ECLI:NL:GHSHE:2020:3991

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
200.273.453_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats van minderjarige en verzoek om vervangende toestemming

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats van haar minderjarige kind, geboren in 2015, bij haar te bepalen en om vervangende toestemming voor inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en op een school in de nabijheid van haar woonplaats. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking, waarin de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem is vastgesteld.

De mondelinge behandeling vond plaats op 29 oktober 2020, waarbij beide partijen werden gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming niet aanwezig was. De moeder voert aan dat haar verhuizing naar de omgeving van haar woonplaats noodzakelijk was door omstandigheden en dat de vader niet in het belang van het kind handelt. De vader betwist dit en stelt dat de moeder niet constructief heeft gecommuniceerd en dat haar verhuizing ingrijpende gevolgen heeft voor de zorgverdeling.

Het hof overweegt dat partijen altijd in de woonplaats van de vader hebben samengewoond en dat de moeder zich nu op grote afstand van hem heeft gevestigd. Het hof concludeert dat het in het belang van het kind is om de hoofdverblijfplaats bij de vader te handhaven, gezien de stabiliteit en continuïteit die dit biedt. De verzoeken van de moeder worden afgewezen en de eerdere beschikking wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 december 2020
Zaaknummer: 200.273.453/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/364223 / FA RK 19-5249
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats van de moeder] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. de Dobbelaere-Woets,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats van de vader] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.L.H.M. Sliepenbeek-Sanders.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland -West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 november 2019, uitgewerkt op 6 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2020, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en aan de moeder vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van [minderjarige] in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente [gemeente] op het adres van de moeder en voorts, de moeder vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van [minderjarige] op een school in (de nabijheid van) [woonplaats van de moeder] . Indien voorgaande verzoeken van de moeder worden toegewezen verzoekt de moeder te bepalen dat [minderjarige] twee opeenvolgende weekenden bij de vader verblijft en vervolgens één weekend bij de moeder en de schoolvakanties te verdelen in die zin dat [minderjarige] 60% bij de vader verblijft.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 maart 2020, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven, althans deze te verwerpen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Dobbelaere-Woets;
  • de vader, bijgestaan door mr. Sliepenbeek-Sanders;
De raad is tijdens de mondelinge behandeling niet verschenen.
2.4.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 november 2019;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen op 14 oktober 2020;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen op 19 oktober 2020;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotitie;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde pleitnotitie.
2.4.2.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof op 19 november 2020 ingekomen een V-formulier van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2015 [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Partijen zijn op 15 juni 2019 een (voorlopige) contactregeling overeengekomen, inhoudende dat [minderjarige] gedurende twee opeenvolgende weken bij de moeder verblijft en vervolgens twee opeenvolgende weken bij de vader. Aan deze contactregeling is door partijen tot de bestreden beschikking uitvoering gegeven.
3.3.
Op 23 augustus 2019 zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige] voorlopig aan de vader wordt toevertrouwd en bij hem op zijn adres in de BRP zal zijn ingeschreven.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
- bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader heeft en op zijn adres zal blijven ingeschreven in het BRP;
- vervangende toestemming verleend aan de vader, ter vervanging van de toestemming van de moeder, om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool] te [woonplaats van de vader] ;
- een contactregeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige] twee van de drie weekenden bij de moeder verblijft op vrijdag vanuit school tot zondag 18 uur, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag ophaalt en de vader [minderjarige] op zondag ophaalt, alsmede gedurende 60% van de vakanties in onderling overleg nader overeen te komen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Het verzoek van de moeder dient niet te worden behandeld als een verzoek tot vervangende toestemming verhuizing. De moeder kon onmogelijk aan de hiervoor geldende voorwaarden voldoen. Bovendien was het hoofdverblijf van [minderjarige] nog geen vaststaand feit.
De moeder heeft nooit de intentie gehad (definitief) te verhuizen naar (de omgeving van) [woonplaats van de moeder] . De noodzaak om te verhuizen ontstond doordat zij door de vader op straat is gezet, waarmee zij voor een voldongen feit werd geplaatst. De vader had tijdelijk elders kunnen verblijven en de moeder in de woning kunnen laten. De vader heeft moedwillig een situatie gecreëerd waarin de moeder niet over woonruimte kon beschikken in de nabijheid van de vader. In de omgeving van [woonplaats van de vader] is er geen zicht op woonruimte binnen een acceptabele termijn. Het is onjuist dat de vader de moeder wil helpen met het zoeken naar woonruimte. Vanwege haar beperkte financiële middelen is de moeder aangewezen op een woning waarvoor zij huursubsidie krijgt. De mededeling dat de vader de moeder tijdelijk financieel zou willen ondersteunen is een wassen neus. Zodra de vader hier mee stopt dient de moeder de woning weer te verlaten omdat zij de huur dan niet kan betalen. Doordat de moeder geen woonruimte in de omgeving van [woonplaats van de vader] had, was het voortzetten van haar baan voor zowel haar werkgever als de moeder geen optie. Omdat de moeder geen werk meer had en zij geen zicht had op woonruimte in de omgeving van [woonplaats van de vader] heeft zij noodgedwongen besloten definitief in (de omgeving van) [woonplaats van de moeder] te blijven. De moeder heeft het recht een nieuw leven op te bouwen. Zij heeft per 1 februari 2020 werk gevonden, waarbij zij [minderjarige] zelf naar school kan brengen en geen gebruik hoeft te maken van naschoolse opvang. Ook heeft de moeder per 13 februari 2020 een woning in [plaats 1] .
De moeder heeft de verhuizing niet kunnen doordenken en voorbereiden en evenmin heeft zij de vader alternatieven kunnen bieden. Wel heeft zij zich de ingrijpende gevolgen van een definitief verblijf in [woonplaats van de moeder] gerealiseerd. Om die reden heeft zij getracht op een constructieve wijze met de vader te communiceren, de voorlopige co-ouderschapsregeling zo lang mogelijk gestand te doen en getracht in mediation tot afspraken te komen. De communicatie tussen partijen vormt geen probleem aangezien zij tot op heden afspraken hebben kunnen maken over de contactregeling. De moeder is bereid de vader een zo groot mogelijke rol in het leven van [minderjarige] te laten spelen. Met de voorgestelde contactregeling probeert de moeder het recht van de vader op onverminderd contact met [minderjarige] en continuïteit van de zorg te respecteren. De moeder heeft zich georiënteerd op een school in (de nabijheid van) [woonplaats van de moeder] en [minderjarige] kan hier direct terecht. Met extra kosten kan in het kader van de kinderalimentatie rekening worden gehouden.
Gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] kan niet worden gezegd dat [minderjarige] geworteld is in [woonplaats van de vader] . Dat [minderjarige] haar eerste drie levensjaren in [woonplaats van de vader] heeft doorgebracht kan er niet toe leiden dat zij in die plaats haar hoofdverblijf dient te hebben. Vanwege haar leeftijd is zij ook nog heel flexibel. [minderjarige] is niet meer gehecht in [woonplaats van de vader] dan in de omgeving van [woonplaats van de moeder] . Ook in (de nabijheid van) [woonplaats van de moeder] heeft zij veel tijd doorgebracht en een sociaal leven opgebouwd.
De situatie bij de vader is niet in het belang van [minderjarige] . De vader realiseert zich de impact niet die het niet communiceren met de moeder en de wijze waarop hij met kleding, sport en relaties omgaat, op [minderjarige] heeft. Hij lijkt niet in staat te beoordelen wat in het belang van [minderjarige] is en hij is niet in staat de moeder als volwaardig ouder te betrekken. Sinds het verbreken van de samenleving heeft [minderjarige] – mede door de vakanties en Corona – ongeveer evenveel tijd bij de moeder als bij de vader doorgebracht. Dat het goed gaat met [minderjarige] bij de vader en dat hij de zorg aankan, zoals de vader stelt, is gebaseerd op een ongeveer gelijke verdeling van de zorg. De persoonlijke situatie van de vader is op zijn minst zorgelijk met het oog op de volledige zorg voor [minderjarige] . Gezien zijn medische achtergrond en drukke baan is de vader niet in staat de volledige zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Hiervoor heeft hij onvoldoende draagkracht. Sinds de vader zijn medicatie niet meer slikt kan hij weinig aan en is hij licht ontvlambaar. Er is sprake van een manische ontregeling, hetgeen blijkt uit het gegeven dat de vader een nepprofiel op LinkedIn heeft gemaakt. Hij vertoont een negatieve gedragsverandering, ziekelijk gedrag, is in de war, doet grote uitgaven en gebruikt drugs. De moeder heeft ernstig twijfels over hetgeen is gesteld in de mail van dr. E.A.M. Knoppert van 24 juni 2019 (productie 6 verweerschrift eerste aanleg). Indien het hoofdverblijf bij de vader wordt bepaald, dient een raadsonderzoek plaats te vinden om nader te bekijken wat de problemen van de vader in combinatie met de volledige zorg voor [minderjarige] betekenen.
3.7.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De beslissing van de moeder om zich definitief in de omgeving van [woonplaats van de moeder] te vestigen, is te kwalificeren als een verhuizing en moet worden getoetst aan de hiervoor in de jurisprudentie ontwikkelde criteria. De verhuizing heeft ingrijpende gevolgen voor [minderjarige] en de vader en is in strijd met de afspraken. Partijen zouden de zorg 50/50 verdelen.
De moeder heeft kort na haar vertrek al het plan opgevat om niet naar [woonplaats van de vader] terug te keren. Het is de vrijwillige keuze van de moeder geweest haar baan op te zeggen, althans zich niet in te spannen om het contract te laten verlengen, en zich niet in te spannen om andere woonruimte en een andere baan te vinden in de nabijheid van [woonplaats van de vader] . Zij heeft na een maand het bijltje er al bij neergegooid, terwijl de vader zijn netwerk heeft ingeschakeld om woonruimte en een baan voor de moeder te vinden. De moeder moet misschien wel wat concessies doen ten aanzien van haar wensen met betrekking tot de woonruimte. Zij accepteerde de hulp van vader niet en zij weigerde ook zijn financiële hulp. De vader is nog altijd bereid om deze (financiële) hulp te bieden. Wellicht zijn er andere constructies mogelijk om aan woonruimte te komen.
De moeder heeft niet op een constructieve wijze met de vader gecommuniceerd over haar beslissingen haar baan op te zeggen, om in [provincie 1] een baan te zoeken, om niet op zoek te gaan naar een woning in de omgeving van [woonplaats van de vader] , om in [provincie 1] woonruimte te zoeken en over de ingrijpende gevolgen hiervan voor [minderjarige] en voor het contact tussen [minderjarige] en de vader. Het is niet aan de moeder om deze beslissingen eenzijdig te nemen en als een voldongen en noodzakelijk feit mee te delen. Hiermee handelt de moeder niet in het belang van [minderjarige] en gaat zij voorbij aan de belangen van de vader. Het maakt immers een einde aan iedere vorm van gelijkwaardig ouderschap. De moeder heeft er niet alles aan gedaan om het co-ouderschap zo lang mogelijk in stand te houden. Zij heeft enkele malen geprobeerd om [minderjarige] bij de vader weg te houden. Ook heeft zij in het inleidend verzoekschrift zelfs niet nagedacht over een contactregeling, laat staan over compensatie. Dat de moeder bereid is om de vader een zo groot mogelijke rol in het leven van [minderjarige] te laten spelen betwijfelt de vader en het is overigens ook een lege huls. Het extra contact in de vakanties is ontoereikend omdat de vader maar beperkt vakantiedagen kan opnemen. Ook zouden de doordeweekse contacten vervallen, terwijl de vader betrokken wil blijven bij school, sport/hobby’s en feestjes. Als [minderjarige] ouder wordt en haar eigen agenda gaat invullen, is er geen ruimte meer om twee van de drie weekenden naar de vader te gaan. De vader is in staat om de moeder te betrekken bij het ouderschap. Hij heeft nog altijd de wens om de zorg gelijk te verdelen, maar als de moeder zich niet in [woonplaats van de vader] vestigt is dat onmogelijk. Voor de vader is het geen optie om in [geboortestreek van de moeder] te gaan wonen. Hij is geboren en getogen in [woonplaats van de vader] . Hij heeft zijn werk in de gemeente en hij heeft daar zijn sociale leven. De moeder heeft slechts aangegeven dat [minderjarige] op een school geplaatst kan worden, maar zij heeft hierover geen concrete informatie gegeven en zij heeft de vader ook niet betrokken bij een mogelijke schoolkeuze. De moeder probeert niet om nog enigszins vorm te geven aan het gezamenlijk ouderschap. Ook op afstand probeert zij op een dwingende manier de lakens uit te delen en vindt zij nog altijd dat haar onrecht is aangedaan.
De moeder heeft [minderjarige] willens en wetens een mooier leven in [woonplaats van de moeder] voorgespiegeld. [minderjarige] gaat nu naar school in [woonplaats van de vader] , heeft daar haar vriendinnetjes met wie zij afspreekt en het gaat goed met haar. Het is in haar belang deze continuïteit niet te verbreken en haar niet uit haar vertrouwde omgeving te halen.
De moeder maakt misbruik van de medische achtergrond van de vader om een zo negatief mogelijk beeld van hem te schetsen. Zij is met de vader wel een gedeelde zorg voor [minderjarige] overeengekomen. De vader is geestelijk gezond. Hij heeft in 2008 een depressie gehad. Hij is daarvoor behandeld en genezen verklaard. De diagnose bipolaire stoornis is niet door de psychiater bevestigd. Het aanmaken van een nepprofiel is normaal omdat men niet getraceerd/herkend wil worden. De vader heeft zijn auto verkocht en een nieuwe auto voor de moeder gekocht. Uit de overgelegde verklaring van dr. Knoppert blijkt dat de verklaring van hem is. De werkgever van de vader is heel tevreden over hem. De vader ervaart een gevoel van rust sinds partijen uit elkaar zijn gegaan. Hij zorgt goed voor [minderjarige] en het gaat goed met haar, zowel thuis als op school. Het belang van [minderjarige] staat voor de vader altijd voorop. Om die reden heeft hij zijn relatie beëindigd. De vader herkent hetgeen de moeder aanvoert over de kleding van [minderjarige] niet. Omdat de moeder aangaf dat het handiger is om de kleding van [minderjarige] niet steeds te verhuizen hebben de ouders ieder eigen kleding voor [minderjarige] thuis.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Naar het hof is gebleken hebben partijen altijd in [woonplaats van de vader] (nabij [plaats 2] , [provincie 2] ) samengewoond en vormden zij daar met [minderjarige] een gezin. Zij hebben nooit de intentie gehad om zich samen elders te vestigen. De moeder is ook niet vanwege haar relatie met de vader uit haar geboortestreek [geboortestreek van de moeder] vertrokken. Immers, voordat zij bij de vader introk woonde zij in [plaats 3] .
Uit de na het verbreken van de samenleving tussen partijen overeengekomen co-ouderschapsregeling blijkt voorts dat partijen een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] voor ogen hadden. Verder is het hof gebleken dat de lezingen van partijen over de gang van zaken na het verbreken van de relatie aanzienlijk uiteenlopen. Wat hier ook van zij, vast staat dat partijen inmiddels, doordat de moeder zich definitief in [plaats 1] ( [geboortestreek van de moeder] ) heeft gevestigd, op grote afstand (160 km) van elkaar zijn komen te wonen. Het gevolg hiervan is dat een beslissing omtrent de plaats waar [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats zal hebben, verstrekkende gevolgen heeft voor het contact tussen [minderjarige] en de andere ouder. Een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarnaar bij de vader nog altijd de voorkeur uitgaat, is daardoor niet haalbaar.
3.8.3.
Inmiddels heeft [minderjarige] al meer dan een jaar haar hoofdverblijfplaats bij de vader in [woonplaats van de vader] . Daar bevindt zich het centrum van haar leven, ondanks het feit dat zij intussen - omdat zij ten gevolge van de zgn. coronamaatregelen nog niet naar school kon - meer dan conform de door de rechtbank vastgestelde contactregeling bij de moeder heeft verbleven. Het hof ziet geen grond om te oordelen de vader niet in het belang van [minderjarige] handelt en/of dat de vader de zorg voor [minderjarige] niet aankan vanwege zijn medische achtergrond, huidige gezondheidstoestand en/of werkkring. Voldoende is komen vast te staan dat het zowel thuis als op school goed gaat met [minderjarige] . Het hof ziet geen contra-indicaties die maken dat de opvoedsituatie bij de vader niet in het belang van [minderjarige] zou zijn, ook niet in het geval dat de vader het grootste gedeelte van de zorg en opvoeding van [minderjarige] voor zijn rekening neemt. Evenmin is het hof gebleken dat de vader niet in staat of van plan is de moeder als volwaardig ouder te betrekken. De vader heeft tijdens de eerste coronaperiode zijn medewerking verleend aan extra contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] . Hij neemt zijn aandeel in het vervoer in het kader van de zorgregeling. Gelet op het voorgaande ziet acht het hof het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat er geen wijziging wordt gebracht in de bestaande toestand en dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader behoudt.
3.8.4.
Het hof acht zich aldus op grond van de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek te bevelen, zal worden afgewezen.
3.8.6.
Nu het hof de hoofdverblijfplaats bij de vader in stand zal laten, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de overige (voorwaardelijke) verzoeken van de moeder.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland -West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 november 2019, uitgewerkt op 6 december 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.M.C. Dumoulin en H.J. Witkamp en is op 24 december 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.