6.7.Het is huurder/huurster niet toegestaan in het gehuurde geestverruimende planten te kweken of hieraan gerelateerde bedrijfsmatige activiteiten uit te voeren, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.”
[geintimeerde 3] had per 1 mei 2017 een huurachterstand van € 855,84.
[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zijn onder bewind gesteld in augustus 2017. [geintimeerde 1] is hun bewindvoerder.
[geintimeerde 3] is in detentie sinds oktober 2018 en zal dat vermoedelijk blijven tot minimaal juni 2022.
Woonpartners heeft op 2 maart 2019 de dagvaarding in eerste aanleg in deze zaak laten betekenen.
Op 27 augustus 2019 heeft de politie een hennepkwekerij met 357 hennepplanten gevonden in de slaapkamer en op de zolder van de woning. Daarbij werd er illegaal stroom afgenomen.
De bewindvoerder heeft de huurovereenkomst voor [geintimeerde 3] opgezegd per 1 oktober 2019 met als reden dat hij geen hoofdbewoner is wegens detentie.
Het eindvonnis van de kantonrechter in deze zaak is van 5 december 2019.
Op 25 februari 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis in kort geding uitgesproken tussen partijen. Daarbij is [geintimeerde 2] veroordeeld om de woning te ontruimen binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis. [geintimeerde 2] heeft de woning ontruimd.
Het beschermingsbewind van [geintimeerde 3] en [geintimeerde 2] is beëindigd medio maart 2020.
3.3.1.In de onderhavige procedure zijn de belangrijkste vorderingen van Woonpartners in eerste aanleg (in conventie) na eiswijzing: ontbinding van de huurovereenkomst met [geintimeerde 3] en ontruiming van de woning, alsmede betaling van de (achterstallige) huur. Voor zover [geintimeerde 2] medehuurder wordt, dan gelden deze vorderingen ook tegen haar.
3.3.2.Aan deze vordering heeft Woonpartners samengevat het volgende ten grondslag gelegd. [geintimeerde 3] heeft bij herhaling een huurachterstand, door de detentie heeft hij geen hoofdverblijf meer in de woning en geeft de woning in gebruik aan een ander of verhuurt onder. Tijdens de procedure is aan Woonpartners bekend geworden dat er in de woning een hennepkwekerij is aangetroffen. Woonpartners heeft deze omstandigheid aanvullend aan haar vordering ten grondslag gelegd; ook ten aanzien van [geintimeerde 2] .
3.3.3.De bewindvoerder heeft gevorderd dat [geintimeerde 2] ook procespartij wordt.
3.3.4.De kantonrechter heeft op 1 augustus 2019 vonnis gewezen in het incident en tevens een tussenvonnis in de hoofdzaak. Daarbij is toegestaan dat [geintimeerde 2] zich voegt in de procedure en is in de hoofdzaak een comparitie van partijen aangekondigd.
3.3.5.In reconventie is vervolgens verzocht aan [geintimeerde 2] het medehuurderschap toe te kennen.
3.3.6.Aan de reconventie is samengevat ten grondslag gelegd dat [geintimeerde 2] herhaaldelijk tevergeefs een verzoek hiervoor heeft gericht aan Woonpartners, zij al meer dan twee jaar haar hoofdverblijf heeft in de woning en een duurzame gemeenschappelijke huishouding had met [geintimeerde 3] . Zij biedt ook voldoende waarborg voor een behoorlijke nakoming van de huur.
3.3.7.De bewindvoerder, [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] hebben gemotiveerd verweer gevoerd in conventie. Woonpartners heeft gemotiveerd verweer gevoerd in reconventie. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.8.In het eindvonnis van 5 december 2019 heeft de kantonrechter in conventie overwogen dat de huur is geëindigd door de opzegging van [geintimeerde 3] en dat de huurachterstand is ingelopen. De vordering tot ontbinding tegen [geintimeerde 2] wordt door de kantonrechter afgewezen, omdat over haar betrokkenheid bij de hennepkwekerij niets is gesteld. De kantonrechter heeft [geintimeerde 3] veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten en heeft de bewindvoerder voor de tijd dat het bewind loopt veroordeeld tot nakoming van deze verplichtingen.
In reconventie heeft de kantonrechter overwogen dat [geintimeerde 2] ter zitting heeft verklaard dat zij al vanaf 2012 met [geintimeerde 3] samenwoont (aanvankelijk beurtelings in zijn en haar huis) en zijn kinderen mede heeft opgevoed. De kantonrechter overwoog verder dat Woonpartners dat wel heeft bestreden, maar niets heeft aangevoerd wat reden kan zijn aan die mededeling te betwijfelen of dat waar is. De kantonrechter heeft daarom aangenomen dat ze al meer dan twee jaar een gemeenschappelijke huishouding heeft met [geintimeerde 3] . De kantonrechter oordeelt dat [geintimeerde 2] daarnaast voldoet aan de eis van voldoende financiële waarborg. De kantonrechter heeft bepaald dat [geintimeerde 2] met ingang van 6 juni 2019 medehuurder is van de woning en heeft Woonpartners in de proceskosten van de reconventie en het incident veroordeeld.
3.4.1.Woonpartners heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Het hof overweegt dat de nummering van de grieven onjuist is, maar dat zijn kennelijke verschrijvingen. Het gaat niet om de nummering, maar om de kenbaarheid van de grieven. Ook uit het verweer van geïntimeerden maakt het hof op dat de grieven voldoende kenbaar zijn geweest. Het hof volgt geïntimeerden dus niet in hun standpunt dat vanwege de onduidelijkheid de grieven moeten worden afgewezen.
Woonpartners heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen in conventie en het afwijzen van de vorderingen in reconventie.
3.4.2.Na eiswijziging luiden de vorderingen van Woonpartners in hoger beroep als volgt:
in conventie
I. te verklaren voor recht dat de tussen Woonpartners en [geintimeerde 3] geldende huurovereenkomst door de opzegging door [geintimeerde 1] als bewindvoerder van [geintimeerde 3] , althans [geintimeerde 3] , is beëindigd en [geintimeerde 3] per datum waarop de huurovereenkomst is geëindigd zonder recht of titel jegens Woonpartners gebruik maakt van de zelfstandige woonruimte staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats] , aan de [adres] en daarmee jegens Woonpartners onrechtmatig handelt;
II. [geintimeerde 1] in de hoedanigheid van bewindvoerder van [geintimeerde 2] en/of [geintimeerde 3] , althans
[geintimeerde 2] en/of [geintimeerde 3] , voor zover zij niet meer onder beschermingsbewind staan, te veroordelen om de zelfstandige woonruimte staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats] , aan de [adres] , met alle daarin aanwezige personen en goederen voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonpartners, te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonpartners te stellen alsmede te bepalen dat aan deze veroordeling al uitvoering is gegeven door executie van het vonnis in kort geding van 25 februari 2020;
III. Indien en voor zover in reconventie de toewijzing van het verzoek tot medehuurderschap wordt gehandhaafd en [geintimeerde 2] als huurder van de zelfstandige woonruimte staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats] , aan de [adres] heeft te gelden,
a. te ontbinden, de tussen Woonpartners en [geintimeerde 2] geldende huurovereenkomst als omschreven in het lichaam van de dagvaarding alsmede [geintimeerde 1] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [geintimeerde 2] , althans [geintimeerde 2] te veroordelen om de zelfstandige woonruimte staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats] , aan de [adres] , met alle daarin aanwezige personen en goederen, voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonpartners te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonpartners te stellen alsmede te bepalen dat aan deze veroordeling al uitvoering is gegeven door executie van het vonnis in kort geding van 25 februari 2020;
b. [geintimeerde 1] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [geintimeerde 2] , althans [geintimeerde 2] , te veroordelen om aan Woonpartners te voldoen een bedrag in geld overeenkomend met de som van de per maand verschuldigde huurpenningen, gerekend vanaf 25 februari 2020 tot aan het tijdstip waarop daadwerkelijk tot ontruiming is overgegaan, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum waarop de betaling had moeten zijn verricht, te weten vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening;
in reconventie de vorderingen af te wijzen met veroordeling van [geintimeerde 1] in zijn hoedanigheid van [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] en/of [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zelf (hoofdelijk) te veroordelen in de proceskosten van beide instanties in conventie en reconventie, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.5.1.Het hof stelt vast dat geen grieven zijn gericht tegen de beslissing met betrekking tot de conventionele vordering tegen [geintimeerde 3] (afwijzing ontbinding omdat hij heeft opgezegd; afwijzing huurvordering omdat er betaald was en toewijzing buitengerechtelijke incassokosten, ook tegen bewindvoerder). Het hof zal deze beslissingen dan ook bekrachtigen althans opnieuw uitspreken. De vordering van Woonpartners tot vernietiging van het vonnis leest het hof zo dat vernietiging wordt gevraagd voor zover de vorderingen van Woonpartners zijn afgewezen.
3.5.2.Voordat de grieven verder worden besproken, gaat het hof in op de positie van de bewindvoerder en [geintimeerde 3] .
positie van de bewindvoerder
3.5.3.Het hof overweegt dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] sinds medio 2020, na indiening van de memorie van antwoord door [geintimeerde 2] en de bewindvoerder in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [geintimeerde 3] en [geintimeerde 2] , niet meer onder bewind staan. Dit betekent dat zij nu geen procesvertegenwoordiger meer nodig hebben voor het voeren van deze procedure. [geintimeerde 1] is door Woonpartners alleen in zijn hoedanigheid van procesvertegenwoordiger van [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] betrokken in de procedure en ook als zodanig door de kantonrechter veroordeeld. Daartegen is ook geen grief gericht. Die veroordeling van de bewindvoerder wordt bekrachtigd en de overige vorderingen tegen [geintimeerde 1] zal het hof afwijzen.
positie van [geintimeerde 3]
3.5.4.In eerste aanleg heeft de bewindvoerder namens [geintimeerde 3] eerst gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van Woonpartners. Na het indienen van dit verweer, is namens [geintimeerde 3] zijn huurovereenkomst met Woonpartners echter opgezegd per 1 oktober 2019 met als reden dat hij geen hoofdbewoner is wegens detentie.
In hoger beroep is [geintimeerde 3] niet in persoon verschenen. De bewindvoerder heeft zich wel in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [geintimeerde 3] gesteld. Aldus heeft de in hoger beroep ingestelde wijziging van eis, ingediend op 3 maart 2020 ook jegens [geintimeerde 3] te gelden, nu op het moment van indiening van de eiswijziging de bewindvoering nog niet was geëindigd. De bewindvoerder heeft in voormelde hoedanigheid bij memorie van antwoord geen inhoudelijk verweer gevoerd. De gewijzigde vorderingen tegen [geintimeerde 3] zullen worden toegewezen, voor zover Woonpartners daarvoor voldoende heeft gesteld. Woonpartners heeft immers niet voldoende gesteld over de gestelde onrechtmatige daad van [geintimeerde 3] dat hij per datum waarop de huurovereenkomst is geëindigd zonder recht of titel gebruik maakt van de woning. [geintimeerde 3] is immers al gedetineerd sinds oktober 2018 en is dat tot op heden nog steeds, zodat de feitelijke grondslag aan deze vordering ontbreekt.
Verder begrijpt het hof de vordering onder II zo dat Woonpartners een verklaring voor recht vordert dat er een geldige titel tot ontruiming was ten aanzien van de woning, nu vast staat dat de woning is ontruimd en zowel [geintimeerde 3] als [geintimeerde 2] daar niet meer wonen. Woonpartners heeft daarbij niet onderbouwd dat zij de sleutels nog niet heeft ontvangen terwijl zij dus wel stelt dat de dat de woning inmiddels is ontruimd. Het hof zal dat deel van de vordering ook niet toewijzen.
3.6.1.De grieven gaan in de kern over het volgende:
- de voorwaarden voor medehuurderschap (grief III, IV en V) en
- de tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst dan wel de onjuiste gedragingen van [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] , onder meer door de aangetroffen hennepkwekerij (grief I en II).
3.6.2.Woonpartners voert diverse bezwaren aan tegen de beslissing van de kantonrechter om [geintimeerde 2] aan te merken als medehuurder. Zo betwist Woonpartners dat [geintimeerde 2] voorafgaand aan de vordering in de procedure een verzoek bij Woonpartners zelf heeft ingediend. Woonpartners stelt dat dit een noodzakelijke voorwaarde is, zodat [geintimeerde 2] niet ontvankelijk is in haar vordering. Verder voert Woonpartners aan dat deze vordering te laat is ingediend, omdat het niet zo spoedig mogelijk na beëindiging van de samenleving is ingediend. Ten slotte stelt Woonpartners dat de vordering van [geintimeerde 2] niet aan de wettelijke eisen uit art. 7: 267 BW voldoet.
3.6.3.Het hof overweegt als volgt. Als het hof er veronderstellenderwijs van uit zou gaan dat de stelling van [geintimeerde 2] klopt dat zij wel eerst een verzoek heeft ingediend bij Woonpartners, dan strandt het verzoek van [geintimeerde 2] op de eis dat dat verzoek tijdig in een procedure moet worden gedaan.
3.6.4.Het hof overweegt dat art. 7:267 lid 1 BW bepaalt dat een samenwoner op het moment van het doen van het verzoek een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de huurder heeft. Het (rechtzekerheids)belang van de verhuurder verlangt dat met het doen van zo’n verzoek niet onredelijk lang wordt gewacht. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR 2015:2193, rov. 3.5.2 e.v.) zegt hierover het volgende. Uit beschikkingen van de Hoge Raad uit de jaren ’80 van de vorige eeuw volgt dat de enkele omstandigheid dat er plannen bestaan om de gemeenschappelijke huishouding te beëindigen, respectievelijk dat geen sprake meer is van samenwoning, niet meebrengt dat niet meer kan worden gesproken van een gemeenschappelijke huishouding. De aandacht van partijen zal in een situatie of periode waarvan veelal pas achteraf kan worden gezegd dat daarin de gemeenschappelijke huishouding werd beëindigd, vaak niet (primair) zijn gericht op het doen van een verzoek als het onderhavige. Daarbij komt dat in de regel grote en ook voor de verhuurder kenbare belangen van de samenwoner zijn betrokken bij een zodanig verzoek.
In verband met hetgeen hiervoor is overwogen, brengt een redelijke toepassing van art. 7:267 BW mee dat de rechter de bevoegdheid heeft om, in verband met de omstandigheden van het geval, een verzoek als het onderhavige toe te wijzen ook na de beëindiging van de duurzame gemeenschappelijke huishouding, mits dat verzoek zo spoedig na die beëindiging is gedaan als in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kan worden gevergd.
3.6.5.Het hof overweegt dat [geintimeerde 2] niet heeft gesteld wanneer zij buiten rechte een verzoek heeft gedaan aan Woonpartners. Wel staat vast dat zij haar verzoek in de procedure heeft gedaan op 6 juni 2019. Verder staat vast dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] sinds augustus 2017 onder bewind zijn bij één bewindvoerder. Ook staat vast dat [geintimeerde 3] sinds oktober 2018 in detentie is en sindsdien dus niet meer woont in de woning. Dat is dan naar het oordeel van het hof ook het moment waarop zowel de bewindvoerder als [geintimeerde 2] zich had kunnen en moeten realiseren dat er voor [geintimeerde 2] geen titel tot bewoning van de woning was en ook dat de (gestelde) duurzame gemeenschappelijke huishouding op dat moment was verbroken en had er een verzoek tot medehuurderschap ingediend kunnen worden. Nu [geintimeerde 2] niet heeft gesteld dat zij (veel) eerder dan zeven maanden na de verbreking van de duurzame gemeenschappelijke huishouding een verzoek heeft gedaan, terwijl zij wist dat de huurovereenkomst niet mede op haar naam stond en zij bijstand had (kunnen vragen) van haar bewindvoerder, is dat verzoek niet spoedig genoeg gedaan na oktober 2018. Woonpartners hoefde er gelet op dit tijdsverloop en de onderbewindstelling niet meer van uit te gaan dat dit verzoek nog zou worden gedaan. Nu [geintimeerde 2] te weinig heeft gesteld over een eerder moment van haar verzoek aan Woonpartners en in de memorie van antwoord bovendien alleen stelt dat zij het verzoek tijdig heeft gedaan, omdat zij dit op de eerst mogelijke datum in de procedure heeft gedaan, komt het hof niet toe aan bewijslevering op dit punt.
3.6.6.Het hof concludeert dat grief III slaagt. [geintimeerde 2] heeft haar verzoek tot medehuurderschap te laat gedaan, zodat het hof het vonnis van de kantonrechter op dit punt zal vernietigen en de vordering in reconventie zal afwijzen en in conventie zal toewijzen (met in achtneming van rov. 3.5). Verder betekent dit dat het hof niet toekomt aan behandeling van de overige grieven. Ook wordt niet toegekomen aan de subsidiaire vorderingen die samenhangen met het (nu afgewezen) medehuurderschap, zoals onder meer de huurpenningen. Ten slotte is het door [geintimeerde 2] gedane bewijsaanbod niet voldoende specifiek, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
3.7.1.Het hof zal [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] hoofdelijk als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de eerste aanleg veroordelen (in conventie, reconventie en het incident). [geintimeerde 3] en [geintimeerde 2] zullen ook hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
3.7.2.De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Woonpartners zullen ten aanzien van [geintimeerde 2] worden vastgesteld op (in conventie) € 222,05 aan verschotten (explootkosten € 101,05 en griffierecht € 121,--) en voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief in conventie, reconventie en het incident op € 72,--.
3.7.3.De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Woonpartners zullen worden vastgesteld op € 860,89 aan verschotten (explootkosten € 100,89 en griffierecht € 760,--) en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief € 1.074,--.Het hof zal de nakosten begroten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
3.7.4.Hoewel strikt genomen het vonnis van de kantonrechter deels bekrachtigd zou kunnen worden, zal het hof toch overgaan tot vernietiging daarvan vanwege de leesbaarheid en eventuele executie van de beslissing.