3.8.5.1. Anders dan in het beroepschrift en ter zitting is aangevoerd, is het hof van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat moet worden geacht zich aan alle uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen waaronder de sollicitatie- en arbeidsverplichting, te voldoen. Ingevolge artikel 5.4.3 van eerder genoemde bijlage IV van het Procesreglement geldt dat een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is.
Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een
hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring bevindt zich niet bij de stukken. Uit het dossier blijkt dat [appellant] door het UWV is doorverwezen naar de GGZ en een intake heeft gehad bij MET GGZ. Een traject van 8-10 wekelijkse individuele sessies diende te worden gevolgd, maar dit behandelplan is ‘on hold’ gezet.
Voor zover [appellant] verder heeft aangevoerd dat hij in een vicieuze cirkel terecht is gekomen omdat de GGZ hem pas wil behandelen als zijn financiële schuldenproblematiek is opgepakt, terwijl hij niet tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten zolang zijn psychische problemen niet beheersbaar zijn, geldt het volgende.
Eerstens is de wettelijke schuldsaneringsregeling in het bijzonder bedoeld om de schuldenaar zoveel mogelijk geld voor de schuldeisers te laten sparen. De regeling is er niet om de schuldenaar, in dit geval [appellant] , op financieel gebied zodanige rust te geven dat hij daarmee zijn psychosociale problematiek moet kunnen oplossen.
Daarbij komt dat uit de brief d.d. 20 april 2020 van dhr. [GZ-psycholoog] , GZ psycholoog, blijkt dat de problematiek van [appellant] gerelateerd is aan gebeurtenissen uit zijn kindertijd en in het bijzonder ook aan (oorzaak en gevolg van) het scooterongeval. Weliswaar is afgesproken dat de financiële schulden van [appellant] eerst zouden worden opgepakt, zodat er meer rust en ruimte zou zijn om te kunnen profiteren van de traumabehandeling, maar van enige noodzaak van die volgorde is het hof niet gebleken. Bovendien is met het beschermingsbewind en met het indienen van een wsnp-verzoek reeds in enige mate sprake van het aanpakken van de financiële situatie.
3.8.5.2. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij op dit moment niet solliciteert en nog met hulp van de gemeente wil gaan uitzoeken of en in hoeverre hij in staat is om betaalde arbeid te verrichten. Het hof beschikt echter niet over een medisch rapport waaruit zou moeten blijken dat hij niet in staat is om betaalde arbeid te verrichten, al dan niet in deeltijd. Dat [appellant] zich geheel laat leiden door het van de gemeente niet hóeven solliciteren, maakt dat het hof ook op dat punt niet aannemelijk gemaakt acht dat [appellant] zijn verplichtingen, zoals voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling, zal nakomen.
Daar komt nog bij dat [appellant] na de veroordeling (in de strafzaak in hoger beroep) kennelijk een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uur moet gaan verrichten, waardoor hij ook minder in staat zal zijn inspannings- en arbeidsverplichtingen na te komen.