In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 11 juli 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in Marokko in 1989, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, wegens het overtreden van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Het hof heeft echter besloten het vonnis te vernietigen, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op 8 april 2018 in Maastricht een motorrijtuig bestuurde, terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd en niet was teruggegeven. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Het hof overwoog dat de verdachte, door het bestuur van een voertuig zonder geldig rijbewijs, een gevaar voor de verkeersveiligheid had veroorzaakt. Bij de straftoemeting hield het hof rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en het strafblad van de verdachte. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, maar besloot geen strafvermindering toe te passen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.