ECLI:NL:GHSHE:2020:4029

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
31 december 2020
Zaaknummer
200.284.649_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij hun minderjarige dochter onder toezicht is gesteld. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.B.G. Gelissen, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De vader, vertegenwoordigd door mr. G.M.B.R. Nielissen, verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 december 2020, waarbij de moeder en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren, maar de vader en de Raad voor de Kinderbescherming niet. De moeder voert aan dat de ondertoezichtstelling niet in het belang van de minderjarige is en dat zij al passende hulp heeft gevonden. De vader daarentegen steunt de ondertoezichtstelling, omdat hij gelooft dat dit de ouders helpt om samen te werken in het belang van hun dochter. Het hof overweegt dat de minderjarige in een ernstige ontwikkelingsbedreiging verkeert door de conflicten tussen de ouders en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om deze bedreiging af te wenden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 31 december 2020
Zaaknummer : 200.284.649/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/280628 / JE RK 20-1611
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats] , (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. G.M.B.R. Nielissen.
-
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2020, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen en de raad te veroordelen in de proceskosten van de moeder zowel in de eerst aanleg als in hoger beroep, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking van het hof en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf verstrijking van voornoemde termijn tot aan de dag van voldoening.
2.2.
Van de zijde van de raad is geen verweerschrift ingekomen ter griffie van het hof.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 november 2020, heeft de vader het hof verzocht de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek af te wijzen, althans een zodanig beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Gelissen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De vader en zijn advocaat zijn, met bericht van verhindering d.d. 9 november 2020, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Namens de raad is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, geen vertegenwoordiger verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de GI van 28 oktober 2020 met als bijlage het plan van aanpak;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 20 november 2020;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 23 november 2020;
  • het emailbericht van de GI d.d. 1 december 2020;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is, voor zover thans van belang, op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder en de vader. [minderjarige] verblijft bij de moeder. De ouders zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
In de eerste plaats wijst de moeder erop dat het verzoekschrift van de raad niet voldoet aan de vereisten die de wet en/of het procesreglement daaraan stelt. Daartoe voert zij aan dat er door de raad geen BRP-uittreksel dan wel een afschrift van [minderjarige] ’s geboorteakte is aangeleverd. De moeder meent dat de raad reeds gelet daarop niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn verzoek in eerste aanleg.
Volgens de moeder is het ook niet in het belang van [minderjarige] dat er niet is voldaan aan de regels van het goede procesrecht, waarbij de moeder aansluiting zoekt bij het Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK). De raad heeft verder in strijd met artikel 278 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) gehandeld, omdat niet duidelijk is op welke gronden de ondertoezichtstelling voor de maximale termijn zou moeten worden toegekend. Verder is er geen deugdelijk bewijs overgelegd voor de standpunten die de raad in het verzoek heeft opgenomen. Er wordt slechts verwezen naar het raadsrapport en er is verzuimd om te vermelden welk onderdeel van het raadsrapport relevant is voor de onderbouwing van welk feit. Daarbij komt dat de moeder haar twijfels heeft over de kwaliteit, objectiviteit, professionaliteit en integriteit van het rapport. Het verzoek van de raad had derhalve, reeds op grond van deze punten, niet toegekend mogen worden.
Daarnaast voert de moeder aan dat er niet is voldaan aan het vereiste van artikel 1:255 lid 1 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Niet is aangetoond dat één van de ouders de noodzakelijke hulp die nodig is voor het wegnemen van de bedreiging in [minderjarige] ’s ontwikkeling, niet zou accepteren.
De moeder meent dat slechts tot een ondertoezichtstelling kan worden overgegaan wanneer passende zorg niet wordt geaccepteerd. Dat de moeder niet heeft ingestemd met een traject zoals door aXnaga en /of de raad is voorgesteld, betekent echter niet dat zij niet zou instemmen met de noodzakelijke hulpverlening. Zij heeft al in eerste aanleg uitgelegd dat het door de raad voorgestelde traject dat zou moeten leiden tot een zelfstandige omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader, voor [minderjarige] niet de meest passende hulpverlening is. De moeder benadrukt ook dat zij niet kan worden gehouden om iedere vorm van hulpverlening te accepteren. Artikel 1:255 lid 1 BW spreekt immers slechts over
noodzakelijkezorg.
Door de raad is voorts niet gesteld dat de aangeboden hulp passend en noodzakelijk was.
De moeder had reeds medio juli 2019 en september 2019 passende hulp gevonden. Deze hulp is echter door de raad tegengehouden. Ook weigerde de vader zijn medewerking.
Dat [minderjarige] geruime tijd geen vorm van hulpverlening heeft ontvangen is eerder te wijten aan de bemoeienissen van de raad, dan aan de zogenaamde weigering van de moeder.
De ervaringen van de moeder met aXnaga zijn verder niet positief. De moeder voert aan dat zij, in tegenstelling tot de raad en aXnaga, in lijn met het bepaalde in artikel 3 IVRK heeft gehandeld door niet zonder meer akkoord te gaan met het zonder overleg gewijzigd doel van het hulpverleningstraject.
Het gedrag van de vader jegens [minderjarige] bestempelt de moeder als een vorm van psychische kindermishandeling en zij wijst erop dat op grond van artikel 19 IVRK ieder kind tegen zulk gedrag beschermd dient te worden.
De moeder is blij met de hulpverlening die onlangs is gestart voor [minderjarige] , nu deze zich aanpast aan [minderjarige] en [minderjarige] ’s gevoelens serieus neemt. Desondanks meent de moeder dat de ondertoezichtstelling moet eindigen omdat dit teveel stress oplevert voor [minderjarige] , het gevoel van dwang zou er af moeten voor [minderjarige] .
Dat de communicatie tussen de ouders niet naar behoren verloopt en voor verbetering vatbaar is betekent volgens de moeder niet dat er een ondertoezichtstelling uitgesproken dient te worden. Bovendien bestaan er andere middelen om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Volgens de moeder zijn de ouders door het uitspreken van de ondertoezichtstelling nog verder van elkaar verwijderd geraakt en zijn de onderlinge verhoudingen verstard.
De moeder wijst het hof tot slot op de mogelijkheden van het Uniform Hulp aanbod (UHA); er zijn verschillende vormen, waaronder Kinderen uit de Knel (KuK) en nieuw ouderschap, waarbij de negatieve gevolge van echtscheidingen zo veel als mogelijk worden beperkt. Een dergelijk traject ligt volgens de moeder meer voor de hand.
3.5.
De vader stemt in met de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Hij ziet dit als een rustperiode waarin de ouders een weg weten te vinden om onder begeleiding van een gezinsvoogd tot een ouderschap te komen waarin de ouderlijke verantwoordelijkheden worden gedeeld op een manier welke rust voor de kinderen brengt en waarbij de kinderen optimaal kunnen profiteren van een te vestigen samenwerking tussen de vader en de moeder.
Tevens zou de vader graag zien dat het contact tussen hem en [minderjarige] op een veilige en verantwoorde manier kan worden hersteld, waarbij de moeder ook op een punt kan komen dat zij dit ten opzichte van [minderjarige] oprecht gaat ondersteunen.
De contacten tussen de ouders zullen uitsluitend via de GI gaan en de GI is degene die bevoegd is te bepalen welke hulpverlening nodig is voor de ouders en de kinderen.
De ondertoezichtstelling is derhalve een stok achter de deur voor de moeder in die zin dat zij daadwerkelijk haar medewerking verleent aan de hulpverlening die vanuit de professionals noodzakelijk wordt geacht. De vader is bang dat de moeder, bij het ontbreken van de ondertoezichtstelling geen medewerking verleent aan vrijwillige hulpverlening die in haar ogen niet in het belang van [minderjarige] is.
De vader voert aan dat de moeder eenzijdig handelt en ook daarom een ondertoezichtstelling nodig is. De moeder benadert vanuit haar eigen beleving hulpverleningsinstanties ten behoeve van [minderjarige] en haar broertjes zonder dit met hem te bespreken. De communicatie tussen de ouders ontbreekt volledig.
3.6.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof benadrukt dat zij de zorgen van de raad delen.
[minderjarige] is een heel slim meisje dat veel weet van wat er is gebeurd tussen de vader en de moeder. Zij is loyaal naar de moeder toe en heeft een negatief beeld van de vader. Zij wil hem niet zien maar laat wel signalen zien dat zij misschien in de toekomst met hem wil bellen en zij vindt dat hij sorry moet zeggen. Er zit bij haar veel wrok.
De GI ziet derhalve ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige] en zij gunnen het haar om uit deze stressvolle periode te komen en om door middel van de ondertoezichtstelling een stap vooruit te komen.
Het is volgens de GI van groot belang dat [minderjarige] het gevoel heeft dat het goed is dat zij contact heeft met de vader. De GI wil daar aan werken en heeft inmiddels passende hulpverlening daarvoor ingezet. [minderjarige] is nu twee keer naar [hulpverlening] geweest.
Daarnaast heeft de GI ingezet op de samenwerking tussen de ouders, waarbij de aandacht ligt op de ouderschapsreorganisatie (Xonar). Verder is er in de echtscheidingsprocedure een BOR 2 uitgesproken.
De GI heeft, ondanks dat de ouders hun medewerking verlenen, zorgen over de onderlinge stroeve communicatie. De GI vraag zich af welke invloed die slechte communicatie tussen de ouders heeft op [minderjarige] en hoe zich dat zal ontwikkelen.
Op 5 januari 2021 vindt er een evaluatie plaats met Xonar. Dan wordt besproken waar naar toe kan worden gewerkt en wat is in het belang van [minderjarige] en haar broertjes.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW.
3.7.3.
[minderjarige] is een 11 jarig meisje dat fors klem zit in de (echtscheidings)strijd tussen haar ouders. [minderjarige] heeft al langere tijd geen contact meer met de vader en heeft een negatief vaderbeeld ontwikkeld, waarbij zij tevens aangeeft bang te zijn voor de vader. [minderjarige] was en is somber en zit niet goed in haar vel.
3.7.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is verder gebleken dat er tussen de ouders geen enkele basis is op dit moment om er voor te zorgen dat [minderjarige] een onbelast contact met haar vader kan gaan opbouwen. Er is een aanmerkelijk risico dat er contactverlies zal ontstaan indien in deze fase uitsluitend op vrijwillige hulpverlening wordt ingezet. Het intreden van contactverlies acht het hof een voor [minderjarige] ernstige ontwikkelingsbedreiging, die niet in het vrijwillig kader kan worden afgewend. De houding van de moeder jegens de vader geeft geen blijk van een positieve bereidheid de ontwikkeling van de banden tussen [minderjarige] en haar vader te ondersteunen, een verplichting voor de moeder op grond van artikel 247 lid 3 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof is niet gebleken van objectieve aanknopingspunten die uitwijzen dat [minderjarige] door haar vader zou worden mishandeld. Zij behoeft vooralsnog geen bescherming tegen omgang met haar vader op grond van wettelijke of verdragsbepalingen.
Zowel van de moeder als van de vader zal in het nog op te starten ouderbegeleidingstraject gevraagd gaan worden over hun schaduw heen te stappen. Het risico dat zij, of één van hen, gelet op de in het raadsrapport beschreven problemen in het ouderschap, zullen (zal) afhaken, acht het hof groot.
Ook door de GI is ter mondelinge behandeling benoemd dat de onderlinge communicatie tussen de ouders stroef is en er zorgen zijn over de invloed daarvan op [minderjarige] en hoe zich dat zal ontwikkelen.
3.7.5.
Het hof acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige] derhalve noodzakelijk om de genoemde ontwikkelingsbedreiging af te wenden.
3.7.6.
Wat betreft de door de moeder in hoger beroep aangehaalde processuele punten ten aanzien van het inleidend verzoek van de raad, is het hof van oordeel dat deze niet kunnen leiden tot een vernietiging van de bestreden beschikking. Het hof gaat hier dan ook aan voorbij.
3.7.7.
Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 augustus 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en H.M.A.W. Erven en is op 31 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.