De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen. Zij voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder komt oorspronkelijk uit [woonplaats van de moeder] . Zij heeft met de vader samengewoond in [woonplaats van de vader] , maar zij is steeds op [woonplaats van de moeder] georiënteerd gebleven. Voor de vader was bekend dat zij op den duur terug naar [woonplaats van de moeder] zou willen verhuizen. Na het uiteengaan van de ouders heeft de moeder zich bij een woningbouwcorporatie, die woningen in zowel [woonplaats van de vader] als [woonplaats van de moeder] verhuurt, ingeschreven. Op dat moment was al duidelijk dat zij zich bij voorkeur in [woonplaats van de moeder] zou vestigen, waar de vader toen ook mee instemde. Alleen als er in [woonplaats van de vader] sneller een plek zou zijn, dan zou de wens van de moeder om in [woonplaats van de moeder] te gaan wonen wederom op de lange baan gaan. De moeder verwijst ter onderbouwing van haar stelling dat de vader akkoord was met de vestiging van de moeder met [minderjarige] in [woonplaats van de moeder] , onder andere naar de inhoud van het ouderschapsplan, naar de stukken die in het kader van de mediation zijn opgesteld en naar de omstandigheid dat de vader haar geholpen heeft met de verhuizing.
In de door de rechtbank gemaakte belangenafweging heeft de rechtbank ten onrechte de belangen van de vader zwaarder laten wegen dan de belangen van de moeder en de belangen van [minderjarige] niet meegenomen. Sinds het uiteengaan van de ouders heeft de moeder onafgebroken met [minderjarige] in [woonplaats van de moeder] gewoond. Het is voor haar noodzakelijk om daar te blijven wonen, omdat zij daar werkt, haar familie en vrienden daar wonen en zij in [woonplaats van de moeder] over een voor [minderjarige] geschikte woning beschikt. In [woonplaats van de vader] komen daarentegen in de sociale sector overwegend woningen in slechtere wijken beschikbaar.
Het opvoedingsprimaat heeft altijd bij de moeder gelegen. De moeder is meer dan de vader doordeweeks beschikbaar voor [minderjarige] . Zij werkt thans 28 uur per week en is in de weken dat [minderjarige] bij haar is vijf van de zeven dagen beschikbaar voor [minderjarige] . De vader werkt in de praktijk meer dan 36 uur per week en heeft zijn ouders als achtervang in de zorg voor [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat [minderjarige] zo vaak bij de vader kan zijn als zijn werk dat toelaat en dat de moeder de stabiele factor voor [minderjarige] is. De moeder wil daarom dat [minderjarige] in [woonplaats van de moeder] naar school zal gaan wanneer zij vier jaar wordt. [minderjarige] zal haar buitenschoolse activiteiten wel in [woonplaats van de vader] kunnen doen, zodat zij in beide plaatsen een sociale kring kan opbouwen. Op deze wijze kunnen beide ouders betrokken blijven bij het leven van [minderjarige] , ook indien de moeder in [woonplaats van de moeder] woont en de vader in [woonplaats van de vader] .
Indien het verzoek tot verlening van vervangende toestemming voor verhuizing wordt afgewezen, dan is de moeder bereid om naar [woonplaats van de vader] te verhuizen in het belang van [minderjarige] .
De voorwaardelijke zelfstandige verzoeken van de vader in eerste aanleg dienen daarom worden vernietigd.