ECLI:NL:GHSHE:2020:4155

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
20-003905-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake belaging en inbreuk op de persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1977, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 2 augustus 2019, waarin hij was veroordeeld voor belaging van de benadeelde partij, geboren in 1990. De advocaat-generaal vorderde dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsook een contactverbod met de benadeelde partij. De verdachte had primair vrijspraak bepleit en subsidiair verweer gevoerd tegen de straf.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan een jaar stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij door haar via sociale media te benaderen en haar op festivals te volgen. Ondanks herhaalde verzoeken van de benadeelde om geen contact meer te zoeken, heeft de verdachte zijn gedragingen voortgezet. Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had op de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde en dat zijn gedragingen als wederrechtelijk moesten worden aangemerkt.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een contactverbod met de benadeelde partij. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 848,16, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003905-19
Uitspraak : 3 augustus 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 2 augustus 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-015018-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, opnieuw rechtdoende het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van een contactverbod als bijzondere voorwaarde.
De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen tot een bedrag van € 848,16. De advocaat-generaal heeft tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Van de zijde van de verdachte is primair vrijspraak bepleit en subsidiair een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 9 juni 2017 tot en met 24 augustus 2018 te Eindhoven, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde] , in elk geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door
- die [benadeelde] stelselmatig en/of veelvuldig, althans meermalen, ongewenst en/of hinderlijk via Facebook en/of Instagram en/of Pinterest, in elk geval via sociale media, berichten en/of verzoeken, te sturen en/of
- die [benadeelde] een of meer e-mailberichten met geluidsopnames te sturen en/of
- die [benadeelde] op festivals ongewenst en/of hinderlijk op te zoeken en/of zich in de nabijheid van die [benadeelde] op te houden en/of die [benadeelde] in de gaten te houden.
Verzoek tot aanhouding
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juli 2020, bij gelegenheid van zijn laatste woord, een verzoek tot aanhouding van zijn strafzaak gedaan. De verdachte heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat aangeefster [benadeelde] zijn computer heeft gehackt en dat zij hem daardoor verhindert een rechtszaak te starten tegen zijn voormalige werkgever, dat hij hiervan al in 2018 aangifte heeft willen doen bij de politie in België, dat de politie hem toen heeft weggestuurd met het verzoek zijn verklaring concreter te maken en dat hij volgende week [in de week van 27 juli 2020; hof] een afspraak heeft bij de politie om zijn verhaal te doen. Het onderzoek is nog niet gestart.
Naar het oordeel van het hof is het aanhouden van de strafzaak in afwachting van een politieonderzoek in België, waarvan ongewis is of, en zo ja, wanneer dit zal worden gestart, niet van belang voor enige in de onderhavige strafzaak te nemen beslissing als bedoeld in de artikelen 348-350 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof wijst het verzoek af.
De hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte doet ook overigens niet af aan de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, temeer nu uit de verklaring van de verdachte zelf volgt dat hij aangeefster veelvuldig via verschillende (sociale media) kanalen berichten heeft gestuurd, ook nadat hem kenbaar was gemaakt dat aangeefster daar niet van was gediend. Hetgeen de verdachte heeft gesteld, zou hooguit gevolgen kunnen hebben voor de gedragingen die onder het tweede gedachtestreepje zijn opgenomen, waarvan het hof de verdachte zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 9 juni 2017 tot en met 24 augustus 2018 te Eindhoven, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] , met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, door
- die [benadeelde] stelselmatig ongewenst en hinderlijk via Facebook en Instagram en Pinterest berichten te sturen en
- die [benadeelde] op festivals ongewenst en hinderlijk op te zoeken en/of zich in de nabijheid van die [benadeelde] op te houden en/of die [benadeelde] in de gaten te houden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake was van opzet. De verdachte heeft geenszins beoogd een inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit beoordeeld dient te worden of de verdachte gedragingen heeft verricht waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [benadeelde] met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 mei 2016 heeft aangeefster verdachte voor het eerst ontmoet op het Extrema festival. Na het Mandala festival in 2017, dat van vrijdag 9 tot en met zondag 11 juni 2017 werd georganiseerd, heeft de verdachte via sociale media contact gezocht met aangeefster, die hij op dat festival opnieuw had gezien.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte vanaf het moment dat hij via de Facebookpagina van dit festival achter de naam van aangeefster is gekomen, veelvuldig via Facebook, Instagram en Pinterest berichten heeft verstuurd naar aangeefster. Ook nadat aangeefster het account van de verdachte geblokkeerd had, maakte hij telkens een nieuw account aan en probeerde hij met dat nieuwe account opnieuw contact met aangeefster te krijgen. De verdachte heeft tijdens de bewezenverklaarde periode (vrijwel) dagelijks, op alle tijdstippen van de dag; ook 's nachts en vaak meerdere malen per dag berichten gestuurd, ondanks dat zij herhaaldelijk aan de verdachte te kennen heeft gegeven van zijn toenaderingen niet gediend te zijn.
Uit de verklaring van aangeefster volgt ook dat de gedragingen van de verdachte grote gevolgen voor haar persoonlijk leven en haar persoonlijke vrijheid teweeg hebben gebracht.
Het hof is van oordeel dat de aard, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd met aangeefster in contact te komen. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte als wederrechtelijk moeten worden aangemerkt. Dat de verdachte contact met aangeefster zocht omdat hij aan de kaak wilde stellen dat zij zijn computer zou hebben gehackt, zoals de raadsman heeft betoogd, is naar het oordeel van het hof niet dan wel onvoldoende aannemelijk geworden.
Integendeel, uit het dossier volgt dat veel van de berichten van de verdachte als ondertoon hadden dat de verdachte aangeefster ertoe wilde bewegen contact met hem op te nemen, omdat hij verliefd op haar was en een relatie met haar wilde. De verdachte had in haar zijn ‘soul-mate’ gevonden. Het hof wijst in dit verband op de berichten, inhoudende: ‘ik hou zoveel van jou dat het leven te kort is en al veel vroeger bij jou had willen zijn’, ‘alles is op mijn gevoel gebaseerd’, ‘je overtuigen je leven met mij te delen en gelukkig te maken was mijn enige doel’, ‘ik ben tot het uiterste aan het gaan om dit sprookje te redden’, ‘loop over vd liefde en wil niets liever dan minstens 5u per dag met jou bezig zijn’.
De toon van de berichten was soms smekend ('smeek je me te komen zoeken', 'voor de laatste keer antwoord aub', 'doe je skype nog eens open aub'), soms dwingend ('doe iets voor ik echt in het ziekenhuis beland', 'je laat me vechten tot ik dood ben of doordraai') en soms dreigend ('is er iemand in gevaar. Ja IK en JIJ als ik zot word', 'je zal er voor opdraaien als je niet reageert' en 'vind je wel zonder internet of GPS, zonder je gadgets'.).
Ook heeft de verdachte haar opgezocht op festivals die aangeefster, vaak samen met haar broer en/of vriend, bezocht. Dit gebeurde al op het (3-daagse) Mandala Festival 2017, toen de verdachte nog niet wist wie zij was, maar later ook op het Mandala festival 2018 en het ééndaagse We are electric festival in 2018. Getuige [getuige] , de vriend van aangeefster heeft verklaard dat hij de verdachte heeft gezien op diverse festivals: ‘Waar wij ook zijn op een festival, hij weet ons altijd te vinden.’. En de broer van aangeefster verklaart: ’Als ik hem tegen kwam op festivals waar ik met [benadeelde] was, dan stond hij altijd in de buurt, hij keek naar haar en bleef geobsedeerd naar haar staren. Als zij van plaats verwisselde dan keek hij ook die kant op. Het was duidelijk dat hij op haar gefocust was.’. De verdachte heeft ook erkend dat hij speciaal voor aangeefster festivals heeft bezocht.
Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte via social media en op een paar festivals met opzet contact heeft gezocht met [benadeelde] . Zij heeft de verdachte meerdere malen – al dan niet via anderen – aangegeven niet gediend te zijn van zijn handelwijze. Voor de verdachte moet volkomen duidelijk zijn geweest dat aangeefster geen contact met hem wilde. Dit heeft de verdachte er echter niet van weerhouden door te gaan met zijn gedragingen richting aangeefster. Aangezien de verdachte het zoeken van contact toch heeft voortgezet, oordeelt het hof dat de verdachte opzet had op de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.
Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van [benadeelde] . Door de bewezen verklaarde belagingshandelingen is met een hoge frequentie gedurende meer dan een jaar inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagde. Met zijn handelen heeft de verdachte [benadeelde] gehinderd in haar dagelijks bestaan. De grote impact die dit voor [benadeelde] heeft gehad, blijkt ook uit de door haar afgelegde verklaring bij de politie en de schriftelijke slachtofferverklaring.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 mei 2020 betreffende de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Als bijzondere voorwaarde zal het hof een contactverbod met [benadeelde] opleggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.048,16. Deze vordering valt uiteen in een bedrag van € 48,16 aan materiële schade (reiskosten in verband met het doen van aangifte) en een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 848,16. Voor het meer gevorderde is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in hoger beroep aan de orde is tot het door de politierechter toegewezen bedrag.
De verdediging heeft de vordering, voor zover deze ziet op de materiële schade, inhoudelijk niet betwist. Voor zover deze ziet op de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat deze, gelet op vergelijkbare zaken, gematigd dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 848,16. Het hof acht het gevorderde bedrag ter zake van de materiële schade ter hoogte van € 48,16 voldoende aannemelijk en wijst dit bedrag volledig toe. Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade toewijzen. Het hof ziet geen reden om dit bedrag te matigen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 848,16. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde en ten tijde van het wijzen van dit arrest.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is direct of indirect contact op te nemen, te zoeken of te hebben met [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1990.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 848,16 (achthonderdachtenveertig euro en zestien cent) bestaande uit € 48,16 (achtenveertig euro en zestien cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 848,16 (achthonderdachtenveertig euro en zestien cent) bestaande uit € 48,16 (achtenveertig euro en zestien cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 augustus 2018.
Aldus gewezen door:
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. A.C. van der Schans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 3 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.C. van der Schans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.