In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van zijn minderjarige kind is verleend. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.M.C. van Gorkum, verzoekt de beschikking te vernietigen en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen. De moeder en de Stichting Jeugdbescherming Brabant (de GI) verzetten zich tegen dit verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 december 2020, waarbij zowel de vader als de moeder, alsook vertegenwoordigers van de GI, aanwezig waren.
De minderjarige, geboren in 2014, staat sinds 2018 onder toezicht van de GI. De rechtbank had eerder besloten dat de minderjarige uit huis geplaatst moest worden vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen, waaronder hechtingsproblematiek en gedragsproblemen. De vader betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat hij en de moeder in staat zijn om de zorg voor de minderjarige te dragen, mits zij de juiste ondersteuning krijgen. De moeder steunt de vader, maar heeft ook haar zorgen geuit over de situatie van de minderjarige.
Het hof heeft de argumenten van beide ouders en de GI overwogen en concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De ouders zijn momenteel niet in staat om de benodigde stabiliteit en zorg te bieden. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring.