm en toen zag ik dat dat al gedaan was, door dader 1 vermoedelijk maar ik hoorde hem wel zeggen: ‘dat is niet wat ik vraag’.
Ik zag dat hij op zijn telefoon iets bekeek en dat hij voor mijn gevoel daarvan oplas wat ik moest typen. Hij noemde toen ook nog een rekeningnummer op. Ik zag dat de transactie voltooid was.
Dader 1 zei tegen mij dat ze klaar waren en zei tegen mij dat ze nog even het huis gingen doorzoeken en toen werd ik weer vastgebonden door dader 2. Ik kreeg de oplader van mijn iPhone om mijn handen heen gedraaid en daarover heen maakte dader 2 mij helemaal vast met duct tape. Ook om de tiewraps die nog om mijn voeten zaten deed dader 2 duct tape. Dader 1 was toen al weg uit mijn kamer. Hij is een paar keer de trap op en af gelopen dat hoorde ik. Dader 2 is weggegaan toen ik vastgebonden was.
2.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 15 april 2016, pagina’s 112 t/m 116, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] :
Ik woon samen met drie andere meiden in een studentenwoning aan de [adres 1] . (…) Op 14 april 2016 ben ik omstreeks 23:30 uur naar mijn bed gegaan. (…) Toen ik in bed lag en al half lag te slapen hoorde ik gestamp in de woning en ik hoorde stemmen. Het waren mannenstemmen (…)
Op een gegeven moment, ik lag toen nog steeds in bed en ik schat dat dit rond 00:30 uur [het hof begrijpt: op 15 april 2016] was, kwam een man mijn kamer binnen. De man die mijn kamer binnen kwam scheen direct met een zaklamp in mijn gezicht. Ik hoorde de man zeggen dat ik rustig moest blijven en dat er dan niets zou gebeuren. (…)
Vervolgens zag ik dat de man, ik zag enkel een schim, in mijn richting gelopen kwam. De man heeft mij toen bij mijn armen vastgepakt en heeft mijn armen vastgebonden. Ik moest van de man op mijn rechter zij gaan liggen met mijn hoofd naar de muur. Ik heb dat gedaan en de man heeft vervolgens mijn armen achter mijn rug vastgebonden. Ik kon op dat moment niet zien waarmee de man mij vastbond. Ik moest zo blijven liggen. Ik lag dus met mijn hoofd naar de muur / raam en met mijn rug naar de deuropening en naar de man. Mijn armen zaten strak vastgebonden. Ik voelde iets snijden in mijn polsen. Nadat de man mijn armen had vastgebonden merkte ik dat de man iets op mijn mond plakte. Volgens mij was dit duct tape. De tape zat ook een beetje over mijn haren.
(…) Ik mocht van de man niet omkijken. Nadat de man met de zaklamp mijn armen had vastgebonden en mijn mond had afgeplakt merkte ik dat hij weg liep. Ik had het vermoeden dat hij heen en weer liep tussen de kamer van [benadeelde 1] (hof: [benadeelde 1] ) en de kamer van de andere twee meiden. De man was vooral in de kamer van [benadeelde 1] , haar kamer ligt naast die van mij. De man keek af en toe mijn kamer in. Ik kon dit zien via het schijnsel in de tv. Ik ben maar op bed blijven liggen, dit had de man tegen mij gezegd en ik was bang voor hetgeen zou gebeuren als ik op zou staan of zou bewegen.
Op een gegeven moment hoorde ik in de kamer naast mij, de kamer van [benadeelde 1] , iemand iets zeggen over 7500 euro. [benadeelde 1] moest volgens mij iets van 7500 euro overmaken. Ondertussen kwam een andere man mijn kamer binnen. Ik mocht van deze man absoluut niet omkijken. De man vroeg mij op mijn rug te gaan liggen. Toen ik op mijn rug lag zei hij dat ik toch op mijn buik moest gaan liggen. Toen ik op mijn buik lag heeft deze man mijn voeten vastgebonden.
Ik hoorde ondertussen bij [benadeelde 1] op de kamer nog steeds stemmen dus ik denk dat de man met de zaklamp nog bij [benadeelde 1] op de kamer was. (…) Vervolgens is de man de kamer weer uitgelopen. Ondertussen hoorde ik hem zeggen dat als ze weg zouden gaan wij vijf minuten moesten wachten met het bellen van de politie.
Enkele minuten later kwam de man met de zaklamp weer mijn kamer binnen. De man met de zaklamp werd boos. Ik merkte dit omdat hij harder ging praten, ging schreeuwen en ging schelden. Hij gebruikte heel vaak het woord kanker. Ik werd echt bang van hoe de man toen deed. De man met de zaklamp benadrukte dat ik niet om mocht kijken en hij is vervolgens weer uit mijn kamer gegaan.
Even later kwam er weer iemand mijn kamer in. Dit bleek [benadeelde 3] te zijn. [benadeelde 3] heeft mijn armen en benen losgemaakt met een schaar. Op dat moment zag ik pas dat mijn armen en benen waren vastgemaakt met tiewraps. (…) Ik ben toen naar mijn kamer gegaan om daar naar mijn telefoon te zoeken. Ik ben nog een aantal keer heen en weer gelopen tussen de keuken en mijn kamer. Ik heb in mijn make-up tasje gezocht naar mijn telefoon en in de rest van mijn kamer maar ik heb mijn telefoon niet gevonden. Mijn telefoon betreft een Huawei P8 Lite, zwart van kleur met een wit hoesje.
De man met de zaklamp was ongeveer 1.85 lang en daarmee de langste van de twee mannen.
3.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 15 april 2016, pagina’s 117 t/m 119, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 3] :
Zij deed aangifte en verklaarde het volgende over het incident dat plaatsvond op 15 april 2016:
Ik woon op [adres 1] . (…) Ik huur op de begane grond een kamer. Dit is tevens mijn slaapkamer.
Ik lag in mijn bed te slapen. Ik ben rond 22:30 uur naar mijn bed gegaan [het hof begrijpt: op 14 april 2016]. Ik werd wakker omdat er iemand op mijn bed sprong en zei: “niet schreeuwen”. Toen werd ik vastgebonden met mijn handen op de rug. Daarna hebben ze mijn enkels vastgebonden op bed. In mijn kamer zag ik dat er twee daders aanwezig waren. Ik durfde niet te schreeuwen of te roepen, ik was bang. Daders hebben mijn mond met tape afgeplakt. Ik hoorde dat ze mijn kamer aan het doorzoeken waren. Ze hebben mij een keer met mijn hoofd in het hoofdkussen geduwd. Dit deden ze met hun handen tegen mijn hoofd/nek aan te duwen, ik kreeg bijna geen lucht. Dader zei dat ik rustig moest zijn.
Ik hoorde dat de daders uit mijn kamer weg gingen. Ik hoorde ze via de trap naar boven gaan en boven lopen. Dit hoorde ik aan het gekraak van het plafond. Ik hoorde iemand schreeuwen.
(…)
Ik was erg bang. Een dader zei met een agressieve stem “rustig blijven dan komen we je zo losmaken. Er is mij geen accent van de daders opgevallen, ze spraken de Nederlandse taal. Daarna zijn de daders weer naar boven gegaan; dit hoorde ik door het gekraak van het plafond. Daarna stond er een dader bij mij op de kamer. Hij zei: “ik maak eerst boven iemand los”. Deze mag jullie dan los maken en dan moet je vijf minuten wachten voor dat je de politie gaat bellen, want we snappen dat jullie de politie willen bellen. Anders knal ik de ruit na de galemieze als je geen vijf minuten wacht. Ik hoorde een deur hard dicht slaan bij het weggaan.
Ik heb het vermoeden dat de daders nu weg waren. Ik heb mezelf eerst omgedraaid in bed en heb zelf mijn handen los kunnen krijgen (tiewraps). Ik heb de tape van mijn mond gehaald. Mijn enkels waren vast gemaakt met de snoer van de oplader van laptop. Ik heb eerst gewacht of ik niets meer hoorde of de daders er nog waren. Ik heb de schaar mee genomen en ben naar boven gegaan en heb daar [benadeelde 2] haar armen los geknipt. Zij hadden haar handen op de rug vast gemaakt met tape. [benadeelde 2] lag op bed op haar buik. Ik ben toen naar de kamer van [benadeelde 1] gegaan. Ik heb haar benen los geknipt die aan elkaar getapet zaten en haar handen los gemaakt. [benadeelde 1] had onder de tape ook nog een opladersnoer van een iPhone waarmee de daders haar vast gemaakt hadden. Ik ben toen naar [benadeelde 4] gegaan, zij woont op de tweede verdieping. Ik zag haar voor de deur op haar buik liggen, met haar handen, benen en mond en tape op haar bril zitten.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2016, pagina 120, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [beambte] :
Op 17 april 2016 heb ik contact opgenomen met aangeefster [benadeelde 3] . Ze
vertelde dat tijdens de woningoverval haar iPhone 5s is weggenomen door de
daders.
5.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 15 april 2016, pagina’s 121 t/m 128, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 4] :
Ik woon samen met drie andere meiden op het adres [adres 1] . (…)
Op 14 april 2016 omstreeks 23:00 uur ben ik gaan douchen. Ik wist dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] thuis waren. Ik kwam omstreeks 23:38 uur uit de douche. Ik heb [benadeelde 1] welterusten gewenst en ik ben door gelopen naar mijn kamer op zolder. Daar aangekomen ben ik meteen aan mijn bureau gaan zitten om aan mijn project voor school te werken.
Ik heb tussendoor op de klok gekeken en toen was het inmiddels middennacht geweest want het was 00:06 uur [het hof begrijpt: op 15 april 2016]. Een poosje later hoorde ik geluiden. Ik hoorde hard gehuil en daarna snikkend en ik hoorde mannenstemmen die boos klonken. (…)
Ik hoorde iemand de zoldertrap op komen. De zoldertrap kraakt enorm. Ik dacht: ‘ohh shit’ en ik dacht meteen: ‘mijn deur is niet op slot’. Ik bedacht mij ook nog of dat ik nu snel 112 kon bellen maar de trap is niet erg lang en het ging zo snel.
Ik zag dat er een persoon mijn kamer in kwam en die zei vluchtig dat ik op de grond moest gaan liggen. Ik heb dit ook meteen gedaan. Ik hoorde de man zeggen dat ik moest doen wat hij zei, want hij was een pro en hij had dit vaker gedaan en hij kon mij zo vermoorden/doodmaken of woorden die daar op lijken. Ondertussen was er ook een tweede man naar boven gekomen en ik dacht te zien dat hij iets in zijn handen had.
De eerste man zei mij om mijn handen op mijn rug te doen en hij heeft toen mijn handen met tape (duct tape) vast gebonden. Daarna heeft hij een strook tape over mijn bril geplakt toen ik met mijn gezicht naar de grond lag. Ook plakte hij mijn mond af en daarna bond hij mijn voeten aan elkaar vast.
De jongen op de trap zei alles tegen mij. Ik hoorde hem zeggen dat het ongeveer 10 minuten zou duren en dat zij daarna weg zouden gaan. En ik mocht geen geluid maken. Als een van ons zich daar niet aan zouden houden dan zouden ze ons allemaal iets aandoen. Ik ben toen stil blijven liggen. Ik hoorde een van de mannen zeggen dat er beneden iemand geluid maakte en ik was bang dat ze haar iets aan zouden doen.
Ik hoorde mensen trap op en afgaan. Ik heb voornamelijk gehoord dat ze in de kamer van [benadeelde 1] waren. Ik heb op een gegeven moment gehoord dat een van de mannen een schaar nodig had en dat een ander zei dat er een op mijn bureau lag. Ik hoorde dat er een man persoon weer naar boven kwam en iets uit mijn kamer pakte.
In het begin vertelde de man mij al dat hij mijn telefoon mee zou nemen naar beneden.
Ik hoorde ze agressief met [benadeelde 1] praten en ik hoorde [benadeelde 1] cijfers op noemen.
Op een gegeven moment hoorde ik [benadeelde 1] huilen en snikken.
Later hoorde ik iemand de trap op komen en ik zag dat dit [benadeelde 3] was en zij heeft mij losgemaakt. Zij knipte de tape los. Hierna zijn we samen naar beneden gegaan en heb ik ook gezocht naar mijn telefoon in de keuken, badkamer, maar ik kon hem niet vinden. Deze hebben de jongens dus meegenomen, net als die van de meiden. Ik heb een iPhone 5S kleur wit met een hoesje erom heen.
6.
Proces-verbaal van verhoor aangever, d.d. 16 april 2016, pagina’s 99 t/m 108, voor zover inhoudende de aanvullende verklaring van [benadeelde 1] :
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord aangeefster
V: Hoeveel geld is er in totaal van jouw rekening afgeschreven door toedoen van deze daders?
A: 7.500,00. En daarna is nog 2.000,00 opgenomen bij een pinautomaat in Prinsenbeek. Dus in totaal 9.500,00 euro. (…) Om 01.27 uur is gepind in Prinsenbeek voor een bedrag van 2.000,00. Dat heeft de bank mij verteld.
V: Hoe lang zijn de daders in totaal in jullie woning geweest?
A: Een uur ongeveer. [vriendin] belde mij om 00:30 uur. Om 01:20 uur stonden wij bij de buren.
7.
Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 15 april 2016, pagina’s 90 t/m 91, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 15 april 2016 omstreeks 01:25 uur kreeg ik de melding om te gaan naar
de [adres 1] . Aldaar zou een overval zijn gepleegd in een woning.
Ik hoorde dat de meldster doorgaf dat de buren van nummer 80 bij haar binnen
zaten en dat zij overvallen en vastgebonden zijn geweest.
8.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 21 april 2016, pagina’s 359 t/m 363, voor zover inhoudende:
Op 15 april 2016 omstreeks 00.30 uur werden er vier vrouwen overvallen in hun woning aan de [adres 1] . Er werden camerabeelden opgevraagd van de pinautomaat ABN-AMRO aan de Markt 26 te Prinsenbeek omdat er een pintransactie werd gedaan.
Op de camerabeelden van 15 april 2016 omstreeks 01.27.40 uur is een man te zien die aan komt lopen. (…). Er werden meerdere screenshots van de man bijgevoegd bij de pinautomaat.
9.
Proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 april 2016, pagina’s 366 t/m 367, voor zover inhoudende:
Op 22 april 2016 heb ik, verbalisant, de camerabeelden bekeken van de pintransactie bij de ABN-AMRO in Prinsenbeek, die gedaan is met de pinpas afkomstig van de diefstal met geweld gepleegd aan de [adres 1] op 15 april 2016. Ik zag op de bewegende beelden een man pinnen. Ik zag meteen aan het gelaat van deze man en zijn gezichtsuitdrukking dat hij sterke gelijkenissen vertoont met [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] -1968 te [geboorteplaats 2] .
10.
Een proces-verbaal bevindingen tapgesprek 199 TA010, pagina’s 504 t/m 509, opgemaakt op ambtseed op 8 augustus 2016:
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , verklaar het volgende:
Op bevel van de Officier van Justitie mr. K. Simpelaar werd (…) de telecommunicatie opgenomen van telefoonnummer (…). Voornoemd telefoon-nummer was, zoals verdachte [medeverdachte 2] op 28 juni 2016 zelf aangaf bij de politie, in gebruik bij verdachte [medeverdachte 2] .
Ik ,verbalisant, luisterde het navolgende gesprek en hoorde het volgende:
[medeverdachte 2] (sh) 6670 WGD moeder (ng) 2395.
Ik, verbalisant, hoorde 1 augustus 2016 in het bureau van politie te Breda, Mijkenbroek, de verdachte [medeverdachte 2] . Ik, verbalisant, herkende derhalve de stem van [medeverdachte 2] .
Aanvang gesprek: 12-07-2016 18:27:13 uur.
J= [medeverdachte 2] (hof: [medeverdachte 2] )
M=Moeder
J:Hai mam.
M: hai meis, hoe is tie?
J: (..) nu moet ik donderdag weer naar de politie. (…) Ze blijven maar ze blijven maar eh ik vind het echt vervelend want eh. Nu willen hun dat ik ga getuigen over de tweede verdachte
M: De tweede verdachte?
J: Ja. En ik weet wel wie het is maar ik heb geen zin om eh als hun straks allemaal vrijkomen dat ik eh allemaal mensen achter me aan krijg.
(…)
M: Weet je wie die is dan, weet je wie dat is?
J: Ja
M: Oh, en en en.. maar je weet er niet veel van?
J: Nee ik weet, ik heb hem een paar keer gezien. Hij heeft [medeverdachte 1] (hof: [medeverdachte 1] ) een paar keer opgehaald bij mij.
(…)
J: Kijk, [medeverdachte 1] ken ik. (…) Die kan ik een beetje voorspellen. Die kan ik een beetje voorspellen wat zijn stappen zijn als hij straks vrijkomt. Maar die jongen.
M: Ja
J: Die ken ik niet.
M. Nee.
J: Ik heb hem een paar keer gezien van gezicht.
M: Ja, en je kent z’n naam niet?
J: Jawel.
M: Maar verder weet je niks van m?
J; Nee. Ja ik weet dat ie in de Haagse Beemden (het hof begrijpt: een wijk in Breda) woont.
Opmerking hof: Na raadpleging van openbare internetbronnen (onder meer: “erfgoed.breda.nl”) heeft het hof vastgesteld dat het adres [adres 2] , zijnde het adres van de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten, zich in de Bredase wijk de Haagse Beemden bevindt.
11.
Een Relaas einddossier Solihull, pagina’s 38 t/m 89, voor zover inhoudende het relaas met de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
(pag. 75)
Op 21 juni 2015 werd verdachte [medeverdachte 1] aangehouden.
(pag. 77)
Tijdens het vijfde verhoor op 20 oktober 2016 verklaarde verdachte [medeverdachte 1] dat hij wilde gaan zeggen wat er gebeurd was. Er waren meerdere mensen bij betrokken geweest, maar hij wilde alleen zijn eigen aandeel vertellen. Hij verklaarde dat hij daar (het hof begrijpt: bij de overval op het studentenhuis in Breda) binnen was geweest. Hij had er ook één getiewrapt en vastgebonden. Die andere had de rest gedaan. Hij was via via bij [benadeelde 1] (het hof begrijpt: [benadeelde 1] ) gekomen.
(pag. 64)
Tijdens een telefonisch contact tussen opsporingsambtenaar [beambte] en verdachte [medeverdachte 2]
, vertelde [medeverdachte 2] dat verdachte [medeverdachte 1] op 26 juli 2016 vanuit de
Penitentiaire inrichting De Geerhorst te Sittard telefonisch contact met haar had
opgenomen. Hierop werd het nummer van de telefoonkaart van verdachte [medeverdachte 1]
en de telefoonnummers van de personen met wie hij vanuit de Penitentiaire
inrichting in de periode van 26 juli 2016 tot en met 28 juli 2016 gevorderd.
Op grond van artikel 126nd Sv werden TELIO gesprekken gevorderd van de
telefoonkaart op naam van verdachte [medeverdachte 1] .
Van de zes gesprekken werd het gesprek van 26 juli 2016 starttijd 14:54:20 uur
uitgewerkt. Politieambtenaar [verbalisant 3] herkende de stem van verdachte [medeverdachte 2]
. Het betrof het gesprek tussen een NNman 9666 die uitbelt met verdachte
6670.
12. Een proces-verbaal uitwerking teliogesprek, pagina’s 554 t/m 558, voor zover inhoudende de verklaringen van J.J.C [medeverdachte 2] en F.W. [medeverdachte 1] :
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , verklaar het volgende.
Op grond van een vordering ex artikel 126ND werden TELIO gesprekken aangevraagd van telefoonnummer 317085096669.
Ik beluisterde zes gesprekken en werkte het gesprek van 26 juli 2016 starttijd 14:54:20 uur uit.
Ik, verbalisant herkende de stem van [medeverdachte 2] . Ik was aanwezig bij het verhoor van [medeverdachte 2] op 2 augustus 2016.
NN-man (het hof begrijpt op grond van voorgaand bewijsmiddel: [medeverdachte 1] )
J= [medeverdachte 2]
(…)
N: Ik ben nou uit beperkingen gehaald wat betekent dat een of andere manier die lange, meer ga ik niet zeggen, die lange, ik weet niet of hij eh.. weet je daar iets van? Is hij gepakt?
J: Nee, want ik kwam, dat wou ik zeggen, ik kwam [betrokkene] tegen in de stad.
N: Ja
J: Ja en eh hij herkende mij niet. Ik zei daarna, jij bent toch [betrokkene] , de vriend van [medeverdachte 1] ? Hij zo: ja klopt. Toen vertelde hij mij dat jij drie maanden beperkingen had gekregen en eh toen zei ie ook dat [verdachte] (fonetisch) niks dat [verdachte] (fonetisch) niks aan de hand was.
N: Ehm nou ok. Omdat ik mijn mond hou. Omdat ik geen kanker kanker verraaier ben.
(…)
N: Maar hun.. maar die lange en die en die [betrokkene] en noem het maar op. Hun moeten wel allemaal gaan uitkijken. Wat ze allemaal gaan doen want ik zeg je eerlijk ik heb alles met die jongens gedaan hun moeten heel erg gaan uitkijken wat ze zeggen.
13.
Een proces-verbaal van aanhouding, d.d. 9 augustus 2016, pagina’s 875 t/m 876:
Op dinsdag 9 augustus 2016 omstreeks 11:54 uur, hielden wij op de locatie [locatie] , als verdachte aan:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag 1] 1993
Geboorteplaats: [geboorteplaats 1]
Adres: [adres 2]
14.
Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende gesprekken vanuit de PI De Geershorst tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , pagina’s 559 t/m 562:
Op dinsdag 9 augustus 2016 werd verdachte [verdachte] aangehouden. Op woensdag 10 augustus 2016 werd hier een persbericht van in de media gebracht. lk, verbalisant had op 11 augustus 2016 telefonisch contact met verdachte [medeverdachte 2] , waaruit bleek dat zij het persbericht gelezen had.
Uit gevorderde gegevens bleek dat er met de telefoonkaart van verdachte [medeverdachte 1] vanuit de Pl De Geerhorst over de periode 9 van tot met 14 augustus 2016 driemaal contact gezocht was met het telefoonnummer van verdachte [medeverdachte 2] (31685796670), namelijk op:
- 11 augustus 2016 om 11.33 uur
- 13 augustus 2016 om 14.17 uur
- 14 augustus 2016 om 17.10 uur.
De volgende aanduidingen worden gehanteerd:
NNM = NNMan (het hof begrijpt: verdachte [medeverdachte 1] )
[medeverdachte 2] = Verdachte [medeverdachte 2]
NTV = Niet te verstaan.
Op 12 mei 2016 heb ik een verklaring van [medeverdachte 2] opgenomen. Ook heb ik haar enkele keren telefonisch gesproken. Derhalve herkende ik de stem van de vrouw in de gesprekken, als zijnde de stem van verdachte [medeverdachte 2] .
Gesprek 1
Datum 11 augustus 2016
Starttijd 11:33 uur
[medeverdachte 2] : Er is gisteren iemand opgepakt he.
NNM: Wie? Die lange?
[medeverdachte 2] : Ja.
NNM: Hoe weet jij dat?
[medeverdachte 2] : Ik heb online zitten kijken. Ik zag dat voorbij komen. Negen… Gisteren wat het negen juli [het hof begrijpt: augustus] toch?
NNM: Gisteren was wat?
[medeverdachte 2] : Gisteren was het negen juli [het hof begrijpt: augustus] toch?
NNM: Tien
[medeverdachte 2] : O, negen juli [het hof begrijpt: augustus].
NNM: Dinsdag was het. Dan was het dinsdag.
[medeverdachte 2] : Dinsdag dan. Dinsdag stond negen juli [het hof begrijpt: augustus] tweede verdachte aangehouden vanwege je weet wel. Op uh.
NNM: Ja.
[medeverdachte 2] : Hoe die straat ook heette.
NNM: Jajaja
[medeverdachte 2] : Een drieëntwintig jarige Bredanaar.
NNM: Drieëntwintig jarige Bredanaar?
[medeverdachte 2] : Ja.
NNM: Ja, kan wel kloppen man. Dat kan wel kloppen.
[medeverdachte 2] : NTV
NNM: Ja, je weet toch. Ik weet niet wat ik moet zeggen, maar uh ja.. Hij kijkt maar man. Je weet toch. Er staan dingen in uh mijn uh in dat dossier wat ik heb gekregen staan dingen die hij heeft gezegd. Hij heeft tegen die personen dingen gezegd die ik niet heb gezegd. Hij heeft eigenlijk bijna al die handelingen gedaan binnen. Dus ja, ik weet niet wat hij nou allemaal gaat koeken. Of hij zijn mond gaat houden of dat hij gaat praten. Want als hij gaat praten dan ga ik mijn mond ook open gooien he.
(…)
15.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Breda van 7 april 2017, voor zover inhoudende de door de verdachte afgelegde verklaring:
U vraagt mij of ik [medeverdachte 1] ken. Ja. In die tijd had ik veel contact met hem. Het zou kunnen dat we 3 mei (het hof begrijpt 2016) nog samen waren.
Ik ben 1.91m.
16.
Een proces-verbaal van verhoor getuige bij het kabinet raadsheer-commissaris van 16 januari 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] :
Op de vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
Ik weet uiteraard over welke zaak het gaat waarin u mij als getuige wilt horen. Het gaat in deze zaak om een woningoverval die ik heb gepleegd in Breda. Ik ben zelf in deze zaak veroordeeld door de rechtbank Breda tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
(…)
U vraagt mij opnieuw of ik de overval in mijn eentje heb gepleegd. Mijn antwoord is nee. U vraagt mij vervolgens wie die ander is geweest met wie ik die overval heb gepleegd. Ik ben eerder bedreigd door de medeverdachte. Dat is via facebook gebeurd, middels een voicememo toen ik in het open kamp zat. Ik had hem een screenshot gezonden van de dagvaarding die ik had gekregen om hier als getuige op te treden. Daarop reageerde hij met een voicememo waarin meneer zei, dat als ik zou praten dat hij het was geweest, dat er dan een stuk staal of ijzer door mijn lichaam zou gaan. Deze meneer was de mededader. Hij zei: ‘je moet uitkijken, want ik heb al door jouw schuld vastgezeten’. Volgens mij heeft hij lang vastgezeten, negen maanden. Hij heeft in deze zelfde zaak vastgezeten. Ik begrijp dat ik hiermee eigenlijk zeg wie de mededader is geweest.
(…)
Op de vragen van de advocaat-generaal antwoord ik als volgt:
Ik heb een oproep gekregen om hier vandaag te verschijnen. Op die oproep staat de naam van degene in wiens zaak mijn getuigenverklaring wordt gevraagd: [verdachte] . Het is die oproep die ik naar de man heb gestuurd die mij vervolgens bedreigde.
U vraagt mij of ik [medeverdachte 2] , die ik zojuist nog heb gezien, na het plegen van de overval gesproken heb waarbij ik haar de naam van de mededader heb genoemd. Ja, dat klopt. Ik heb volgens mij haar niet zijn achternaam genoemd. Die kende ze al. Die persoon werd overigens ook wel “de lange” genoemd. [medeverdachte 2] en ik bedoelen met “de lange” steeds één en dezelfde persoon.
Ik ben op zichzelf niet bang voor [verdachte] , maar als ik hem nu ontmoet kan dat mis gaan en daar heb ik geen zin in.
(…)
Op de vragen van de raadsman antwoord ik als volgt:
Ik ken de heer [verdachte] al jaren uit Breda, van de straat. (…) Hij heeft mij niet eerder bedreigd dan in de zaak waar het vandaag over gaat.
17.
Een proces-verbaal van verhoor getuige bij het kabinet raadsheer-commissaris van 16 januari 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] :
Op de vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
Ik weet over welke zaak u mij als getuige wilt horen. In deze zaak ben ik zelf als verdachte aangemerkt geweest. (…)
Ik ben pas bij deze zaak betrokken geraakt nadat de overval al gebeurd was. Mijn ex-vriend [medeverdachte 1] heeft mij benaderd met de vraag om het geld dat op mijn rekening was gestort aan hem te geven. Zo zijn wij met z’n tweeën naar de pinautomaat gegaan om dat geld te pinnen. Pas toen ik werd opgepakt voor een verhoor in deze zaak kwam ik er achter dat dat geld van een overval afkomstig was. In die tijd had ik met hem nog een relatie, ook toen hij vast zat.
De dag dat ik opgepakt werd ben ik die avond nog naar [medeverdachte 1] geweest en heb ik nagevraagd wat er is gebeurd, zo ben ik alles te weten gekomen. Ik heb wat ik wist zowel van internet, als waar ik het heb opgezocht, als van [medeverdachte 1] zelf gehoord. Ik begreep hieruit dat ergens op een avond een overval was gepleegd op meerdere slachtoffers in een studentenhuis in Breda, waarbij het bij één slachtoffer om geld ging. Die overval is gepleegd door [medeverdachte 1] . Hij heeft mij verteld dat hij met één ander binnen is geweest bij die overval. Hij heeft gezegd dat die ander de heer [verdachte] was. [medeverdachte 1] noemde deze tweede persoon eigenlijk altijd “de lange”. Het klopt dat ik een MMA melding heb gedaan nadat [medeverdachte 1] was opgepakt. Ik deed dit bewust anoniem in de hoop dat het ook anoniem zou blijven. Dat was omdat ik bang was van [medeverdachte 1] en die [verdachte] . Toen [medeverdachte 1] en ik een relatie kregen ging hij al met [verdachte] om, het was een vriend van hem voor zover ik weet. Ik merkte het doordat, als we elkaar aan de telefoon hadden, hij wel eens zei dat hij met [verdachte] , dat is de voornaam van [verdachte] , wegging. Ik weet niet meer of [medeverdachte 1] deze jongen ook nog met een andere naam of term aanduidde, behalve dan de term “de lange”.
(…)
In de tijd dat deze zaak echt speelde ben ik wel bezig geweest met de vraag wie dan die tweede man, die [verdachte] , zou zijn en of ik van deze jongen bang zou moeten zijn.
(…)
Toen via internet naar buiten kwam dat [verdachte] voor zijn vermeende aandeel in deze overval was vrijgesproken, toen had [medeverdachte 1] het daar regelmatig over.
(…)
Op de vragen van de advocaat-generaal antwoord ik als volgt:
(…)
U vraagt mij hoe ik voor mijn melding te weten ben gekomen wat de naam was van die tweede man. Pas toen ik werd opgepakt heb ik de informatie gekregen van [medeverdachte 1] . Ik heb van hem de namen gehoord: “de lange”, [verdachte] en de achternaam [verdachte] . Dat ging bij meerdere gesprekken steeds over dezelfde persoon.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet heeft gepleegd en daarvan vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd – kort gezegd – dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] onbetrouwbaar zijn en niet passen bij de overige bewijsmiddelen, dat de verdachte niet past in de signalementen die door de slachtoffers zijn opgegeven en dat niet de verdachte maar iemand anders ‘de Lange’ is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Na de woningoverval op 15 april 2016 wordt op 21 juni 2016 [medeverdachte 1] als verdachte aangehouden. Hij bekent dat hij één van de daders van de woning overval is geweest. [medeverdachte 1] wil echter verder niets los laten over zijn mededader.
[medeverdachte 1] heeft bij zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris op 16 januari 2019 eerst aangegeven dat hij een screenshot van de dagvaarding om in de strafzaak van [verdachte] als getuige voor de raadsheer-commissaris te verschijnen aan de medeverdachte heeft gestuurd en dat hij vervolgens door deze persoon bedreigd is. Hij zei: ‘je moet uitkijken, want ik heb al door jouw schuld vastgezeten’. Volgens mij heeft hij lang vastgezeten, negen maanden. Hij heeft in deze zelfde zaak vastgezeten. Ik begrijp dat ik hiermee eigenlijk zeg wie de mededader is geweest. Die persoon werd ook wel “de lange” genoemd. [medeverdachte 2] en ik bedoelen met “de lange” steeds één en dezelfde persoon, aldus [medeverdachte 1] .
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 1] verdachte aanwijst als de mededader van de woningoverval. Verdachte is de enige andere verdachte die in deze strafzaak is opgepakt en hij heeft in voorarrest verbleven van 9 augustus 2016 tot 24 april 2017, derhalve ruim 8,5 maand. Met zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris heeft [medeverdachte 1] min of meer met zoveel woorden verklaard dat hij samen met de verdachte de woningoverval heeft gepleegd.
[medeverdachte 2] heeft op 16 januari 2019 bij de raadsheer-commissaris bevestigd dat degene die zij en [medeverdachte 1] aanduiden als ‘de lange’, de mededader was van de overval. ‘De lange’ is dezelfde persoon als [verdachte] , aldus [medeverdachte 2] .
Deze verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] acht het hof betrouwbaar, omdat deze worden bevestigd door de in de bewijsmiddelen opgenomen teliogesprekken. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van die gesprekken, omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich op dat moment onbespied waanden en vrijelijk spraken.
Uit deze gesprekken, die door verdachte [medeverdachte 1] tijdens diens voorarrest vanuit de PI worden gevoerd met zijn vriendin [medeverdachte 2] , blijkt dat zij het over ‘de lange’ hebben, waarbij [medeverdachte 2] de naam ‘ [verdachte] ’ noemt.
Op 26 juli 2016 vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] of ‘de lange’ al is opgepakt, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat zij gehoord heeft dat dit nog niet het geval is. In een volgend gesprek op 11 augustus 2016 geeft [medeverdachte 2] aan van [medeverdachte 1] te kennen dat zij vermoedt dat ‘de lange’ is opgepakt omdat een drieëntwintig jarige Bredenaar op 9 juli 2016 [het hof begrijpt: augustus] opgepakt is.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 9 augustus 2016 is aangehouden en dat hij op dat moment 23 jaar oud was en uit Breda komt, en wel uit de Bredase wijk ‘Haagse Beemden’. [medeverdachte 2] had op 12 juli 2016 al telefonisch aan haar moeder gezegd dat de tweede verdachte daar vandaan komt.
Het hof heeft overigens – anders dan door de raadsman is gesteld – op grond van de stukken uit het strafdossier geen enkele aanknopingspunten om aan te nemen dat iemand anders, bijvoorbeeld [naam] , de bewuste als ‘de lange’ aangeduide persoon zou zijn, al was het alleen maar omdat [naam] niet in voorarrest heeft gezeten in verband met deze woningoverval en zijn voornaam ook niet overeenkomt met de naam [verdachte] .
Het hof acht op grond van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met het hiervoor overwogene, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Dat de door [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] opgegeven signalementen op onderdelen niet geheel overeenkomen met de verdachte maakt zulks niet anders. Getuigen zijn geen onfeilbare waarnemers; dat geldt temeer in stressvolle situaties als de onderhavige.
Het hof verwerpt dientengevolge het verweer van de verdediging in al haar onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval met geweld en bedreiging met geweld. Midden in de nacht zijn de verdachte en zijn mededader een studentenhuis binnengevallen, waar op dat moment vier studentes verbleven. De verdachte en zijn mededader wisten dat één van de studentes veel geld op haar bankrekening had en zij hebben [benadeelde 1] onder dwang een geldbedrag van
€ 7.500,00 van haar bankrekening naar een andere bankrekening laten overboeken en ook haar pinpas met pincode laten afstaan. Ook zijn de verdachte en de mededader in de slaapkamers van de andere studentes geweest en hebben zij [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] aan hun armen en benen vastgebonden en hun mond getapet. Nadat het geld was overgeboekt zijn de verdachte en de medeverdachte met de telefoons van de vier studentes vertrokken. Kort daarna is door de mededader met de pinpas van [benadeelde 1] nog een bedrag van
€ 2.000,00 van haar bankrekening gepind.
Door op voornoemde wijze te handelen hebben de verdachte en zijn mededader niet alleen materiële schade en overlast veroorzaakt, maar hebben zij tevens een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Het gevoel van veiligheid in je eigen woning, en met name in je eigen slaapkamer, een omgeving waar men zich bij uitstek beschermd moet kunnen voelen, is mede door toedoen van de verdachte aangetast. De verdachte en zijn mededader hebben door hun handelen aangetoond dat zij geen enkel respect hebben voor andermans eigendommen en hebben zich geen enkele rekenschap gegeven van de gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers. De ervaring leert dat gebeurtenissen als deze diep ingrijpen in de levens van de slachtoffers, die daarvan mogelijk ook in de toekomst de nadelige gevolgen zullen ervaren. Daarnaast leveren feiten als de onderhavige een ernstige inbreuk op de rechtsorde op en versterken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het hof acht dit ernstige feiten en weegt mee dat de verdachte en zijn mededader deze misdrijven kennelijk puur uit financieel gewin hebben gepleegd.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het nadeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 augustus 2020, in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige feiten eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Het hof acht het zorgelijk dat deze eerdere veroordelingen de verdachte er niet van heeft kunnen weerhouden wederom een soortgelijk delict te plegen.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, die dienen als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van een woningoverval. Genoemde oriëntatiepunten kennen als uitgangspunt voor een overval op een woning een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.
Indien ander geweld dan het geven van een enkele ruk of duw wordt gebruikt, is het uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar. Deze straffen kunnen worden verhoogd of verlaagd indien sprake is van strafvermeerderende of strafverminderende factoren. In het onderhavige geval is er sprake van twee overvallers en vier slachtoffers en is meer geweld gebruikt dan een enkele ruk of duw. Het slachtoffer [benadeelde 1] is bedreigd met een taser. Daarnaast zijn de slachtoffers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] vastgebonden aan hun armen en voeten en is hun mond met duct tape afgeplakt. Ook kreeg [benadeelde 1] een kussen in haar gezicht en werd het hoofd van [benadeelde 3] in een kussen gedrukt.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om in het voordeel van de verdachte van voornoemd uitgangspunt af te wijken en is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor enige duur met zich brengt.
Het hof is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden is.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Immers is op 4 mei 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 9 november 2020 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 18 maanden overschreden, terwijl dit niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof zal daarom aan die overschrijding consequenties verbinden.
Zoals overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof – zoals door de advocaat-generaal is gevorderd – een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 12.346,00, bestaande uit € 10.346,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiele schade bestaat uit een bedrag van € 7.500,00 dat onder dwang van haar bankrekening is overgeschreven naar een andere bankrekening, een bedrag van € 2.000,00 dat onmiddellijk na de overval via een geldautomaat van de bankrekening van [benadeelde 1] is gepind en een bedrag van € 846,00 voor de gestolen mobiele telefoon (iPhone 6 Plus).
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering minus € 5.000,00, zijnde het gedeelte dat zij inmiddels van de ontvreemde € 9.500,00 heeft terugontvangen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden met vermindering van een bedrag van
€ 5.000,00.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.346,00 aan materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 2.500,- zijnde het niet terugontvangen deel van het bedrag (€ 7.500,- minus € 5.000,-) dat onder dwang van haar bankrekening is overgeboekt, het bedrag van € 2.000,- dat van haar bankrekening is gepind, en een bedrag van € 846,- voor de gestolen mobiele telefoon (iPhone 6 Plus). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderding tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat de verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof verder voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 2.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Ook deze verplichting tot schadevergoeding zal hoofdelijk opgelegd worden.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2016 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 7.346,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.243,24, bestaande uit € 243,24 aan materiële schade (mobiele telefoon, merk Huawei) en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 243,24 aan materiële schade, bestaande uit vergoeding van de gestolen mobiele telefoon (Huawei). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderding tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat de verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof verder voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 2.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat ook deze verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2016 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 2.243,24. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.127,94, bestaande uit € 127,94 aan materiële schade (mobiele telefoon, type iPhone 5s) en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 127,94 aan materiële schade, bestaande uit vergoeding van de gestolen mobiele telefoon (iPhone 5s). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderding tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat de verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof verder voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 2.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat ook deze verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2016 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 2.127,94. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 02-024611-15
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft bij vordering van 18 oktober 2016, de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, opgelegd bij vonnis van de politierechter Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 mei 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-024611-15. Het hof begrijpt de vordering zo dat het vonnis van 21 april 2015 in die strafzaak bedoeld is, welk vonnis op 7 mei 2015 onherroepelijk is geworden.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand dient te worden gelast.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 02-029060-14
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft bij vordering van 14 december 2016 de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen met een proeftijd van 2 jaren, opgelegd bij vonnis van de politierechter Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 april 2014 in de strafzaak met parketnummer 02-029060-14. Het hof begrijpt de vordering zo dat het vonnis van 14 april 2014 in die strafzaak bedoeld is, welk vonnis op 29 april 2014 onherroepelijk is geworden.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen dient te worden gelast.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen:
 STK Mobiele telefoon Kl: zwart, Samsung 342070
 STK Telefoonkaart Kl: wit, Lebara 342069
 STK Mobiele telefoon Kl: zilver, Nokia 342066
 STK Telefoonkaart Kl: wit, Lebara 342065.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1
STK Mobiele telefoon Kl: zwart, Samsung 342070
1
STK Telefoonkaart Kl: wit, Lebara 342069
1
STK Mobiele telefoon Kl: zilver, Nokia 342066
1
STK Telefoonkaart Kl: wit, Lebara 342065.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.346,00 (zevenduizend driehonderdzesenveertig euro) bestaande uit € 5.346,00 (vijfduizend driehonderdzesenveertig euro) aan materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.346,00 (zevenduizend driehonderdzesenveertig euro) bestaande uit
€ 5.346,00 (vijfduizend driehonderdzesenveertig euro) aan materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 71 (eenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 april 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.243,24 (tweeduizend tweehonderddrieënveertig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 243,24 (tweehonderddrieënveertig euro en vierentwintig cent) aan materiële schade en€ 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.243,24 (tweeduizend tweehonderddrieënveertig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 243,24 (tweehonderddrieënveertig euro en vierentwintig cent) materiële schade en
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 april 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.127,94 (tweeduizend honderdzevenentwintig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 127,94 (honderdzevenentwintig euro en vierennegentig cent) aan materiële schade en€ 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.127,94 (tweeduizend honderdzevenentwintig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 127,94 (honderdzevenentwintig euro en vierennegentig cent) aan materiële schade en
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 april 2016.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 21 april 2015, parketnummer 02-024611-15, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 14 april 2014, parketnummer 02-029060-14, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. R.R. Everaars-Katerberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 9 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.