I.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van de tenlastegelegde diefstal met braak, aangezien noch uit de camerabeelden noch uit de aangifte blijkt dat de verdachte de diefstal met braak heeft gepleegd. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman van de verdachte zich aangesloten bij hetgeen hij ten aanzien van het primair tenlastegelegde naar voren heeft gebracht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Naar het oordeel van het hof vindt het door de verdediging gevoerde verweer zijn weerlegging in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen blijkt immers dat de aangever op 25 juli 2018 omstreeks 11:25 uur de auto heeft geparkeerd, met zijn collega is uitgestapt en de auto heeft afgesloten. Toen hij enkele minuten later terugkwam bij de auto was het raam van het rechterportier (
het hof begrijpt: de passagierszijde) vernield en was de portemonnee van zijn collega, die in het middenconsole lag, weggenomen. In de auto van de aangever was een camerasysteem aanwezig en [verbalisant 1] heeft de camerabeelden bekeken en beschreven. Hij zag op de beelden, met datum 25 juli 2018 en tijdstip 11:24:00 uur, dat een grijze Citroën met kenteken [kentekennummer 3] op enkele meters afstand van de auto tot stilstand kwam, een man naar de auto van de aangever liep en zoekend rondkeek. Even later zag hij dat de man terugliep naar zijn auto, de kofferbak opende en vervolgens naar de passagierszijde van de auto van de aangever liep, waarna het geluid van glasgerinkel en een claxon die meermaals afging klonk. De man rende daarna terug naar zijn auto, stapte in en reed weg. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de camerabeelden bekeken en sluit zich bij de bevindingen van de verbalisant aan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde de enige gebruiker was van de grijze Citroën en dat hij denkt dat hij op de camerabeelden te zien is. Hij ontkent evenwel de tenlastegelegde diefstal met braak te hebben begaan. Het hof overweegt dat de verdachte geen alternatief scenario heeft geschetst voor het ontstaan van de schade aan de ruit van de auto en de geconstateerde diefstal en voorts dat in de korte periode tussen het parkeren van de auto door de aangever en het moment waarop hij terug bij de auto komt en de inbraak constateert geen ander persoon dan de verdachte op de camerabeelden is waargenomen. Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die de tenlastegelegde diefstal met braak heeft gepleegd.
Anders dan de verdediging acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal met braak heeft begaan.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen.
II.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De verdediging heeft bepleit aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - diefstal met braak, door een ruit van een auto in te slaan en een in het middenconsole gelegen portemonnee te ontvreemden. Door aldus te handelen heeft de verdachte het eigendomsrecht van zowel de eigenaar van de auto als de eigenaar van de portemonnee niet gerespecteerd. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat een dergelijk feit in het algemeen schade teweeg brengen aan eigenaren van de weggenomen goederen dan wel betrokken verzekeraars, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijke delicten worden veroorzaakt aan gedupeerden.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 juni 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, voorafgaand aan het bewezenverklaarde onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Voor een van die feiten, te weten schuldheling, is aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit een taakstraf opgelegd en door hem verricht, zodat artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij sinds korte tijd een nieuwe baan heeft in de transport- en verhuursector, waarmee hij € 1.600,00 per maand verdient. Hij woont samen met de moeder van zijn kinderen, welke kinderen 25 en 30 jaar oud zijn en niet meer thuis wonen. Hij heeft geen schulden en is niet verslaafd aan alcohol en/of drugs.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof - met de politierechter en de advocaat-generaal - een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken passend en geboden.
Vordering van [slachtoffer/ benadeelde partij 1]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 635,00 (bestaande uit materiële schade). Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 85,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat [slachtoffer/ benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan [slachtoffer/ benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 85,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.