ECLI:NL:GHSHE:2020:3994

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
200.273.863_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot opheffing van bewind wegens problematische schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind dat op haar goederen was ingesteld vanwege problematische schulden. De rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat mr. P.F.M. Gulickx, had in hoger beroep verzocht de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind was afgewezen. De rechthebbende stelde dat de noodzaak voor het bewind niet meer aanwezig was, omdat haar schuldenproblematiek was opgelost en zij in staat was haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen.

De bewindvoerder daarentegen voerde aan dat de rechthebbende nog steeds in een problematische financiële situatie verkeerde, met een geschatte schuldenlast van € 40.000,- en een negatief budget. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2020 werd duidelijk dat de rechthebbende geen inzicht had in haar financiële situatie en dat zij nieuwe schulden had gemaakt door derden op haar adres in te schrijven, wat leidde tot een korting op haar uitkering en toeslagen. Het hof concludeerde dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig was en dat de rechthebbende zonder professionele begeleiding niet in staat was om haar schuldenproblematiek op te lossen.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van professionele begeleiding in situaties van problematische schulden en de noodzaak van bewindvoering in dergelijke gevallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team Familie- en Jeugdrecht
Uitspraak: 24 december 2020
Zaaknummer: 200.273.863/01
Zaaknummers eerste aanleg: 7981964 OV VERZ 19-5473, 7981965 OV VERZ 19-5474 en 8112446 OV VERZ 19-6631
in de zaak in hoger beroep van:
[rechthebbende] ,
wonende te
[woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx,
inzake het verzoek tot opheffing van het bewind.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] , beiden h.o.d.n. [V.O.F.] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de bewindvoerder,
[belanghebbende 1] ,
wonende op een bij het gerechtshof bekend adres,
[belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 5 december 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 februari 2020, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen - naar het hof begrijpt - voor zover het verzoek tot opheffing van het bewind is afgewezen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat het bewind alsnog wordt opgeheven, kosten rechtens.
2.2.
Bij brief van 24 maart 2020, met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2020, heeft de bewindvoerder verzocht, naar het hof begrijpt, om het verzoek van de rechthebbende af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Gulickx,
  • mevrouw [vertegenwoordiger namens de bewindvoerder 1] en mevrouw [vertegenwoordiger namens de bewindvoerder 2] namens de bewindvoerder.
2.3.1.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] (kinderen van de rechthebbende)
zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 oktober 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.d. 18 februari 2020, ingekomen ter griffie op 19 februari 2020;
  • de volmachten van [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] , zoals deze tijdens de mondelinge behandeling namens de bewindvoerder zijn overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 27 juli 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld op grond van het hebben van problematische schulden, met benoeming van [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] , beiden h.o.d.n. [V.O.F.] V.O.F., tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - voor zover in hoger beroep van belang - het verzoek van de rechthebbende, om het bewind over haar goederen op te heffen, afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het bewind is destijds ingesteld voor de rechthebbende en haar overleden partner vanwege hun gezamenlijke schuldenproblematiek, maar is nu niet meer noodzakelijk.
De schulden van voornoemde partner zijn weggevallen. Bovendien is de rechthebbende inmiddels in staat om haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. Zij heeft een cursus gedaan, ze heeft een laptop, ze is zelfstandig in staat om te internetbankieren en ze heeft zo nodig een sociaal netwerk. Er is verder sprake van een stabiele situatie.
De oudste zoon is met zijn partner medio/eind juli uit de woning van de rechthebbende getrokken. Er staat nog één zoon bij de rechthebbende ingeschreven. Hij vertrekt half december naar een eigen woning. De rechthebbende begrijpt dat zij hierdoor is/wordt gekort op haar uitkering, maar een financiële bijdrage van haar kinderen voor de kosten van inwoning is voor haar niet bespreekbaar. De kinderen van de rechthebbende zullen bij haar nooit te kort komen, maar in beginsel laat zij in de toekomst niemand meer op haar adres ingeschreven staan.
Een bewindvoerder is niet meer nodig. Er wordt maandelijks € 186,- voor de kosten van het bewind afgeschreven. Indien dit bedrag wegvalt is de rechthebbende in staat om beter rond te komen en meer schulden af te lossen. De rechthebbende ontvangt nu slechts
€ 40,- leefgeld per week. Bovendien houdt de bewindvoerder haar niet goed op de hoogte en heeft zij geen inzage in haar beheerrekening.
3.5
De bewindvoerder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechthebbende is destijds met haar partner wijlen de heer [partner] onder bewind gesteld vanwege problematische schulden. Het lukte niet om de situatie stabiel te krijgen, zodat geen aanvraag schuldhulpverlening kon worden ingediend. Uiteindelijk is er eind januari 2019 een verzoek bij de Kredietbank ingediend, maar omdat niet alle belastingaangiftes over de voorgaande vijf jaren konden worden ingediend, is de aanvraag afgewezen. In 2021 kan er een nieuwe aanvraag voor schuldhulpverlening worden gedaan, omdat er dan wel is voldaan aan de vijfjaarstermijn. Een voorwaarde hiervoor is dat er sprake is van beschermingsbewind.
De schulden van de rechthebbende zijn inmiddels toegenomen, omdat de rechthebbende overeenkomsten is aangegaan zonder toestemming van de bewindvoerder en omdat de rechthebbende is gekort op haar uitkering en op haar toeslagen vanwege de inwoning van haar kinderen en schoondochter. De inwoning heeft ook gevolgen voor de beslagvrije voet bij een gelegd beslag op haar inkomen.
De rechthebbende is niet in staat om de gevolgen van haar handelen te overzien.
Het budget van de rechthebbende is negatief. Het lukt de bewindvoerder niet om verandering in de situatie te brengen, waardoor de toeslagen nog steeds niet volledig worden ontvangen. De rechthebbende is slecht bereikbaar en de communicatie verloopt stroef.
Wanneer er geen derden meer op het adres van de rechthebbende staan ingeschreven, kan de financiële situatie opnieuw worden gestabiliseerd.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat de noodzaak van het bewind nog steeds aanwezig is.
Er is nog steeds sprake van een problematische schuldensituatie. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling geen exact bedrag kunnen noemen, maar de schuldenlast wordt geschat op € 40.000,-, terwijl er geen financiële ruimte is om op de schulden af te lossen. Er is zelfs sprake van een negatief budget, waardoor de schulden van de rechthebbende enkel oplopen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof verder kunnen constateren dat de rechthebbende geen inzicht heeft in haar financiële situatie. Zo is zij er niet mee bekend dat zij bijzondere bijstand ontvangt en heeft zij geen enkel inzicht in haar schuldenpositie. Daar komt bij dat het de rechthebbende ontbreekt aan besef dat de Kredietbank vooralsnog geen saneringstraject met haar kan aangaan, omdat de belastingaangiftes over de van belang zijnde jaren toen er nog geen sprake was van bewind ontbreken. Daarbij komt dat rechthebbende nieuwe schulden heeft gekregen doordat met haar instemming derden op haar woonadres hebben ingeschreven gestaan waardoor zij is gekort op haar uitkering en toeslagen.
Ten slotte wordt in overweging genomen dat het hof er geen vertrouwen in heeft dat de rechthebbende zonder professionele begeleiding in staat is om afspraken met haar schuldeisers te maken en met hen te communiceren. De enkele stelling dat haar zoon, die kennelijk ook tijdelijk bij haar heeft ingewoond, haar kan helpen, is daartoe onvoldoende.
Dit alles maakt dat het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen wordt afgewezen.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.8.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 5 december 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en
A.M. van Riemsdijk en is op 24 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.