ECLI:NL:GHSHE:2020:3999

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
200.284.768_01 en 200.284.768_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van zijn minderjarige kind is verleend. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.M.C. van Gorkum, verzoekt de beschikking te vernietigen en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen. De moeder en de Stichting Jeugdbescherming Brabant (de GI) verzetten zich tegen dit verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 december 2020, waarbij zowel de vader als de moeder, alsook vertegenwoordigers van de GI, aanwezig waren.

De minderjarige, geboren in 2014, staat sinds 2018 onder toezicht van de GI. De rechtbank had eerder besloten dat de minderjarige uit huis geplaatst moest worden vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen, waaronder hechtingsproblematiek en gedragsproblemen. De vader betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat hij en de moeder in staat zijn om de zorg voor de minderjarige te dragen, mits zij de juiste ondersteuning krijgen. De moeder steunt de vader, maar heeft ook haar zorgen geuit over de situatie van de minderjarige.

Het hof heeft de argumenten van beide ouders en de GI overwogen en concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De ouders zijn momenteel niet in staat om de benodigde stabiliteit en zorg te bieden. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 december 2020
Zaaknummer : 200.284.768/01 en 200.284.768/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/362287 / JE RK 20-1383
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M.C. van Gorkum,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 7 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen en te bepalen dat het inleidend verzoek strekkende tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 november 2020, heeft de GI verzocht om de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr Van Gorkum;
  • de moeder;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
De raad heeft bij brief van 2 november 2020 laten weten niet te zullen verschijnen bij de mondelinge behandeling.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 september 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] geboren.
Beide ouders hebben het gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder, maar hij woont feitelijk bij de vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 26 juli 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 26 juli 2021.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 7 oktober 2020 tot uiterlijk 26 juli 2021 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De noodzaak voor een uithuisplaatsing ontbreekt en het verzoek is prematuur gedaan.
Er kan ook bij de vader/ouders thuis aan de doelen van de ondertoezichtstelling worden gewerkt, waarbij de adviezen van [organisatie] met eventuele hulp in de thuissituatie kunnen worden ingezet. De vader heeft hulp nodig om beter met het gedrag en de behoeften van [minderjarige] om te gaan.
De uitspraak van de rechtbank heeft bij de vader bewerkstelligd dat hij tot andere inzichten is gekomen. Hij beseft nu dat hij samen met de moeder vorm moet geven aan gezamenlijk ouderschap en dat [minderjarige] recht heeft op en behoefte heeft aan een vader en een moeder. Het contact met de moeder is de afgelopen tijd al verbeterd en het lukt beter om met elkaar afspraken te maken.
De vader heeft zelf al hulp gevraagd en is onder behandeling bij GGZ waarbij wordt ingezet op het verwerken van de echtscheiding en op zijn emotieregulatie. Er is ook contact met maatschappelijk werk. De vader zal openheid van zaken geven naar de GI over zijn behandeling.
Het is verder noodzakelijk dat er voor [minderjarige] speciaal onderwijs wordt ingezet. Hij heeft geruime tijd geen passend onderwijs gehad. [minderjarige] is er volgens zijn schooldossier mogelijk ook gebaat als hij naar de BSO blijft gaan. De GI heeft hierin steken laten vallen; zij had ouders een schriftelijke aanwijzing kunnen geven toen de ouders de BSO hadden stopgezet. De quarantaineperiode heeft [minderjarige] goed gedaan. [minderjarige] heeft thuisonderwijs gehad en hij heeft geen achterstanden opgelopen. [minderjarige] slaapt beter en hij boekt ook vooruitgang op het gebied van eten. [minderjarige] dient nog hulpverlening te krijgen in de vorm van speltherapie en wellicht EMDR.
Er is gedurende de ondertoezichtstelling onvoldoende gedaan om een duidelijk beeld te krijgen van de oorzaak van het (seksueel getinte) gedrag van [minderjarige] . De vader voelt zich in zijn zorgen niet gehoord en de GI handelt in zoverre niet adequaat.
Er wordt ten slotte aan voorbij gegaan dat er bij [minderjarige] mogelijk sprake is van kindeigen problematiek, de verhouding met zijn halfbroer problematisch is en er sprake is geweest van overbelasting in de thuissituatie van de moeder. Een uithuisplaatsing zal het voor [minderjarige] nog lastiger maken om zich weer bij het gezin van de moeder thuis te voelen.
3.6.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Sinds een week of vier/vijf is het contact tussen haar en de vader wat verbeterd en is er telefonisch contact tussen de moeder en [minderjarige] . Ze is hiervoor dankbaar, maar het vertrouwen in de vader is enorm geschaad en dat is niet zomaar hersteld. De vader moet bewijzen dat hij veranderd is.
[minderjarige] is enorm beschadigd. Hij heeft het gevoel dat hij bij de moeder geen plek heeft. De moeder heeft echter altijd voor hem willen klaar staan. Zij wil samen met de vader voor hem vechten. Ze vindt het fijn dat de vader zoveel tijd en energie in [minderjarige] steekt.
Ze hoopt dat de oude situatie kan worden hersteld en dat [minderjarige] ook weer broer kan zijn van zijn halfbroer en halfzus.
Het is goed dat er na drie jaar hulp voor [minderjarige] komt, maar het is treurig dat het zo lang heeft moeten duren. De moeder wil het beste voor al haar kinderen en als dat betekent dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is, zodat de vader en zij kunnen werken aan hun problemen, dan zal zij dit accepteren.
3.7.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
Beide ouders zijn op dit moment niet in staat om te bieden wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] gaat in zijn ontwikkeling achteruit. Er is sprake van zeer zorgelijke stemmings- en gedragsproblematiek bij [minderjarige] en van hechtings- en loyaliteitsproblemen.
Het is noodzakelijk dat [minderjarige] kan gaan verblijven in een neutrale, veilige, stabiele en gestructureerde opvoedingsomgeving, waarin hij tot rust kan komen en waarbij er ruimte is om met beide ouders een onbelast contact te onderhouden. Het is verder van dringend belang dat er voor [minderjarige] individuele hulpverlening kan worden opgestart. Dit is pas mogelijk als de opvoedsituatie van [minderjarige] gestabiliseerd is.
Het is de ouders met behulp van hulpverlening ( [hulpverlening 1] , [hulpverlening 2] ) niet gelukt om tot coöperatief ouderschap respectievelijk parallel ouderschap te komen.
Het lukt de vader niet om de echtscheidingsproblematiek ondergeschikt te laten zijn aan andere zorgen en hulpvragen en om de rol van de moeder te erkennen. Novadic Kentron heeft de hulpverlening stopgezet, omdat de vader niet bezig was met de verslavingsproblematiek, maar met de problemen over wonen, [minderjarige] en de moeder. Aan de vader is geadviseerd om psychische hulp te zoeken voor het werken en accepteren van de scheiding en voor het werken aan het reguleren van zijn emoties. Dit is nodig als basis voor een behandeling gericht op het verbeteren van de hechtingsrelatie tussen de vader en [minderjarige] . Daarna kan worden ingezet op een behandeling (Basic trust of NIKA) die gericht is op sensitiviteit en responsiviteit.
De vader heeft zich uiteindelijk tot de huisarts en GGZ gericht, maar hij wilde tot voor kort geen informatie delen. Het is goed dat er positieve ontwikkelingen zijn, maar de GI is nog voorzichtig, omdat er sprake is van een prille situatie. De contacten tussen de ouders lopen bovendien buiten de jeugdzorgwerker om, zodat er geen zicht is op de huidige communicatie.
De GI handhaaft het verzoek.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Schorsingsverzoek
3.8.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader het incidentele verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring ingetrokken. Aangezien de vader zijn grieven in dit kader niet langer handhaaft zal het hof hem niet-ontvankelijk verklaren in het schorsingsverzoek.
Uithuisplaatsing
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Het hof is op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
3.8.4.
Niet ter discussie staat dat er bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
In opdracht van de GI heeft [organisatie] /Bijzonder Jeugdwerk onderzoek gedaan om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van beide ouders, zodat kan worden bepaald of zij kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] .
Uit het onderzoek komt - voor zover van belang - het volgende naar voren.
[minderjarige] wordt al lange tijd blootgesteld aan een situatie waarin continuïteit en veiligheid in zijn gezinssituatie ontbreekt en waarbij hij getuige is geweest van verbaal en fysiek geweld tussen de ouders. Dit heeft ertoe geleid dat er bij [minderjarige] onder meer sprake is van hechtingsproblematiek en traumagerelateerde problematiek en van stemming- en emotieregulatieproblemen.
Er is bij [minderjarige] ook sprake van forse loyaliteitsproblematiek, omdat hij niet kan ervaren dat hij toestemming heeft van de ene ouder om bij de andere ouder te zijn. Verder laat [minderjarige] veel gedragsproblemen zien. Omdat de ouders hun problemen nog niet hebben opgelost, heeft dit een (her)traumatiserend en extra ontregelend effect op [minderjarige] .
In ieder geval tot voor kort is de vader er sterk op gericht geweest om [minderjarige] bij de moeder weg te houden, omdat hij ervan overtuigd is dat situatie bij de moeder thuis onveilig is vanwege de oudere halfbroer van [minderjarige] . Dit heeft effect op [minderjarige] , die hierdoor moeite heeft met zijn positie binnen het gezin bij de moeder.
3.8.5.
Om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] te kunnen wegnemen is het noodzakelijk dat er een stabiele situatie en rustige omgeving is, zodat [minderjarige] kan toekomen aan zijn eigen ontwikkeling door inzet van individuele hulp. Gedurende de ondertoezichtstelling vanaf juli 2018 hebben de ouders die omgeving niet aan [minderjarige] kunnen bieden.
Positief is dat er een sterke band is tussen [minderjarige] en de vader en dat de vader enorm bij [minderjarige] is betrokken. De vader is verder in staat om [minderjarige] een basale verzorging te bieden.
Dit is echter niet voldoende. Aan de zijde van de vader wordt ook gezien dat er sprake is van wisselend opvoedersgedrag dat afhankelijk is van zijn stemming en van externe factoren.
De vader heeft beperkingen op het gebied van sensitief opvoedergedrag. Het lukt de vader onvoldoende om af te stemmen op de behoeften van [minderjarige] . Omdat het de vader niet lukt om zijn eigen spanningen te reguleren raakt [minderjarige] ontregeld en gaat hij grensoverschrijdend gedrag vertonen. Dit versterkt de gevoelens van onveiligheid bij [minderjarige] . [minderjarige] wordt door de vader betrokken in de echtscheidingsproblematiek en de negatieve visie van de vader op de gezinssituatie van de moeder. De vader stimuleert [minderjarige] om de moeder af te wijzen. Zelfs indien de vader hierop wordt gewezen lukt het de vader niet om in te zien wat voor beschadigend en (her)traumatiserend effect dit op [minderjarige] heeft. Hij toont daarbij geen inzicht in zijn aandeel van de problemen.
Verder is van belang dat het de vader vooralsnog niet lukt om voldoende structuur, rust en stabiliteit in de thuissituatie te bieden, ondanks dat hij het belang hiervan wel onderkent.
Vanwege de (te) sterke betrokkenheid van de vader bij [minderjarige] bestaat er bovendien een risico op overstimulatie, hetgeen nadelig kan zijn voor de ontwikkeling van de eigenheid van [minderjarige] .
Dit alles maakt dat de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening en therapie niet kan worden ingezet in de thuissituatie bij de vader en de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] vanuit die situatie niet kan worden weggenomen.
Bij de moeder worden in de huidige omstandigheden evenmin mogelijkheden gezien om [minderjarige] datgene te bieden wat hij nodig heeft. De moeder heeft eveneens beperkte mogelijkheden om sensitief op [minderjarige] af te stemmen, terwijl [minderjarige] hier wel een verhoogde behoefte aan heeft. Verder worden obstakels gezien in de hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en de moeder en lijkt er bij de moeder sprake te zijn van stress en overbelasting.
3.8.6.
Op grond van het voorgaande acht het hof een uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
3.9.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak 200.284.768/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 oktober 2020;
in de zaak 200.284.768/02
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het schorsingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en H.J. Witkamp en is op 24 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.