In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de verdachte is veroordeeld voor het meermalen plegen van handelingen, waaronder seksueel binnendringen van een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod. De rechtbank heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging voor een tweede feit (verkrachting) en de verdachte vrijgesproken van een derde feit (bedreiging). De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissingen.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de vrijspraak van feit 3, aangezien hiertegen geen hoger beroep openstaat. Het hof heeft ook de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bevestigd voor feit 2, omdat dit reeds was geseponeerd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het onder 1 ten laste gelegde feit beoordeeld en is van oordeel dat de opgelegde straf passend is, ondanks de argumenten van de verdediging voor strafvermindering.
Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte, waarbij hij € 30.000,00 moet betalen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis is afgewezen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen, en heeft de bijzondere voorwaarden van de gevangenisstraf aangepast.