ECLI:NL:GHSHE:2020:4068

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
20-001429-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake belaging en smaad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de verdachte is veroordeeld voor belaging en smaad. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast was er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [aangever 1], tot een bedrag van € 1.267,90. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair verzocht om een lagere straf. Het hof heeft het beroep op de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld, met name in het licht van de klachtvereisten voor klachtdelicten. Het hof heeft vastgesteld dat de klachten van [aangever 1] tijdig zijn ingediend, maar dat er geen expliciete wens tot vervolging was voor bepaalde onderdelen van de tenlastelegging.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet als belaging konden worden gekwalificeerd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op een stelselmatige wijze contact had gezocht met [aangever 1]. Ook de smaad ten opzichte van Tilburg University werd niet bewezen geacht, omdat de verdachte niet met het kennelijke doel van ruchtbaarheid had gehandeld. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001429-19
Uitspraak : 31 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 april 2019 in de strafzaak met parketnummer
02-800738-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1971,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van belaging (feit 1) en smaad, meermalen gepleegd (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, alsmede tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 1] is toegewezen tot een bedrag van
€ 1.267,90, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de vordering deels afgewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit en, gelet daarop, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair, in het geval het hof toch mocht komen tot een bewezenverklaring van enig feit, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij geschaard achter de beslissing van de rechtbank tot gedeeltelijke toewijzing.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 9 juli 2014 tot en met 17 oktober 2016 te Tilburg en/of Helmond, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever 1] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [aangever 1] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
‒ ( (meermalen) contact gezocht met die [aangever 1] en/of
‒ ( (meermalen) via de werkgever en/of collega’s en/of familie van die [aangever 1] (telefonisch en/of via WhatsApp en/of per mail en/of per brief) contact gezocht/trachten te zoeken en/of
‒ ( (meermalen) aan de werkgever en/of collega’s en/of familie van die [aangever 1] (telefonisch en/of via WhatsApp en/of per mail en/of per brief) onwaarheden/leugens en/of laster en/of smaad verteld/doorgegeven over die [aangever 1] voornoemd en/of
‒ ( (meermalen) zich (al dan niet in zijn auto) in de straat waar die [aangever 1] woonachtig is en/of de omgeving waar die [aangever 1] zich bevindt, opgehouden en/of
‒ ( (meermalen) die [aangever 1] gevolgd en/of in de directe omgeving van haar zich heeft opgehouden en/of verbleven;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 16 november 2014 tot en met 8 november 2015 te Tilburg en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of New York, althans in de Verenigde Staten,
‒ in elk geval in of omstreeks de periode van 16 november 2014 tot en met 10 augustus 2015 te Tilburg, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van Tilburg University en/of [aangever 1] heeft aangerand door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel (per mail) aan [aangever 2] ([functie] bij de Tilburg University) en/of aan [aangever 3] en/of andere medewerkers van de Tilburg University en/of Powned en/of NOS en/of Nu.nl en/of (krant en/of nieuwsredacties) – zakelijk weergegeven – meegedeeld dat een persoon, [aangever 1] , plagiaat en/of fraude pleegt in wetenschappelijke publicaties;
en/of
‒ in elk geval in of omstreeks de periode van 17 oktober 2015 tot en met 8 november 2015 te Tilburg en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of New York, althans in de Verenigde Staten, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [aangever 1] heeft aangerand door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een e-mail gestuurd naar het Amerikaanse consulaat-generaal (mailadres USCitizenServicesAMS@state.gov) waarin staat vermeld dat voornoemde [aangever 1] naar New York zal afreizen en dat hij, verdachte, [aangever 1] tegen haar vrienden heeft horen zeggen “jullie zullen binnenkort iets van mij horen dat lijkt op 11 september en de hele wereld zal over mij horen en mij zien tijdens de Marathon van New York” en dat hij, verdachte, zich af vroeg of [aangever 1] van plan was om de marathon te gaan lopen of dat dit slechts een dekmantel was voor het uitvoeren van een (terroristische) aanslag.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zijn klachtdelicten. Het klachtvereiste strekt ertoe dat het belang van het slachtoffer om niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging van de verdachte, voorrang heeft op het algemene belang van strafvervolging. Bepalend is of uit de aangifte of het onderzoek ter zitting een expliciete wens tot vervolging blijkt, althans dat vervolging van de verdachte de instemming geniet van het slachtoffer.
Artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat een klacht bestaat uit een aangifte en een verzoek tot vervolging. Artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht houdt in dat de klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde heeft kennisgenomen van het gepleegde feit.
Ten aanzien van tenlastegelegde delicten jegens [aangever 1] :
In het onderhavige dossier bevindt zich een klacht d.d. 18 september 2016 van aangeefster [aangever 1] , waaruit blijkt dat zij vervolging van de verdachte wenst wegens de onder 1 tenlastegelegde belaging/stalking. Daaraan voorafgaand had aangeefster [aangever 1] diverse aangiftes gedaan, waaruit valt op de maken dat zij de vervolging van de verdachte ter zake van belaging wenste. Voorts bevindt zich in het dossier een klacht d.d. 9 november 2015 van aangeefster [aangever 1] , waarin onder meer is vermeld dat [aangever 1] vertelde dat zij al langer door haar ex-man (
hof: verdachte) werd lastiggevallen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat ter zake van de onder 1 tenlastegelegde belaging aan het klachtvereiste als ook aan de termijn waarbinnen klacht dient te worden gedaan is voldaan.
Uit de klacht d.d. 9 november 2015 van aangeefster [aangever 1] blijkt voorts dat zij vervolging wenst ter zake van hetgeen onder het tweede onderdeel van feit 2 aan verdachte is tenlastegelegd, te weten het in de periode van 17 oktober 2015 tot en met 8 november 2015 opzettelijk aanranden van de eer en/of de goede naam van [aangever 1] .
In het dossier bevindt zich echter geen klacht waaruit de wens van [aangever 1] tot vervolging van het eerste onderdeel van feit 2 blijkt, te weten het in de periode van 16 november 2014 tot en met 10 augustus 2015 opzettelijk aanranden van haar eer en/of goede naam. In dat kader is op 25 augustus 2015 door de politie alleen een klacht namens Tilburg University ontvangen. Voorts is door aangeefster [aangever 1] in haar aangiftes en verklaringen niet verklaard over het eerste onderdeel van feit 2.
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat uit de gedane klachten van 9 november 2015 en 18 september 2016 niet blijkt of mag worden opgemaakt dat aangeefster [aangever 1] ook de wens tot vervolging van verdachte heeft geuit ten aanzien van het eerste onderdeel van het onder 2 tenlastegelegde feit. Nu ten aanzien van dit feit niet van een expliciete wens tot vervolging is gebleken noch dat vervolging van de verdachte ten aanzien van dit feit de instemming geniet van [aangever 1] , zal het hof het openbaar ministerie ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte.
Ten aanzien van de tenlastegelegde smaad jegens Tilburg University, feit 2, eerste onderdeel:
Op 25 augustus 2015 is door [aangever 2] namens Tilburg University aangifte gedaan ter zake van smaad en/of laster, gepleegd door verdachte, de ex-man van universitair docent [aangever 1] . Op zondag 16 november 2014 ontving de [functie] van Tilburg University een anonieme (per e-mail verzonden) brief, waarin werd verwezen naar vermeende handelingen, plagiaat/fraude gepleegd in wetenschappelijke publicaties door [aangever 1] . De persoon wilde zijn identiteit niet openbaren. Na het lezen van de e-mail rees al een sterk vermoeden dat de verdachte de verzender van de brief was. De e-mail was naar meerdere personen/instanties gezonden, waaronder ook naar powned.tv. Op 11 januari 2015 werd eenzelfde bericht gestuurd per e-mail naar andere instanties en personen, waaronder diverse personen werkzaam bij Tilburg University, de meeste rectoren van andere universitaire instellingen en ook media zoals NRC, NOS en Volkskrant. Een en ander zou volgens aangeefster [aangever 2] begin 2015 gemeld zijn bij de politie. In de aangifte is vermeld dat de officier van justitie een gesprek zou hebben gevoerd met de verdachte en [aangever 1] en dat er toen geen nieuwe berichten meer binnen kwamen bij Tilburg University. Toen is besloten om (nog) geen aangifte te doen, omdat het doel van Tilburg University, het doen stoppen van lasterlijke aantijgingen richting [aangever 1] en dus de Tilburg University, was bereikt.
Op 10 augustus 2015 heeft de verdachte zich openlijk gemeld bij Tilburg University bij professor dr. mr. [aangever 3] , belast met de [functie]. De verdachte heeft toen melding gemaakt van wetenschappelijke fraude in het werk van zijn ex-vrouw [aangever 1] . Inhoudelijk werd exact hetzelfde omschreven, als in de eerdere anonieme aantijgingen.
In de aangifte is voorts vermeld dat Tilburg University de officier van justitie verzoekt om een onderzoek in te stellen naar de handelswijze van de verdachte en om vervolging in te stellen. Tevens is op 25 augustus 2015 klacht gedaan door [aangever 2] namens Tilburg University.
Het hof stelt vast dat voor zover de aangifte ziet op de anonieme per e-mail op 16 november 2014 en 11 januari 2015 verzonden brieven Tilburg University ook op die data kennis heeft genomen daarvan. Eerst op 25 augustus 2015 is daarvan aangifte en klacht gedaan namens Tilburg University. Dat is na het verstrijken van de klachttermijn van drie maanden.
Gelet daarop zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte voor zover dat ziet op de per e-mail verzonden brieven van 16 november 2014 en 11 januari 2015.
Voor zover de aangifte ziet op het gesprek dat de verdachte op 10 augustus 2015 heeft gehad met professor dr. mr. [aangever 3] van Tilburg University, waarbij hij [aangever 1] heeft beschuldigd van plagiaat en fraude in wetenschappelijk publicaties, is de klacht wel tijdig, op 25 augustus 2015, gedaan, zodat het openbaar ministerie ten aanzien van dat onderdeel van de tenlastelegging wel ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Nu in de tenlastelegging een periode is opgenomen, 16 november 2014 tot en met 10 augustus 2015, zal het hof, met inachtneming van de klachttermijn van drie maanden, het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte voor zover dat ziet op de periode van 16 november 2014 tot en met 24 mei 2015.
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1:
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte en aangeefster [aangever 1] zijn in mei 2000 gehuwd en hebben samen 2 kinderen gekregen, zoon [zoon verdachte] , geboren op [geboortedag 2] 2004, en dochter [dochter verdachte] , geboren op [geboortedag 3] 2009. Beiden hebben elkaar leren kennen op de universiteit in Tilburg. In november 2014 is het echtpaar gescheiden nadat zij feitelijk sinds mei 2014 niet meer samen woonden. Op 19 maart 2015 heeft aangeefster [aangever 1] voor het eerst aangifte gedaan, alsmede vervolgens op 18 augustus 2015, 9 november 2015, 6 juni 2016 en 14 oktober 2016 van diverse feiten.
De aangiftes hebben, onder meer, betrekking op de volgende gebeurtenissen:
Op 9 juli 2014 ontvangt aangeefster een e-mail met bijlage van verdachte waarin een stuk is opgenomen getiteld: ‘13 jaar van mijn leven’, waarin de verdachte terugkijkt op zijn huwelijk met [aangever 1] .
Op 15 november 2014 is verdachte volgens aangeefster naar Helmond gegaan om te spreken met een aantal ooms van haar, heeft daar met twee ooms gesproken en ‘zijn waarheid’ verteld.
Op 21 november 2014 ontvangen de ouders van aangeefster brieven met de bijlage (‘13 jaar van mijn leven’), waarin aangeefster onder andere wordt beticht van vreemdgaan en het zijn van een slechte moeder en een slechte moslima.
Op 26 november 2014 ontvangen diverse familieleden en de moskee in Helmond een anonieme brief met als bijlage het document ‘13 jaar van mijn leven’.
Op 25 februari 2015 worden anonieme brieven verstuurd naar familie, onder meer een oom van aangeefster en naar de moskee in Helmond.
Op 10 maart 2015 ontvangt een oom van [aangever 1] , ‘oom [oom van aangever 1] ’, onder meer per WhatsApp een brief van de verdachte.
Op 15 juni 2015 zijn berichten gestuurd aan de vader en een oom van [aangever 1] .
Op 18 augustus 2015 doet aangeefster aangifte van bedreiging, gedaan via haar zoon.
Op 25 augustus 2015 wordt aangifte gedaan namens Tilburg University vanwege een melding dat aangeefster plagiaat zou hebben gepleegd.
Op 9 november 2015 doet aangeefster aangifte van smaad en/of laster in verband met een bij de politie in New York binnengekomen tip dat zij van plan was tijdens de marathon een terroristische aanslag te plegen.
Ook maakt aangeefster dan melding van het feit dat verdachte op 8 november 2015 heeft gezien dat de auto van [aangever 1] bij haar nieuwe partner voor de deur stond en dat hij daarvan een filmpje heeft gemaakt.
Op 13 februari 2016 ontvangt een oom van [aangever 1] , ‘oom [oom van aangever 1] ’, onder meer per WhatsApp een brief.
Op 27 maart 2016 ontvangt een oom van [aangever 1] , [oom van aangever 1] , op het adres van de moskee een brief.
Op 3 juni 2016 ontvangen dezelfde oom en de vader een brief.
Tevens is door aangeefster een overzicht verstrekt van ontvangen e-mails en WhatsApp gesprekken tussen haar en de verdachte. Dit betreft een door aangeefster zelf opgemaakt overzicht.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep niet alle voornoemde voorvallen bekend. Voor zover hij wel bepaalde gedragingen heeft bekend, heeft hij verklaard dat hij diep gekrenkt was en veel stress had doordat aangeefster er voor koos met een andere partner door het leven te gaan, dat hij van mening is dat hetgeen hij heeft gedaan geen schoonheidsprijs verdient, maar dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan belaging.
Hoewel een groot aantal WhatsApp berichten kwalijk is te noemen, gaan deze over ‘gedoe’ rond de scheiding en de kinderen en allerlei afspraken die in dat kader gemaakt moesten worden, aldus de verdachte. Verdachte heeft bekend het stuk ‘13 jaar van mijn leven’ te hebben toegestuurd, brieven te hebben gestuurd, tweemaal, aan de vader van [aangever 1] en aan een oom. Ook geeft hij toe dat hij de vader en twee ooms van [aangever 1] heeft gesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft ontkend de aangeefster te hebben belaagd. Met betrekking tot het merendeel van de voorvallen die genoemd zijn in de aangiftes van [aangever 1] constateert het hof dat het dossier, naast de aangifte, geen ander bewijs bevat ter ondersteuning van de aangifte en dat in zoverre de genoemde voorvallen op zichzelf zijn blijven staan.
Het hof twijfelt niet aan de betrouwbaarheid van de aangiftes en acht het voorstelbaar dat bovenbeschreven incidenten in zijn geheel beschouwd door aangeefster als zeer vervelend, hinderlijk en kwetsend zijn ervaren.
Het hof is echter van oordeel dat op basis van het dossier, voor zover de gestelde gebeurtenissen wel voldoende ondersteuning vinden in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf, en niet op zichzelf zijn blijven staan, met betrekking tot deze overgebleven voorvallen niet kan worden vastgesteld dat verdachte op een zodanige structurele en stelselmatige wijze contact heeft gezocht met [aangever 1] , direct dan wel via haar familieleden en/of werk, dat sprake is van belaging. Het hof wijst daarbij ook op de tijdsintervallen tussen de diverse gebeurtenissen. Het contact dat met een aantoonbare stelselmatigheid tussen hen heeft plaatsgevonden bestaat uit de grote hoeveelheid WhatsApp-berichten van verdachte aan [aangever 1] (en vice versa). Het hof is echter van oordeel dat dit contact niet door verdachte is gezocht met het oogmerk [aangever 1] te belagen, hoe onverkwikkelijk sommige uitlatingen van de verdachte daarin ook zijn, maar dat dit contact voornamelijk heeft plaatsgevonden in het kader van de echtscheiding en de afspraken rondom hun kinderen, waarop door aangeefster ook wordt gereageerd.
Nu het hof niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zal hij daarvan integraal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte wordt onder feit 2, voor zover thans nog aan de orde, verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan smaad op 10 augustus 2015 tegen Tilburg University (zoals tenlastegelegde in het eerste onderdeel van feit 2) en tegen [aangever 1] (zoals ten laste gelegd in het tweede onderdeel van feit 2).
Voor een bewezenverklaring van smaad is onder meer vereist dat vast komt te staan dat de verdachte de kennelijke bedoeling heeft gehad om aan het door hem tenlastegelegde feit ruchtbaarheid te geven. Onder “ruchtbaarheid geven” als bedoeld in artikel 261 Sr dient te worden verstaan “het ter kennis van het publiek brengen” en met zodanig publiek is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. Van “het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven” kan ook sprake zijn indien de mededeling aan niet meer dan één persoon is gedaan.
Ten aanzien van het eerste onderdeel, voor zover nog aan de orde, 10 augustus 2015:
Uit het dossier volgt dat verdachte op 10 augustus 2015 een gesprek heeft gehad met professor [aangever 3] van Tilburg University, waarbij hij [aangever 1] heeft beschuldigd van plagiaat en fraude in wetenschappelijk publicaties.
Het hof overweegt dat op 10 augustus 2015 sprake was van een één-op-één gesprek en dat niet is gebleken dat verdachte die beschuldiging heeft gedaan met het kennelijk doel om daar ruchtbaarheid aan te geven. Van degene aan wie de verdachte zijn uitlating heeft medegedeeld mocht de verdachte verwachten dat daarmee vertrouwelijk zou worden omgegaan. Het hof acht ten aanzien hiervan dan ook niet bewezen dat sprake is van ruchtbaarheid geven als bedoeld in het tenlastegelegde feit.
Dit betekent dat het tenlastegelegde niet is bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het tweede onderdeel:
Met betrekking tot tweede tenlastegelegde onderdeel van feit 2 overweegt het hof het volgende. Bij de New York Police Department was een anonieme tip binnengekomen, inhoudende dat [aangever 1] van plan zou zijn om een terroristische aanslag te plegen tijdens de New York Marathon. Deze tip werd op 17 oktober 2015 verzonden naar het e-mailadres USCitizenServicesAMS@state.gov. Uit het dossier volgt voorts dat dit e-mailadres ooit op de computer van verdachte in het Microsoft programma Word, Excel of PowerPoint is ingetypt, aangezien dit in een bepaald database-bestand van Microsoft is aangetroffen. Wanneer, door wie en in welk kader dit e-mailadres is ingetypt is niet duidelijk geworden. Ook werd de tekst van de anonieme tip niet op enige gegevensdrager van verdachte aangetroffen. Dat de verdachte degene is geweest die de tenlastegelegde e-mail naar het Amerikaanse consulaat-generaal heeft gestuurd kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen. Dit betekent dat de verdachte tevens van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Vordering benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 6.033,86, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ter hoogte van € 1.033,86 en immateriële schade ter hoogte van € 5.000,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep tot een bedrag van € 1.267,90 toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de vordering afgewezen (€ 497,00) dan wel is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaard (€ 4.268,96).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering ligt in volle omvang aan het hof voor.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Sr, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van
een deelvan het eerste onderdeel van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte, te weten in de onderdelen die betrekking hebben op:
‒ het in de periode van 16 november 2014 tot en met 10 augustus 2015 te Tilburg, althans in Nederland, opzettelijk aanranden van de eer en/of de goede naam van [aangever 1] door telastlegging van een bepaald feit, en
‒ het in de periode van 16 november 2014 tot en met 24 mei 2015 te Tilburg, althans in Nederland, opzettelijk aanranden van de eer en/of de goede naam van Tilburg University door telastlegging van een bepaald feit.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2, voor zover inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 31 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Platschorre en mr. A.C. Bosch zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.