ECLI:NL:GHSHE:2020:4153

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
20-002846-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten en het in voorraad hebben van valse bankbiljetten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten en het in voorraad hebben van valse bankbiljetten. De verdachte, geboren in Somalië in 2000, was op het moment van de feiten woonachtig in Nederland en verbleef op dat moment in een penitentiaire inrichting. Het hof heeft op 14 juli 2020 uitspraak gedaan na het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte had eerder een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen, maar ging in hoger beroep tegen deze veroordeling. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk een vals bankbiljet had uitgegeven en valse bankbiljetten in voorraad had. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van één maand op, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 56, 63, 209 en 213 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002846-19
Uitspraak : 14 juli 2020
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 6 september 2019, parketnummer 02-043243-19 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres verdachte] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van een poging tot het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten (feit 1) en het opzettelijk in voorraad hebben van valse bankbiljetten met het oogmerk om deze als echt uit te geven (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van twee jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, na wijziging van de tenlastelegging, het vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd en hem te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken, subsidiair -voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring zou komen- is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 februari 2019 te Tilburg opzettelijk een of meer vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven, hebbende hij, verdachte, met dat opzet een pizza besteld en/of (vervolgens) met voornoemd(e) bankbiljet(ten) betaald;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 primair niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 februari 2019 te Tilburg ter uitvoering van het door hem,
verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk een of meer vals(e) of vervalst(e)
bankbiljet(ten) van 50 euro uit te geven, met dat opzet een pizza heeft besteld en/of
(vervolgens) voornoemd(e) bankbiljet(ten) ter betaling heeft overhandigd, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 februari 2019 te Tilburg, opzettelijk een of meer bankbiljet(ten) van 50 euro, (waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, verdachte, toen hij dit/deze ontving bekend was,) met het oogmerk om dit/deze biljet(ten) als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.
De in de (gewijzigde) tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 19 februari 2019 te Tilburg opzettelijk een vals bankbiljet van 50 euro heeft uitgegeven, hebbende hij, verdachte, met dat opzet een pizza besteld en vervolgens met voornoemd bankbiljet betaald;
2.
hij op 19 februari 2019 te Tilburg opzettelijk bankbiljetten van 50 euro, waarvan de valsheid hem, verdachte, toen hij deze ontving bekend was, met het oogmerk om deze biljetten als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte op het moment dat hij de bankbiljetten in handen kreeg, niet bekend was met het feit dat deze vals waren. Er is aldus geen sprake van het opzettelijk uitgeven van een vals bankbiljet dan wel van het in voorraad hebben van valse bankbiljetten met het oogmerk om deze als echt uit te geven. De verdachte heeft over het verkrijgen van de biljetten verklaard dat hij via markplaats zijn Playstation heeft verkocht voor € 100,-. Van de koper ontving hij dit bedrag in briefjes van 50 euro. De verdachte voelde op de biljetten ribbels en hij heeft gezien dat op de biljetten een streep zat, zodat hij er vanuit ging dat de biljetten echt waren.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Uit het dossier blijkt het volgende.
De aangever heeft verklaard dat hij op 19 februari 2019 werkzaam was als pizzabezorger toen er telefonisch een bestelling werd gedaan door een persoon die anoniem belde. Deze persoon wilde de goedkoopste pizza bestellen en wilde met een briefje van 50 euro betalen. Het adres dat werd opgegeven was [adres 1] . De zondag ervoor, op 17 februari 2019, was ook een bestelling voor dit adres binnengekomen en toen had de aangever geconstateerd dat dit een leegstaande woning was. Later werd daarover gebeld en werd gezegd dat per ongeluk het verkeerde adres was doorgegeven en dat de bestelling op [adres 2] bezorgd had moeten worden.
Omdat de aangever en zijn chef aldus op 19 februari 2019 het niet vertrouwden, hebben zij contact opgenomen met de politie die ook ter plaatse is gekomen.
De bezorger (aangever) zag bij aflevering van de pizza dat buiten ter hoogte van de woning aan de [adres 1] een jongen (het hof begrijpt: de verdachte) stond die desgevraagd aangaf dat hij bij de woning [adres 2] hoorde. De jongen, verdachte, liep op de bezorger af. Toen de pizzabezorger vroeg of hij bij huisnummer [adres 2] hoorde, zei hij ja. De bezorger gaf de pizza en zei dat deze 12,50 kostte. Verdachte gaf toen een bankbiljet van vijftig euro, dat hij kennelijk al in zijn hand had zitten. De pizzabezorger voelde dat het papier nep was en zei ook meteen tegen verdachte dat het biljet niet echt was en dat hij het niet kon aannemen en hij gaf het terug. Vervolgens zag de verdachte de politie staan en is hij weggelopen (dossierpagina 4 en 5).
[verbalisant] zag dat verdachte werd staande gehouden en dat hij zijn zakken leeg maakte en daar twee briefjes van 50 euro uithaalde. [verbalisant] bekeek de briefjes en voelde direct dat het papier anders aanvoelde dan bij normale biljetten. Hij keek naar de serienummers en zag de beide briefjes hetzelfde serienummer hadden te weten [serienummer] (dossierpagina 8).
Uit forensisch technisch onderzoek is gebleken dat de biljetten vals waren omdat ze onder andere geen origineel watermerk hadden, geen originele veiligheidsdraad en de gebruikte reproductietechniek afwijkend was van het origineel (dossierpagina 13).
De bij verdachte aangetroffen en in beslag genomen telefoon is uitgelezen (dossierpagina 14). Op de telefoon zijn WhatsAppgesprekken aangetroffen waaruit blijkt dat de verdachte berichten heeft verstuurd op 8 februari 2019 en 19 februari 2019 naar een ene “ [betrokkene 1] ” en naar een ene “ [betrokkene 2] ”. Uit deze berichten blijkt dat de verdachte – zakelijk weergegeven – op zoek is naar een verkoper van neppe “bankoes” (het hof begrijpt: valse bankbiljetten van € 50,-).
Uit voorgaande feiten en omstandigheden leidt het hof het volgende af.
Verdachte is blijkens de WhatsApp berichten op zijn telefoon, voorafgaand aan het ten laste gelegde, op zoek geweest naar valse bankbiljetten van 50 euro.
Hij heeft op 19 februari 2019 de goedkoopste pizza besteld en aangegeven dat hij met een biljet van 50 euro wenste te betalen. Bij de bestelling had hij een adres opgegeven van een leegstaande woning waar de pizza afgeleverd moest worden en had hij de pizzabezorger buiten op straat opgewacht. Toen hij politie zag staan ging hij er meteen van door. Zowel de pizzabezorger als de verbalisant die bij de staandehouding van verdachte was, hebben direct gemerkt dat het papier van dit biljet anders aanvoelde dan van een echt 50 eurobiljet. Voorts had de verbalisant opgemerkt dat beide biljetten voorzien waren van hetzelfde serienummer.
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 19 februari 2019 in Tilburg opzettelijk een valse bankbiljet van 50 euro heeft uitgegeven en biljetten in voorraad heeft gehad waarvan hij bij de ontvangst wist dat ze vals waren.
De verdachte heeft weliswaar gesteld dat hij de bankbiljetten heeft verkregen, de vrijdag voor de ten laste gelegde datum, bij de verkoop van zijn Playstation op marktplaats en dat hij de biljetten heeft gecontroleerd, maar hij heeft deze stelling tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg, noch tijdens de behandeling op de terechtzitting in hoger beroep met enig bewijsstuk gestaafd. Gelet ook op de WhatsApp berichten die al dateren van 8 februari 2019, acht het hof derhalve deze verklaring niet aannemelijk geworden en hecht daaraan geen geloof.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Het hof overweegt ten overvloede dat met het overhandigen van een valse bankbiljet aan de pizzabezorger door de verdachte, teneinde daarmee de pizza af te rekenen waarna de verdachte de pizza ook heeft verkregen, de handeling tot het in het betalingsverkeer brengen van vals geld is voltooid. Dat de pizzabezorger het biljet van 50 euro vervolgens daarna niet als betaalmiddel heeft geaccepteerd en heeft terug gegeven, doet hieraan niet af. Er is aldus sprake van een voltooid delict.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde levert op:

de voortgezette handeling van

opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven

en
opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, in voorraad hebben met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd, kort gezegd inhoudende dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding geven tot oplegging van een andere straf dan een gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. Verzocht wordt om de verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, een taakstraf dan wel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het uitgeven als aan het in voorraad hebben van valse bankbiljetten.
De verdachte heeft bankbiljetten in voorraad gehad, waarvan hij wist dat deze vals waren op het moment dat hij deze ontving. De verdachte heeft één van die valse biljetten in het betalingsverkeer gebracht, door dit biljet aan de pizzabezorger te overhandigen teneinde een pizza mee af te rekenen. Door oplettendheid van de betreffende pizzabezorger is direct gebleken dat dit biljet vals was en is dit biljet niet verder in het betalingsverkeer terecht gekomen.
In het maatschappelijk en economisch verkeer dient men erop te kunnen vertrouwen dat geld echt en onvervalst is. Het in omloop brengen van vals geld brengt in het algemeen het vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer schade toe en dupeert in het bijzonder de latere onwetende ontvanger.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 april 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Tot slot is bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen dat het hof, anders dan de politierechter, niet bewezen heeft verklaard dat sprake is geweest van een poging tot het opzettelijk een vals bankbiljet uitgeven, doch van een voltooid delict.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde plaatsvond alsook de justitiële documentatie van de verdachte, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Het hof zal derhalve niet volstaan met een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de politierechter had opgelegd, omdat deze onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten. Wel ziet het hof daarin aanleiding om een lagere straf op te leggen dan is geëist. Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 56, 63, 209 en 213 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 14 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hödl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.