ECLI:NL:GHSHE:2020:4157

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
20-002533-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van diefstal elektriciteit, maar bewezenverklaring van medeplichtigheid aan diefstal met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen, en kreeg een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou vrijspreken van de zwaardere feiten, maar hem zou veroordelen voor de medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit en de teelt van hennep. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere feiten, maar heeft de medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit en de teelt van hennep bewezen verklaard. De verdachte heeft in de periode van 20 maart 2017 tot en met 3 april 2017 in Eindhoven een hennepkwekerij in zijn woning toegestaan, waarbij elektriciteit werd gestolen en de elektriciteitsmeter werd beschadigd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1.569,32, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002533-19
Uitspraak : 23 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 augustus 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-094386-19 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adres]
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van:
-feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
-feit 2 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
-feit 3 primair:
medeplegen van opzettelijk enig elektriciteitswerk beschadigen en stoornis in de gang of werking van een elektriciteitswerk veroorzaken terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten is;
veroordeeld tot een taakstraf alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Tevens heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en ter zake een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de wettelijke rente toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 2 primair en feit 3 primair ten laste gelegde en ter zake de feiten onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair zal veroordelen tot een:
-taakstraf van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis; en
-een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de primaire vordering van € 1.569,32 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan de vordering van de advocaat-generaal voor wat betreft de bewezenverklaring en heeft verweer gevoerd betreffende de straftoemeting alsmede de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2017 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 186 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2017 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een meterkast heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektrische energie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde]., in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen stroom/elektrische energie onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 20 maart 2017 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen in/uit een pand/woning (gelegen aan de [adres]) uit een meterkast een hoeveelheid stroom/elektrische energie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en),
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 20 maart 2017 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven personen dat/die pand/woning en/of de aldaar aanwezige elektriciteitsvoorzieningen (voor de teelt/het kweken en/of het bereiden en/of bewerken en/of verwerken van hennepplanten) ter beschikking te stellen;
3.
hij in omstreeks de periode van 5 december 2016 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een elektriciteitswerk (een zogenoemde elektriciteitsmeter voor de stroomvoorziening in een pand gelegen aan de [adres] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar heeft gemaakt, een stoornis in de gang en/of in de werking van dat elektriciteitswerk heeft veroorzaakt, en/of een ten opzichte van dat elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel heeft verijdeld, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander te duchten is geweest, althans daardoor verhindering en/of bemoeilijking van de stroomlevering ten algemene nutte is ontstaan,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in dat pand
- een illegale stroomaftakking/aansluitingen gemaakt voor/buiten de elektriciteitsmeter/zekeringkast en/of
- de installatie van de hennepkwekerij in haar geheel uit buigzame leidingen die niet aan de veiligheidseisen voldoen gemaakt en/of
- de toegepaste beveiliging tegen overstroom niet afgestemd op de toegepaste materialen en/of
- de voorschakelapparatuur en/of lampen gemonteerd op een brandbare ondergrond;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in omstreeks de periode van 5 december 2016 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een elektriciteitswerk (een zogenoemde elektriciteitsmeter voor de stroomvoorziening in een pand gelegen aan de [adres] heeft/hebben vernield, beschadigd, onbruikbaar heeft/hebben gemaakt en/of een stoornis in de gang en/of in de werking van dat elektriciteitswerk heeft/hebben veroorzaakt, en/of een ten opzichte van dat elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel heeft/hebben verijdeld,
immers heeft/hebben die onbekend gebleven perso(o)n(en)
- een illegale stroomaftakking/aansluitingen gemaakt voor/buiten de elektriciteitsmeter/zekeringkast en/of
- de installatie van de hennepkwekerij in haar geheel uit buigzame leidingen die niet aan de veiligheidseisen voldoen gemaakt en/of
- de toegepaste beveiliging tegen overstroom niet afgestemd op de toegepaste materialen en/of
- de voorschakelapparatuur en/of lampen gemonteerd op een brandbare ondergrond terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor anderen en/of verhindering en/of bemoeilijking van stroomlevering ten algemenen nutte te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 5 december 2016 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) bovenbedoeld pand ter beschikking te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Anders dan de politierechter maar met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat wettig bewijs ontbreekt dat verdachte alleen, dan wel met een ander of anderen, stroom heeft gestolen als onder 2 primair ten laste gelegd en alleen, dan wel met een ander of anderen, - kort gezegd - een elektriciteitsmeter heeft beschadigd als onder 3 primair is ten laste gelegd. Het hof spreekt verdachte derhalve vrij van zowel feit 2 primair als feit 3 primair.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1
hij in de periode van 20 maart 2017 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van ongeveer 186 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in de periode van 20 maart 2017 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres] uit een meterkast een hoeveelheid stroom, toebehorende aan [benadeelde],
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 20 maart 2017 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) die woning en de aldaar aanwezige elektriciteitsvoorzieningen ter beschikking te stellen;
3.
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in de periode van 5 december 2016 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een elektriciteitswerk (een zogenoemde elektriciteitsmeter voor de stroomvoorziening in een pand gelegen aan de [adres] heeft/hebben beschadigd en stoornis in de gang en/of in de werking van dat elektriciteitswerk heeft/hebben veroorzaakt, immers heeft/hebben die onbekend gebleven perso(o)n(en)
- een illegale stroomaftakking/aansluitingen gemaakt buiten de elektriciteitsmeter;
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 5 december 2016 tot en met 3 april 2017 te Eindhoven opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) bovenbedoeld pand ter beschikking te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit of die bewezenverklaarde feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

Medeplichtigheid aan diefstal.

Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan opzettelijk enig elektriciteitswerk beschadigen of stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaken waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De politierechter heeft – zoals hiervoor onder vonnis waarvan beroep weergegeven – veroordeeld ter zake feit 1, feit 2 primair en feit 3 primair. De politierechter heeft aan verdachte opgelegd een taakstraf van 140 uren subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging verdachte van feit 2 primair en feit 3 primair vrijgesproken en veroordeeld ter zake de medeplichtigheidsvarianten als neergelegd onder feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege deze “mindere” bewezenverklaringen ten aanzien van de feiten 2 en 3 een mildere straf behoort te worden opgelegd dan door de politierechter gedaan. Daarbij heeft de verdediging gewezen op de omstandigheid dat er als gevolg van de explosie in de woning van verdachte, verdachte grote financiële schade heeft geleden en hij ook persoonlijk behoorlijk is geraakt door wat er is gebeurd. Volgens de verdediging bestaat er geen risico dat verdachte zal recidiveren en is oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf onnodig.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat ondanks haar vordering tot een mindere bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 2 en 3 geen reden is een andere straf dan door de politierechter op te leggen. De advocaat-generaal heeft daarbij gewezen op de enorme gevaarzetting als gevolg van de explosie in de woning van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in het verleden een schildersbedrijf heeft gehad dat vóór de ten laste periode failliet is verklaard. Omdat het ging om een eenmanszaak, werd verdachte persoonlijk failliet verklaard. Naar zeggen van verdachte was er een schuld van ongeveer een ton. Verdachte is daarop zijn toevlucht gaan zoeken tot de fles en is herhaaldelijk door de politie aangehouden terwijl hij met drank op aan het verkeer deelnam. Door de misère waarin verdachte verkeerde – verdachte ontving een uitkering en kreeg wekelijks leefgeld - werd hij door een “vriend” uit de schilderswereld in contact gebracht met twee personen die hem voorhielden dat het toestaan van een hennepkwekerij in zijn woning een uitweg uit de ellende zou betekenen. Van het een kwam het ander en verdachte heeft toegestaan dat er in zijn woning een hennepkwekerij werd gebouwd, waartoe stroom werd gestolen en de elektriciteitsmeter werd beschadigd. Verdachte heeft zelf ook teelthandelingen verricht door het water geven van de planten in de kwekerij. Op 3 april 2017 ging het mis in de hennepkwekerij toen er in de ruimte waarin de schakelpanelen voor de hennepkwekerij stonden, brand ontstond die leidde tot een explosie op de eerste etage. Door de druk van de explosie werd de woonkamerdeur uit de sponning gerukt en werd het raam/kozijn van de kamer op de eerste etage waar de brand/explosie ontstond de tuin ingeblazen. Gezien de ligging en bouwconstructie van de woning van verdachte was doorslag van brand naar omliggende woningen mogelijk geweest als de brand niet tijdig was geblust en is er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden geweest.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, met name gelet op de explosie die in de woning heeft plaatsgevonden en het gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen dat daardoor is ontstaan, sprake is van een bijzonder ernstig feit.
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 oktober 2020 is verdachte niet gekend vanwege Opiumwetdelicten. Ook blijkt daaruit dat verdachte sinds het plegen van de onderhavige feiten geen nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard het ontzettend stom te hebben gevonden dat hij zich met de kwekerij heeft ingelaten. Verder heeft verdachte verklaard geen alcohol meer te gebruiken, onder bewind te staan en bezig te zijn de schulden af te lossen. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting een overzicht van schulden overgelegd waaruit volgt dat deze inmiddels een bedrag van meer dan twee ton belopen, waarop verdachte mondjesmaat aan het aflossen is. Verdachte heeft momenteel een bijstandsuitkering maar werkt niet. Er wordt wel gekeken naar mogelijkheden dat verdachte aan de slag gaat.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat verdachte momenteel op goede weg is, hetgeen zich mogelijk ook heeft vertaald in het feit dat hij sinds het onderhavige feit geen nieuw strafbaar feit meer heeft gepleegd. Het hof ziet hierin aanleiding om, anders dan de vordering van de advocaat-generaal, geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof ziet hierin echter geen aanleiding om de door de politierechter opgelegde taakstraf te matigen. Daarvoor zijn de feiten te ernstig, met name gezien de gevaarzetting die is ontstaan als gevolg van de explosie in de woning van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft ten aanzien van feit 2 in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.569,32. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep in die zin aangepast dat primair wordt gevorderd een bedrag van € 1.569,32, gebaseerd op de aangetroffen teelt en een eerdere hennepteelt. Subsidiair heeft de benadeelde partij een bedrag van
€ 1.032,98 gevorderd, gebaseerd op de aangetroffen teelt.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard nu verdachte enkel voor medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit dient te worden veroordeeld en niet ter zake medeplegen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de subsidiaire vordering, gebaseerd op de aangetroffen teelt, dient te worden toegewezen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van het primaire verweer van de verdediging is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte is veroordeeld ter zake de medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit in plaats van het medeplegen van die diefstal niet impliceert dat daardoor het rechtstreekse verband tussen de schade van de benadeelde partij en het strafbare feit onder 2 is komen te vervallen. Gelet hierop is de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering en wordt het andersluidende verweer van de verdediging verworpen.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de verdediging is het hof van oordeel dat er naast de aangetroffen teelt een eerdere teelt is geweest, op grond waarvan de primaire vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is onder verwerping van het andersluidende standpunt van de verdediging.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2017.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de benadeelde partij [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.569,32. De verdachte is daarvoor jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de benadeelde partij bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 36f, 47, 48, 57, 63, 161bis en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (éénhonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.569,32 (éénduizend vijfhonderdnegenenzestig euro en tweeëndertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde]., ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.569,32 (éénduizend vijfhonderdnegenenzestig euro en tweeëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 april 2017.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 23 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.T. Gründemann en mr. S. Riemens zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.