ECLI:NL:GHSHE:2020:4154

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
20-000217-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en niet-ontvankelijkheid in vervolging van belediging politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het voorhanden hebben van een gaspistool en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, maar was wel aangeklaagd voor belediging van een politieambtenaar. De politierechter had de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor de belediging. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 1.250,00. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het voorhanden hebben van het gaspistool en niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging voor de belediging. Het hof oordeelde dat de verbalisanten rechtmatig handelden en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de verdachte een geldboete op van € 1.250,00, subsidiair 22 dagen hechtenis, met de mogelijkheid om de boete in termijnen te betalen.

Het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het voorhanden hebben van een gaspistool en voor de belediging van de politieambtenaar, en dat er geen gronden waren om de strafbaarheid van de verdachte uit te sluiten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000217-19
Uitspraak : 8 juli 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 januari 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-117350-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder 1 en onder 3 ten laste gelegde feiten (kortweg: het voorhanden hebben van een gaspistool resp. het opzettelijk aanwezig hebben van 125 gram hennep op 19 september 2017 te Tilburg). Ter zake van hetgeen onder 2 aan de verdachte ten laste is gelegd, te weten de belediging van een politieambtenaar in functie op dezelfde datum, is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van
€ 1.250,00.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 aan hem ten laste is gelegd en dat de officier van justitie ter zake van het onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep ter zake van het onder 3 ten laste gelegde
Bij akte van 25 januari 2019 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen het gehele eindvonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Blijkens de appelschriftuur van 8 februari 2019 is het hoger beroep gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde en de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie betreffende het onder 2 ten laste gelegde feit.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat het hoger beroep niet is gericht tegen de vrijspraak van hetgeen onder 3 aan de verdachte ten laste is gelegd.
Gelet op het standpunt van de advocaat-generaal en het hof overigens ambtshalve geen gronden ziet om voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde tot onderzoek van de zaak over te gaan, zal het hof de officier van justitie op de voet van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, te weten de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van het onder 2 ten laste gelegde
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging van hetgeen onder 2 aan de verdachte ten laste is gelegd. Daartoe is – kort gezegd – het navolgende aangevoerd. De verbalisanten waren op 19 september 2017 niet werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De ten laste gelegde bewoordingen die de verdachte zou hebben geuit, levert daarom geen belediging op in de zin van artikel 266 juncto artikel 267, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Er kan hoogstens sprake zijn van een eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. Het openbaar ministerie kan in een dergelijk geval slechts tot strafvervolging overgaan indien door de aangever een klacht strekkende tot vervolging is gedaan. In het onderhavige geval is geen klacht ingediend. Het openbaar ministerie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafvervolging van het onder 2 ten laste gelegde, aldus de verdediging.
Oordeel van het hof
Zoals hieronder onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ opgenomen en overwogen, waren de betreffende verbalisanten – waaronder [verbalisant 1] – naar het oordeel van het hof werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. In een dergelijk geval is – blijkens artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht – een klacht niet vereist om tot vervolging ter zake van belediging van een politieambtenaar over te gaan. Dat door [verbalisant 1] geen klacht strekkende tot strafvervolging is ingediend, staat aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van het onder 2 ten laste gelegde dan ook niet in de weg.
Ook overigens zijn er geen gronden gebleken of aannemelijk geworden die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte in de weg staan.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de strafvervolging van het onder 2 ten laste gelegde.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 september 2017 te Tilburg een of meer wapens van categorie III, te weten een gaspistool, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 19 september 2017 te Tilburg opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "jij vuile kankermislukkeling", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 19 september 2017 te Tilburg een wapen van categorie III, te weten een gaspistool, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 19 september 2017 te Tilburg opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "jij vuile kankermislukkeling".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat het handelen van de verbalisanten onrechtmatig was, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. De verbalisanten hebben de verdachte zonder gegronde reden gefouilleerd. Hetgeen tijdens de fouillering is aangetroffen – het wapen – is aldus onrechtmatig verkregen. Wanneer de resultaten van het onrechtmatige handelen van het bewijs worden uitgesloten, resteert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde te komen. Bovendien is de verdachte aangehouden en zijn bij het transport van de verdachte handboeien aangelegd. Gelet op artikel 22 van de ambtsinstructie (
het hof begrijpt: de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren) bestond er evenwel geen reden om bij de verdachte handboeien aan te leggen, aldus de verdediging.
Oordeel van het hof
Uit het proces-verbaal van politie leidt het hof de navolgende feiten en omstandigheden af.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waren op 19 september 2017 belast met toezicht en reden door de [straatnaam] te Tilburg, alwaar zij een groene personenauto van het merk Opel, type Astra zagen rijden. Het adres [adres 1] te Tilburg is bij de verbalisanten bekend in verband met overlastmeldingen en uit eerdere controles op het adres is gebleken dat er goederen werden gezien die te linken waren aan de handel in soft- en harddrugs.
Nadat de auto geparkeerd had voor het adres [adres 1] te Tilburg vroeg [verbalisant 3] aan de bestuurder van deze personenauto om zijn rijbewijs te laten zien. Hierop werd de bestuurder direct recalcitrant. De bestuurder deelde mede dat hij geen rijbewijs had. De bestuurder overhandigde wel zijn identiteitsbewijs. Op dit identiteitsbewijs stonden de persoonsgegevens van [verdachte] geboren op [geboortedag] 1998 (
het hof: de verdachte). [verbalisant 2] heeft vervolgens de politiesystemen geraadpleegd. [verbalisant 3] heeft hieromtrent gerelateerd dat hij zag dat [verbalisant 2] middels gebaren duidelijk maakte dat de verdachte in het politiesysteem voorkwam in verband met de Wet wapens en munitie. [verbalisant 3] heeft vervolgens aan verdachte medegedeeld dat hij een fouillering ging uitvoeren
,hem verzocht zijn zakken leeg te maken en de uitlevering van alle wapens gevorderd. [verbalisant 3] hoorde de verdachte verklaren dat hij geen wapens had. De verdachte haalde een schoudertas van zijn nek en wilde deze tas op de personenauto leggen. Op het moment dat [verbalisant 3] de verdachte hierbij assisteerde en de schoudertas van de verdachte overnam, voelde [verbalisant 3] dat er in de schoudertas een zwaar object zat. [verbalisant 3] zag, na de fouillering, bij het inkijken in de schoudertas, die niet was afgesloten en waarvan de rits was geopend, een vuurwapen. De verdachte is hierop aangehouden. [1]
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de verdachte (onder andere) is aangehouden ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie en dat bij het transport van de verdachte transportboeien zijn aangelegd. [2]
Met betrekking tot de omstandigheid dat de verdachte in de politiesystemen voorkwam in verband met de Wet wapens en munitie is ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal het navolgende naar voren gebracht.
Op 1 juni 2015 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] te Tilburg. De verdachte was daar op dat moment aanwezig en heeft zijn slaapkamer op de eerste verdieping aangewezen. In deze kamer is toen in een plastic tas – naar later bleek – een zilverkleurig gasalarmrevolver van het merk K Competitive aangetroffen.
Blijkens een brief van de officier van justitie van 7 oktober 2016 is de desbetreffende zaak (parketnummer 02-106804-15) voorwaardelijk geseponeerd onder de voorwaarde dat de verdachte gedurende een proeftijd van zes maanden zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen.
De raadsman heeft te kennen gegeven dat de verdediging daarvan op de hoogte was.
Het hof is – anders dan de verdediging – van oordeel dat de fouillering van de verdachte rechtmatig heeft plaatsgevonden. Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat blijkens voormeld proces-verbaal van bevindingen de verdachte in het politiesysteem voorkwam in verband met de Wet wapens en munitie, hetgeen is bevestigd door de informatie die ter terechtzitting in hoger beroep is verschaft, inhoudende dat een strafzaak tegen de verdachte ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie in oktober 2016 voorwaardelijk was geseponeerd, waarbij een proeftijd van zes maanden was opgelegd. Naar het oordeel van het hof waren de verbalisanten op grond van artikel 52, tweede lid, van de Wet wapens en munitie aldus bevoegd de kleding en de tas van de verdachte te onderzoeken.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard dat hij geen wapens had en het feit dat er wel een wapen onder hem werd aangetroffen, is het hof van oordeel dat de verbalisanten er redelijkerwijs rekening mee konden houden dat het vervoer van de verdachte mogelijk gevaar zou opleveren voor de inzittenden. Naar het oordeel van het hof hebben de verbalisanten onder de gegeven omstandigheden (waaronder de aard van het strafbare feit) de beslissing om bij de verdachte transportboeien aan te leggen in redelijkheid kunnen nemen.
De verbalisanten waren naar het oordeel van het hof derhalve werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Van een vormverzuim is geen sprake. Bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is dan ook niet aan de orde.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof – gelet op de financiële situatie van de verdachte (hij leeft van een uitkering) en het feit dat het om een oudere zaak gaat – de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke straf. Indien en voor zover aan de verdachte een geldboete zal worden opgelegd, wordt verzocht aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten en is verzocht te bepalen dat de verdachte de geldboete in termijnen kan betalen. Voorts dient bij de op te leggen straf rekening te worden gehouden met de dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, alsmede met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de op te leggen straf heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In een schoudertas van de verdachte is een gaspistool aangetroffen. Het ongecontroleerd bezit van een wapen kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en een gevoel van onveiligheid in de samenleving veroorzaken. Voorts heeft de verdachte zich op 19 september 2017 schuldig gemaakt aan belediging van een ambtenaar in functie. Door aldus te handelen heeft de verdachte het gezag en de integriteit van de politieambtenaar aangetast en hem zeer disrespectvol behandeld. Hiermee heeft de verdachte blijk gegeven van veronachtzaming van in de samenleving geldende omgangsvormen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 mei 2020. Uit dit uittreksel blijkt dat bij beslissing van 19 januari 2017 middels een strafbeschikking een geldboete van € 350,00 is opgelegd ter zake van belediging van een ambtenaar in functie. Deze beslissing is onherroepelijk geworden op 21 juli 2017, ruim vóór de pleegdatum van feit 2. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat rekening dient te worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid (LOVS-oriëntatiepunten). Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een gaspistool geeft als indicatie een geldboete van
€ 550,00. Het oriëntatiepunt voor belediging geeft als indicatie een geldboete van € 150,00. Indien de belediging is begaan tegen een politieagent – waarvan in het onderhavige geval sprake is – kan voornoemde geldboete worden verhoogd met 33% tot 100%.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke sanctie, zoals door de verdediging is bepleit. Voorts ziet het hof aanleiding een hogere straf op te leggen dan de hierboven genoemde oriëntatiepunten, omdat aan de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde handelen eerder onherroepelijk een strafbeschikking is opgelegd in verband met belediging van een ambtenaar in functie. De verdachte was aldus een gewaarschuwd mens, maar heeft zich daardoor niet laten leiden.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een geldboete op te leggen van € 1.250,00 subsidiair 22 dagen hechtenis.
Het hof zal bepalen dat voornoemde geldboete mag worden voldaan in vijf termijnen van twee maanden, elke termijn groot € 250,00.
Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24a, 24c, 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
2 maanden, elke termijn groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 8 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 september 2017, dossierpagina’s 5 en 6.
2.Dossierpagina 27.